157
Het geluid dat uit de luidspreker komt
(voor of achter), geeft de positie van het
obstakel ten opzichte van de auto aan
(voor of achter).
Uitschakelen/activeren van
de parkeerhulp vóór en
achter
De functie kan worden uitgeschakeld
via het menu Auto/Rijden en
vervolgens het tabblad Rijfuncties
van het touchscreen.
F
D
ruk op deze toets. Het lampje van
de toets gaat branden.
Druk nogmaals op deze toets om de functie weer
in te schakelen. Het lampje van de toets gaat uit.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of een
fietsendrager op de trekhaak wordt gemonteerd
(auto's met een trekhaak die volgens de
voorschriften van de fabrikant is gemonteerd).
De parkeerhulp is uitgeschakeld wanneer de
functie Park Assist bezig is de beschikbare
ruimte van een parkeerplaats te meten.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het Park Assist -systeem.
Beperkingen van de werking
- Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk
niet meer gedetecteerd als ze zich in de
dode hoek van het detectiebereik van de
sensoren bevinden.
-
B
epaalde omgevingsgeluiden, zoals lawaai
afkomstig van voertuigen en machines (bijv.
vrachtwagens, pneumatische boren enz.),
kunnen de sensoren van de auto verstoren.
-
B
epaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
-
O
phopingen van sneeuw of dode bladeren
op de weg kunnen de sensoren van de auto
verstoren.
-
E
en aanrijding aan de voorzijde
of achterzijde van de auto kan de
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet
altijd door het systeem wordt vastgesteld:
afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect
zijn.
-
B
ij zware belading van de bagageruimte kan
de hoek van de auto de afstandsmetingen
verstoren.
-
D
e sensoren kunnen worden beïnvloed
door slechte weersomstandigheden (zware
regenval, dichte mist, sneeuwval, enz.).
Aanbevelingen over
onderhoud
Zorg er voor dat de sensoren bij slecht
of winters weer niet bedekt zijn met
modder, ijs of sneeuw. Bij het inschakelen
van de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de
sensoren vuil kunnen zijn.
Wassen met een hogedrukreiniger
Houd tijdens het wassen van de auto
het uiteinde van de hogedrukspuit op
minimaal 30
cm van de sensoren.
Storing
Inschakelen van de achteruitversnelling:Dit lampje gaat op het
instrumentenpaneel branden en/of er
wordt een melding weergegeven, in
combinatie met een geluidssignaal.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden
161
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u met de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in
de gaten houden.
De parkeerhulp achter geeft bovendien
extra informatie over de omgeving van de
auto.
180°-weergaveAanbevelingen over
onderhoudZorg er bij slecht of winters weer voor dat de
sensoren en camera's niet bedekt raken met
modder, ijs of sneeuw.
Controleer regelmatig of de lens van de camera
nog goed schoon is.
Reinig de camera indien nodig met een zachte
en droge doek.
Houd tijdens het wassen van de auto het
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal
30
centimeter van de camera's en sensoren.
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave
voertuigen, voetgangers of fietsers zien
aankomen.
Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken. De weergave heeft drie zones: links A
, centraal
B en rechts C .
Deze weergave is alleen beschikbaar door
deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
Park Assist
Dit systeem assisteert u actief bij het parkeren:
het detecteert een parkeerplek en neemt
ver volgens het sturen van u over bij het
inparkeren.
Met een handgeschakelde versnellingsbak
bedient de bestuurder het gaspedaal,
het rempedaal, de versnellingsbak en de
koppeling.
Bij een automatische transmissie (EAT6/
E AT 8) bedient de bestuurder het gaspedaal,
het rempedaal en de selectiehendel. Tijdens het in- en uitparkeren informeert
het systeem de bestuurder met beelden op
het scherm en geluidssignalen, zodat hij/zij
erop kan toezien dat de manoeuvres veilig
worden uitgevoerd. Bij het parkeren kan het
noodzakelijk zijn om enkele keren vooruit en
achteruit te steken.
De bestuurder kan op elk gewenst moment het
stuur zelf weer overnemen.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen.
De bestuurder moet er voor zorgen dat hij
de auto tijdens de gehele manoeuvre onder
controle heeft en de auto geen obstakels kan
raken.
Onder bepaalde omstandigheden detecteren
de sensoren mogelijk geen kleine obstakels
die zich in hun dode hoeken bevinden.
De functie Park Assist werkt niet als de
motor is afgezet.
6
Rijden
162
A.Fileparkeren.
B. Uitparkeren na fileparkeren.
C. Haaks inparkeren.
Tijdens de manoeuvres draait het
stuur wiel snel rond: houd daarom het
stuur wiel niet tegen en steek niet uw
handen tussen de spaken van het
stuurwiel.
