4
Cockpit1
Motorkap openen
2
Zekeringen dashboard
3
Plafonnier
Pictogrammendisplay
veiligheidsgordels en airbag
vóór aan passagierszijde
Sfeerverlichting interieur
Binnenspiegel
Toetsen noodoproep en pechhulpoproep
4
Monochroom display bij audiosysteem
Touchscreen bij PEUGEOT
Connect Radio of PEUGEOT Connect Nav
5
Bediening airconditioning
6
Toets Stop & Start
Versnellingsbakbediening
Driver Sport Pack
7
Handbediende parkeerrem
Elektrische parkeerrem
8
USB-aansluiting
9
Claxon
10
Instrumentenpaneel
Overzicht
28
Kilometerteller
Deze teller geeft de totale kilometerstand van
de auto aan.
Dagteller
Deze teller geeft het aantal gereden kilometers
weer sinds de bestuurder de teller op 0 heeft gezet.
F Druk bij aangezet contact op de knop tot de dagteller op 0 staat.
Dimmer dashboardverlichting
Hiermee kunt u de lichtsterkte van de verlichting van het
dashboard en het touchscreen handmatig aanpassen.
Werkt alleen als de verlichting van de auto
is ingeschakeld.
Instrumentenpaneel
Druk ter wijl de buitenverlichting brandt
op deze knop om de sterkte van de
dashboardverlichting, de verlichting van het
touchscreen en de sfeer verlichting in te stellen.
Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte
is bereikt.
Touchscreen
F Druk op het menu Auto/Rijden .
F S electeer in dit menu het tabblad
Voertuiginstellingen en daarna
Comfortverlichting .
F
S
tel de lichtsterkte (uitsluitend van de
verlichting van het het touchscreen) in door
te drukken op de toetsen " +" of " -".
Boordcomputer
Geeft informatie over het actuele traject
(actieradius, actueel brandstofverbruik,
gemiddeld brandstofverbruik enz.).
Weergave van informatie
Met display 1 en het audiosysteem:
Met display 2 :
Instrumentenpaneel
37
To e t sAanwijzingen
Keuze van de eenheden:
-
t
emperatuur (°Celsius of
°Fahrenheit),
-
a
fstand en brandstofverbruik
(l/100
km, mpg of km/l).
Keuze van de op het
touchscreen en het digitale
instrumentenpaneel
weergegeven taal.
Instellen van datum en tijd.
Keuze voor de synchronisatie
met het GPS.
Configureren van de
scherminstellingen
(weergavewijze van teksten,
animaties, ...) en de lichtsterkte.
Selecteren en configureren van
de drie gebruikersprofielen.PEUGEOT Connect Radio
De via de bovenste menubalk
toegankelijke functies zijn in de
volgende tabel weergegeven.
To e t s Aanwijzingen
Uitschakelen van het scherm
(zwart scherm). Druk op het
zwarte scherm of op een van de
menutoetsen om terug te gaan
naar de oorspronkelijke weergave.
Instellen van de lichtsterkte
van de sfeer verlichting van het
dashboard.
Selecteren en configureren van
de drie gebruikersprofielen.
Instellingen van het het
touchscreen en het digitale
instrumentenpaneel.
Activeren en configureren van
de wifi-instellingen. To e t s
Aanwijzingen
Configureren van de
scherminstellingen
(weergavewijze van teksten,
animaties, ...) en de lichtsterkte.
Keuze van de eenheden:
-
t
emperatuur (°Celsius of
°Fahrenheit),
-
a
fstand en brandstofverbruik
(l/100 km, mpg of km/l).
Keuze van de op het
touchscreen en het digitale
instrumentenpaneel
weergegeven taal.
Instellen van datum en tijd.
1
Instrumentenpaneel
58
Rechtop zetten van de rugleuning
Let erop dat bij het rechtop zetten van
de rugleuning van de achterbank de
veiligheidsgordels niet klem komen te
zitten en dat de gesphouders op de juiste
plek komen te zitten.
Hoofdsteunen buitenste zitplaatsen achter
De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand
(hoog) en een ingeklapte stand (laag).
De hoofdsteunen kunnen worden verwijderd en
onderling worden uitgewisseld.
