72
Adviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder
a lle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuur wiel, zodat u
snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de bestuurder
handelingen die veel aandacht vergen altijd bij
stilstaande auto uitvoeren.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd meer afstand tot uw voorligger.
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Dit
kan leiden tot een vergiftiging met dodelijke
afloop!
Laat onder extreem koude omstandigheden
(temperaturen lager dan -23°C) de motor
gedurende 4
minuten stationair draaien
alvorens weg te rijden. Deze handelswijze
komt de goede werking en de duurzaamheid
van de mechanische onderdelen van de
auto, motor en versnellingsbak ten goede.
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem –
Kans op over verhitting en beschadiging van
het remsysteem!
Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten
van de motor nog enige tijd warm. Zet uw
auto daarom niet stil (om te parkeren of
met draaiende motor) op een plaats met
brandbaar materiaal (gras, afgevallen
bladeren enz.). Brandgevaar!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u
uw auto met
draaiende motor moet verlaten, trek dan de
parkeerrem aan en zet de versnellingsbak
in de neutraalstand of in de stand N of P ,
afhankelijk van het type versnellingsbak.
Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan de
motor, versnellingsbak en het elektrische systeem
van uw auto ernstig beschadigen. Bent u
genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-
c
ontroleer dat de diepte van het water nergens
meer is dan 15 cm en houd daarbij rekening
met de golven die kunnen worden veroorzaakt
door andere gebruikers;
-
s
chakel de functie Stop & Start uit,
-
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te
laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan
10
km/h,
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte achter
u hebt gelaten, rem dan, zodra de verkeerssituatie
dat toelaat, meerdere keren licht af om de
remschijven en remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Rijden
96
Brandstoftank
De inhoud van de brandstoftank bedraagt
ongeveer 35 liter.
Te laag brandstofniveau
Als de brandstof in de tank een laag
niveau bereikt, gaat dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel branden in
combinatie met een geluidssignaal.
Op het display wordt de melding "LO FUEL" (laag
brandstofniveau) weergegeven in plaats van het
rijbereik.
Er zit er nog ongeveer 5
liter brandstof in de tank.
Onder bepaalde rijomstandigheden en afhankelijk
van de motor in uw auto kan het rijbereik minder dan
50
km bedragen.
Als de brandstof opraakt, kan het
waarshuwingslampje van de emissieregeling
op het instrumentenpaneel gaan branden.
Dit gaat automatisch uit na diverse
motorstarts.
Vullen
Er mag alleen worden getankt met de motor
en het contact uitgezet (contactslot in de stand
"LOCK " of "OFF"). Bij het openen van de brandstofvulklep kan een
aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is
normaal en komt doordat de afdichting van het
brandstofcircuit een onderdruk veroorzaakt.
Om veilig te tanken:
F
z
et de motor en het contact af (contactslot
in stand LOCK of OFF) .
F
t
rek aan de hendel aan het onderste deel
van het dashboard (bestuurderszijde) om de
tankklep te ontgrendelen.
F
o
pen de brandstofvulklep.
Een etiket aan de binnenzijde van de tankklep
geeft aan welke brandstof u moet tanken voor het
type motor in uw auto.
Als u
minder dan 5 liter brandstof tankt, wordt de
stijging van het brandstofniveau niet weergegeven
op de brandstofniveaumeter. F
d
raai de vuldop open en plaats deze op de
steun (aan de klep).
F
s
teek het vulpistool tot de aanslag in de
vulopening alvorens het vulpistool te bedienen
(kans op spatten).
F
h
oud het vulpistool tijdens het vullen van de
brandstoftank in deze positie.
Als u klaar bent met tanken:
F
d
raai de vuldop weer vast tot een klik hoorbaar
is. Wanneer u de dop loslaat, draait deze iets
in de tegenovergestelde richting.
F
d
ruk de brandstoftankklep dicht.
Laat het vulpistool bij het aftanken van de
auto nooit meer dan 3 keer automatisch
uitspringen. Indien dit wel gebeurt kunnen er
storingen optreden.
Uw auto is voorzien van een katalysator die de
schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen
vermindert.
Door de vernauwde vulpijp kan alleen loodvrije
benzine worden getankt.
Praktische informatie