Let op voor werpen die het draaien van het
stuurwiel kunnen hinderen (wijde kleding,
sjaal, das enz.) – Kans op letsel!
Als de Park Assist actief is, wordt de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem
niet geactiveerd. In de STOP-stand wordt
bij het activeren van de Park Assist de
motor weer gestart. De Park Assist kan maximaal 4
parkeercycli achter elkaar uitvoeren.
Na deze 4 cycli wordt de functie
gedeactiveerd. Als u vindt dat uw auto op
dat moment niet goed geparkeerd staat,
moet u zelf het stuur weer ter hand nemen
om de manoeuvre te voltooien.
Het verloop van de manoeuvres en de
rijinstructies worden op het touchscreen
weergegeven.
Controleer altijd de directe omgeving
van uw auto voordat u met een
parkeermanoeuvre begint.De functie parkeerhulp is niet beschikbaar
tijdens de meting van de beschikbare
ruimte. Na deze meting waarschuwt
de functie u tijdens de manoeuvre
als uw auto een obstakel nadert: het
geluidssignaal klinkt ononderbroken als
de ruimte tussen de auto en het obstakel
minder dan 30
cm bedraagt.
Als u de functie parkeerhulp hebt
gedeactiveerd, wordt deze automatisch
weer geactiveerd bij de geassisteerde
manoeuvres.
Als de Park Assist wordt ingeschakeld,
wordt het dodehoekbewaking uitgeschakeld.
Werking
Hulp bij fileparkeren
Zodra u een vrij parkeervak hebt gevonden,
F
Sel
ecteer "Park Assist " in
het tabblad Rijfuncties van het
menu Auto/Rijden van het
touchscreen om de functie in te
schakelen.
De Park Assist assisteert u bij de volgende
parkeermanoeuvres:
De assistentie is geactiveerd:
als dit pictogram wordt
weergegeven in combinatie met
een maximumsnelheid, geeft
dit aan dat het sturen wordt
overgenomen door het systeem:
raak het stuur wiel niet aan.
De assistentie is gedeactiveerd:
als dit pictogram wordt
weergegeven, geeft dit aan dat
het sturen niet meer door het
systeem wordt uitgevoerd: u
moet het stuur zelf weer ter hand
nemen.
Rijden
163
F Rijd niet sneller dan 20 km/h en
selecteer " Inparkeren " op het
touchscreen.
Bij het fileparkeren herkent het systeem
geen parkeer vakken die aanzienlijk korter
of langer zijn dan de auto.
F
S
chakel de richtingaanwijzer in aan de
zijde van het gekozen parkeer vak om de
meetfunctie te activeren. Zorg er daarbij
voor dat u een afstand van 0,5 tot 1,5
meter
tussen de geparkeerde auto's en uw auto
aanhoudt. F
R ijd langzaam en volg de instructies tot het
systeem een vrij parkeer vak vindt.
F
R
ijd langzaam vooruit tot er in
combinatie met een geluidssignaal een
melding verschijnt die u verzoekt de
achteruitversnelling in te schakelen. F
S chakel de achteruitversnelling in, laat het
stuur wiel los en laat de auto rijden met een
snelheid van maximaal 7
km/h.
F
D
e geassisteerde parkeermanoeuvre is
bezig.
Rijd niet sneller dan 7
km/h voor of achteruit
en volg de waarschuwingen van de
"Parkeerhulp" tot wordt aangegeven dat de
manoeuvre is voltooid.
6
Rijden
164
Hulp bij uitparkeren na
fileparkeren
F Start als u vanuit een fileparkeer vak wilt wegrijden eerst de motor.
F
S
electeer wanneer de auto
stilstaat " Park Assist " in het
tabblad Rijfuncties van het
menu Auto/Rijden van het
touchscreen om de functie in te
schakelen.
F
D
ruk op "Uitparkeren " in het
touchscreen.
F
A
ls de manoeuvre is voltooid, gaat het
verklikkerlampje van de functie op het
instrumentenpaneel uit en wordt een
melding weergegeven in combinatie met
een geluidssignaal.
De assistentie wordt gedeactiveerd: u kunt
het stuur weer overnemen.Hulp bij haaks inparkeren
F Selecteer wanneer u een fileparkeervak gevonden hebt
"Park Assist " in het tabblad
Rijfuncties van het menu Auto/
Rijden van het touchscreen om
de functie in te schakelen.
F
R
ijd niet sneller dan 20 km/h en
selecteer " Haaks inparkeren " op
het het touchscreen.
F
S
chakel de richtingaanwijzer in aan de zijde
van de rijbaan.
F
S
chakel de achteruit- of vooruitversnelling
in en laat het stuur wiel los.