F
T
rek de ontgrendeling 1 naar voren, zodat
de rugleuning op de zitting kantelt.
F
Z
et de rugleuning rechtop en vergrendel
deze in deze stand.
F
C
ontroleer of de rode markering bij de knop
1 niet meer zichtbaar is.
F
Z
et de hoofdsteunen in de hoge stand of
plaats ze terug. De middelste hoofdsteun kan niet worden
versteld.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn
geplaatst en correct zijn afgesteld.
Verwijderen van een hoofdsteun:
F
t
rek de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag,
F
d
ruk ver volgens de pal A in.
Voorzieningen interieur
1.Gekoeld dashboardkastje met
ventilatieopening.
Ergonomie en comfort
65
2.Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de zijruiten.
3. Verstelbare en afsluitbare
zijventilatieroosters.
4. Verstelbare en afsluitbare middelste
ventilatieroosters.
5. Uitstroomopeningen voetenruimte
voorpassagiers.
6. Uitstroomopeningen voetenruimte
achterpassagiers.Praktische informatie
Ventilatie- en airconditioningssysteem
gebruiken
F
L
et erop dat voor een gelijkmatige
verdeling van de lucht naar het
interieur de uitstroomopening onder de
voorruit, de verschillende luchtkanalen,
ventilatieroosters en overige
uitstroomopeningen alsmede de
ventilatieopening in de bagageruimte
vrij blijven.
F
D
ek de zonnesensor op het dashboard
niet af; deze wordt gebruikt voor
het regelen van het automatische
airconditioningssysteem.
F
Z
et de airconditioning minstens één tot
twee keer per maand 5 tot 10
minuten
aan om het systeem in per fecte staat
te houden.
F
G
ebruik de airconditioning niet
als deze niet koelt en raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor
(trekken van een aanhanger op een steile
helling bij een hoge buitentemperatuur)
kan de airconditioning tijdelijk worden
uitgeschakeld voor een optimale
trekkracht van de motor. Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, zet dan de
ruiten enige tijd open.
Zorg er voor dat de regeling van de
luchtopbrengst voldoende hoog is
ingesteld, zodat de lucht in het interieur
goed ver verst wordt.
Condensvorming door de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein plasje
water onder de auto vormt. Dit is een
normaal verschijnsel.
Ventilatie- en airconditioningssysteem
onderhouden
F
C
ontroleer regelmatig de staat van het
interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek vervangen.
Wij raden u een gecombineerd
interieur filter aan. Dankzij het
toegevoegde speciale actieve middel
draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor
de inzittenden en een schoon interieur
(vermindering van allergische reacties,
onaangename geuren en vetaanslag).
F
L
aat om de per fecte werking van de
airconditioning te garanderen het
systeem regelmatig controleren zoals
voorgeschreven in het garantie- en
onderhoudsboekje.
3
Ergonomie en comfort
93
Het activeren van een airbag gaat gepaard
met wat rook en geluid, als gevolg van de
activering van de pyrotechnische lading
die in het systeem is geïntegreerd.
Deze rook is niet schadelijk, maar kan
irriterend zijn voor personen die hier
gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan van een airbag
wordt geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is ingebouwd in het
stuur wiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve
de airbag aan passagierszijde wanneer
deze is uitgeschakeld, bij een ernstige
frontale aanrijding binnen (een gedeelte
van) de impactzone vóór (A), waarbij de
krachten horizontaal op de auto inwerken,
in de lengterichting van de auto en vanaf de
voorzijde richting de achterzijde.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
Storing
Als dit lampje gaat branden, raadpleeg
dan altijd het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren. De kans
bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Zijairbags
Indien uw auto is uitgerust met zijairbags,
beschermen deze de bestuurder en de
voorpassagier bij een ernstige zijdelingse
aanrijding om de kans op letsel aan het
bovenlichaam, tussen de buik en het hoofd, te
verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de portierzijde.
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij, waarbij de krachten op de
auto inwerken loodrecht op de lengteas van
de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de buik
en het hoofd van de inzittende voorin en het
desbetreffende portierpaneel.