F
D
e geassisteerde parkeermanoeuvre is
bezig. Rijd niet sneller dan 5
km/h vooruit of
achteruit en volg de waarschuwingen van
de "Parkeerhulp" tot wordt aangegeven dat
de manoeuvre is voltooid. De manoeuvre is voltooid zodra beide
voor wielen van de auto zich buiten het
parkeervak bevinden.
Als de manoeuvre is voltooid, gaat het
verklikkerlampje van de functie op het
instrumentenpaneel uit en wordt een
melding weergegeven in combinatie met een
geluidssignaal.
De assistentie wordt gedeactiveerd: u kunt het
stuur weer overnemen.
Rijden
165
Als er meerdere parkeer vakken naast
elkaar worden gedetecteerd, wordt uw
auto naar het laatste parkeer vak geleid.
F
S
chakel de richtingaanwijzer in aan de
zijde van het gekozen parkeer vak om de
meetfunctie te activeren. Zorg er daarbij
voor dat u een afstand van 0,5 tot 1,5 meter
tussen de geparkeerde auto's en uw auto
aanhoudt.
F
R
ijd langzaam en volg de instructies tot het
systeem een vrij parkeer vak vindt. F
R
ijd langzaam vooruit tot er in
combinatie met een geluidssignaal een
melding verschijnt die u verzoekt de
achteruitversnelling in te schakelen.
F
S
chakel de achteruitversnelling in, laat het
stuur wiel los en laat de auto rijden met een
snelheid van maximaal 7 km/h.F
D
e geassisteerde parkeermanoeuvre is
bezig.
Rijd niet sneller dan 7 km/h en volg de
instructies op het instrumentenpaneel en
de waarschuwingen van de "Parkeerhulp"
tot wordt aangegeven dat de manoeuvre is
voltooid.
Als de manoeuvre is voltooid, gaat het
verklikkerlampje van de functie op het
instrumentenpaneel uit en wordt een
melding weergegeven in combinatie met een
geluidssignaal.
De assistentie wordt gedeactiveerd: u kunt het
stuur weer overnemen.
6
Rijden
166
Tijdens het haaks inparkeren wordt
de functie Park Assist automatisch
gedeactiveerd zodra de achterzijde van de
auto een obstakel tot minder dan 50 cm is
genaderd.
Tijdens het inparkeren of het uitrijden
van een parkeer vak kan de functie
achteruitrijcamera in werking treden.
Deze functie zorgt er voor dat u een beter
overzicht hebt van de directe omgeving
van de auto door aanvullende informatie
op het instrumentenpaneel weer te geven.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
achteruitrijcamera .
Uitschakelen
Het systeem kan worden gedeactiveerd door
op de toets te drukken.
Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd:
-
a
ls het contact wordt afgezet,
-
a
ls de motor afslaat,
-
a
ls er binnen 5 minuten na het selecteren
van het type manoeuvre niet wordt gestart
met een manoeuvre,
-
a
ls de auto tijdens de manoeuvre langdurig
blijft stilstaan,
-
a
ls de antispinregeling (ASR) in werking
treedt,
Dit pictogram wordt op het touchscreen
getoond en er verschijnt een melding op het
scherm in combinatie met een geluidssignaal.
De bestuurder moet nu het stuur weer
overnemen.
Als het systeem tijdens een manoeuvre
wordt gedeactiveerd, moet de bestuurder het
systeem weer activeren om de meting voort te
zetten.
Uitschakelen
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld:
- b ij het trekken van een aanhanger,
-
a
ls het bestuurdersportier wordt geopend,
-
b
ij een wagensnelheid van meer dan
70
km/h.
Raadpleeg een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats wanneer u
het systeem voor langere tijd wenst uit te
schakelen.
Storingen
Afhankelijk van de uitvoering:
Dit lampje gaat op het instrumentenpaneel
branden en er wordt een melding weergegeven, in
combinatie met een geluidssignaal.
In het geval van een storing
in de stuurbekrachtiging gaat
dit lampje branden op het
instrumentenpaneel in combinatie
met een melding.
Als de ruimte tussen uw auto en de
parkeerplek te groot is, kan het systeem
mogelijk de beschikbare ruimte niet meten.
Tijdens een manoeuvre houdt het Park Assist-
systeem geen rekening met onderdelen of
voor werpen die buiten de carrosserie (in de
lengte of breedte) van de auto uitsteken.
Controleer bij slecht weer en bij winterse
omstandigheden of de sensoren niet zijn
bedekt met vuil, ijs of sneeuw.
Laat in het geval van een storing het
systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
-
a
ls de maximale wagensnelheid wordt
overschreden,
-
a
ls de bestuurder het stuur wiel tegenhoudt,
-
n
a meer dan 4 parkeercycli,
-
a
ls het bestuurdersportier wordt geopend,
-
a
ls één van de voor wielen op een obstakel
stuit.
Rijden
236
Configuratie van de auto ....................3 0-34, 36
Contact ....................................... 6 9 , 112 -113 , 2 8
Contact aangezet
.......................................... 113
Controlelampjes
.............................................. 10
Controle motorolieniveau ~ Motorolieniveau, controle
.......................24-25
Controles
....................................... 18
3, 18 6 -188
D
DAB (Digital Audio Broadcasting) - Digitale radio ......................................6 -7, 8, 22
Dagteller
..................................................... 27-2 8
Datum (instellen)
..................... 3
0 -32, 38, 18, 31
Datum instellen
.......................30 -32, 38, 18, 31
Denon (audiosysteem)
.................................... 63
D
etectie te lage bandenspanning ~
Bandenspanning, detectie
............14, 168, 197
Dieselfilter
..................................................... 18 4
Dieselmotor
...................... 1
7, 172, 220, 227-230
Digitale radio - DAB (Digital Audio Broadcasting)
....................................... 6, 8, 22
Dimlicht
........................................... 21, 206-207
Dimmer dashboardverlichting ~ Dashboardverlichting (dimmer)
.................... 28
D
isplay instrumentenpaneel
.............28 -2 9, 127
Dodehoekdetectie
.................................. 15 4 -15 5
Driver Sport Pack
................................... 126 -127
Dynamische noodrem
............................ 11
4 -117
E
Eco-mode ~ Eco-modus ...............................181
Eco-rijden (adviezen) ........................................ 6
Electronic Stability Program (ESP)
................18
Elektrisch bediende parkeerrem ~ Parkeerrem, elektrisch
bediend .......................... 12-14, 18 -19, 114 -117
Elektrisch verstelbare stoelen .................. 5
2-53
Elektronische remdrukregelaar (REF)
...........87
Elektronische sleutel
................................. 41- 4 3
Elektronische startblokkering ~ Startblokkering, elektronische
.............4 4 , 11 0
Elektronisch gestuurde versnellingsbak
.......... 6
E
lektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
.....89
ESP
................................................................. 87
FFietsendrager .................................................. 47
Follow me home verlichting ~ Follow-me-home-verlichting
..................40, 78
Frequentie (radio)
...............................
........21-22
Functie snelweg (richtingaanwijzers)
.............79
GGeheugen instellingen bestuurder .................53
Gekoeld dashboardkastje ~ Dashboardkastje, gekoeld
...........................58
Gereedschap
........................ 193, 193 -19 4, 201
Gesproken commando's ~ Spraakcommando's
................................... 5 -10
Gevarendriehoek
............................................ 62
Gewichten
..................................................... 2
21
GPS
................................................................. 12
Grootlicht
......................................... 2
1, 206-208
Grootlichtassistent
............................... 2
1, 76 -78
HHalogeenlampen .............................79 , 205 -207Handgeschakelde versnellingsbak
~ Versnellingsbak, handgeschakeld 6 , 128 -13 0
Handopvoerpomp ......................................... 220
Handsfree set ........................ 9 -10, 13 -14, 25 -2 6
Helderheid
....................................................... 16
Hill-Holder ~ Hill Start Assist
..................117-11 8
Hoedenplank
............................................. 61- 62
Hoek van de stoel verstellen
..........................52
Hoofdsteunen achter
................................57- 5 8
Hoofdsteunen verstellen
.................................51
Hoofdsteunen vóór
......................................... 51
H
oogte- en diepteverstelling
stuurwiel ~ Stuurverstelling
..........................55
Hulpoproep
............................................... 85-86
IIdentificatie (stickers) .................................... 233
Identificatie auto ............................................ 233
Identificatiegegevens
.................................... 233
Identificatieplaatjes constructeur
................. 23
3
Inhoud brandstoftank ~ Brandstoftank (inhoud)
........................170 -171
Instapverlichting
........................................ 78 -79
Instellen van de uitrustingselementen ...30-34, 36
Instellingen bestuurder (opslaan) ~ Bestuurdersplaats (instellingen)
............... 53
I
nstellingen van het systeem
.................... 16
, 30
Instrumentenpaneel
.......................................... 8
Intelligente tractiecontrole
.............................. 87
Interieurfilter
.................................... 65, 18 6 -187
Interieurfilter (vervangen)
...................... 18 6 -187
Interieurverlichting
...............................
...... 72-73
ISOFIX
.......................................................... 104
ISOFIX (bevestigingen) ..........................102-103
ISOFIX-bevestigingen
........................... 102-103
ISOFIX-kinderzitjes .......................102, 104 -105
Trefwoordenregister