Window-airbags
Het systeem helpt de bestuurder en passagiers
(uitgezonderd de middelste passagier achter)
te beschermen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant
van het hoofd te verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in de
stijlen en in de hemelbekleding.
5
Veiligheid
94
De window-airbag wordt gelijktijdig met
de zijairbag aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij (B), waarbij de krachten
loodrecht op de lengterichting van de auto en
vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van
de auto worden uitgeoefend.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden voor en achter en de ruiten.
Storing
Als dit lampje gaat branden, raadpleeg
dan altijd het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of
bij over de kop slaan kan het zijn dat de
airbags niet worden geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een
frontale aanrijding worden de zij- en
gordijnairbags niet geactiveerd.
Praktische informatie
Houd u aan de onderstaande
veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Doe uw veiligheidsgordel om en zorg dat
deze correct is geplaatst.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten, enz.) en bevestig
niets in de buurt van de airbags of in het
gebied waar de airbags afgaan. Dit kan
de inzittende bij het afgaan van de airbag
verwonden.
Wijzig niets aan het oorspronkelijke
ontwerp van uw auto, vooral niet in de
directe omgeving van de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw
auto de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen
mogen uitsluitend door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde
werkplaats worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan
op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt
namelijk zeer snel opgeblazen (binnen
enkele milliseconden) en loopt vervolgens
even snel leeg, waarbij de warme gassen
via de daar voor bestemde openingen naar
buiten stromen. Airbags vóór
Houd het stuur wiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
Laat aan passagierszijde uw voeten niet
op het dashboard rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag afgaat,
kunnen brandende sigaretten of een pijp
brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Ver wijder het stuur wiel nooit, maak geen
gaten in de stuur wielbekleding en sla er
niet op.
Bevestig geen voor werpen of stickers op
het stuur wiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags
letsel veroorzaken.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op of aan de
hemelbekleding; dit zou bij het afgaan
van de window-airbags kunnen leiden tot
hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het
dak (indien aanwezig); deze maken deel
uit van de bevestiging van de window-
airbags.
Activering
Veiligheid
129
- als u, bij een handgeschakelde versnellingsbak , het koppelingspedaal
volledig intrapt,
-
b
ij een automatische transmissie :
•
a
ls u, met de selectiehendel in stand D of
M , het rempedaal loslaat,
•
o
f als u, met de selectiehendel in stand
N en het rempedaal losgelaten, de
selectiehendel in stand D of M zet,
•
o
f als u de achteruitversnelling inschakelt.
Bijzonderheden: START-stand
automatisch geactiveerd
De START-stand wordt automatisch
geactiveerd als:
-
he
t bestuurdersportier wordt geopend,
-
de
veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
-
s
neller wordt gereden dan 3 km/h,
-
d
e elektrische parkeerrem wordt
aangetrokken,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling airconditioning
enz.) waarbij de motor nodig is voor de
regeling van het systeem of de auto.
In dat geval knippert dit
verklikkerlampje een paar seconden,
waarna het uitgaat.
Dit is volkomen normaal.
Uitschakelen/weer inschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om het
thermische comfort in het interieur op peil te
houden, kan het nuttig zijn het Stop & Start-
systeem uit te schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk
gewenst moment worden uitgeschakeld.
Als het systeem in de STOP-stand wordt
uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer
gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact wordt aangezet.
Met de toets op het dashboard
F Druk op deze toets. Het desbetreffende oranje lampje gaat branden.
Het uitschakelen wordt bevestigd door een
melding op het instrumentenpaneel.
Als u nogmaals op de toets drukt, wordt de functie weer
ingeschakeld. Het desbetreffende lampje gaat uit.
Het uitschakelen wordt bevestigd door een
melding op het instrumentenpaneel.
Bij een nieuwe selectie wordt de functie weer
ingeschakeld.
Het inschakelen wordt bevestigd door een
melding op het instrumentenpaneel.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te
voorkomen.
Met de toets van het touchscreen
Deze functie kan geactiveerd/
gedeactiveerd worden via het menu
Auto/Rijden van het touchscreen.
Selecteer het tabblad " Rijfuncties" en daarna
het tabblad " Stop & Star t ".
6
Rijden