168Infotainmentsysteem
Tijd diavoorstelling
Selecteer Tijd diavoorstelling om een
lijst met mogelijkheden voor het tijds‐
verloop weer te geven. Activeer de
gewenste tijd voor elke afbeelding in
de diavoorstelling.
Klok- en temperatuurweergave
Als u de tijd en de temperatuur in de
modus Volledig scherm wilt zien,
moet u Klok. Temperatuurdisplay
activeren.
Display-instellingen
Selecteer Display-instellingen om
een submenu voor de helderheid en
het contrast te openen.
Druk op + of - om de instellingen aan
te passen.
Films afspelen
U kunt films bekijken vanaf een USB-
apparaat dat op de USB-poort is
aangesloten.
Let op
Voor uw eigen veiligheid werkt de
filmfunctie onderweg niet.
Filmfunctie activeren
Als het apparaat nog niet met het info‐
tainmentsysteem verbonden is,
verbind het apparaat dan 3 163.
Druk op ; en selecteer vervolgens
Gallery om het mediahoofdmenu te
openen.
Druk op m om het filmhoofdmenu te
openen en een lijst met opgeslagen
afbeeldingen op het USB-apparaat
weer te geven. Selecteer de gewen‐
ste film. Als deze in een map is opge‐
slagen, moet u eerst de desbetref‐
fende map selecteren.
De film wordt afgespeeld.
Functietoetsen
Volledig scherm
Selecteer x om de film in de modus
Volledig scherm af te spelen. Druk op het scherm om de modus Volledig
scherm te verlaten.
Afspelen onderbreken en hervatten
Druk op = om het afspelen te onder‐
breken. De knop op het scherm
verandert in l.
Druk op l om het afspelen te hervat‐
ten.
170InfotainmentsysteemBlader door de lijst naar
Apple CarPlay of Android Auto .
Zorg ervoor dat de desbetreffende
applicatie is geactiveerd.
Mobiele telefoon verbinden
Sluit de smartphone aan op de USB-
poort 3 163.
Telefoonweergave starten
Druk op ; en selecteer vervolgens
Weergave om de telefoonweergave‐
functie te starten.
Let op
Als de toepassing door het infotain‐
mentsysteem wordt herkend, kan
het toepassingspictogram wijzigen in Apple CarPlay of Android Auto .
U kunt ook enkele seconden ; inge‐
drukt houden om de functie te starten.
Het getoonde telefoonweergave‐
scherm is afhankelijk van uw smart‐
phone en de softwareversie.
Teruggaan naar het
infotainmentscherm
Druk op ;.BringGo
BringGo is een navigatieapp voor het
zoeken naar locaties, kaartweergave
en routebegeleiding.
De app downloaden
Voordat een BringGo met de bedie‐
ningsorganen en menu's van het Info‐ tainmentsysteem kan worden
gebruikt, moet de betreffende appli‐
catie op de smartphone worden geïn‐
stalleerd.
Download de app van App Store ®
of
Google Play Store.
BringGo activeren in het
instellingenmenu
Druk op ; om het startscherm weer
te geven en selecteer vervolgens
Instellingen .
Blader door de lijst tot BringGo.
Zorg ervoor dat de applicatie is geac‐ tiveerd.
Mobiele telefoon verbinden
Sluit de smartphone aan op de USB-
poort 3 163.BringGo starten
Druk op ; om de app te starten en
selecteer het pictogram Nav.
Het hoofdmenu van de applicatie
verschijnt op het display van het Info‐
tainmentsysteem.
Raadpleeg voor nadere informatie
over het bedienen van de app de
instructies op de website van de fabri‐ kant.
172InfotainmentsysteemOm de TMC-verkeersinformatie te
kunnen gebruiken, moet het systeem
TMC-zenders in de relevante regio
ontvangen.
De TMC-stations kunnen in het navi‐
gatiemenu 3 172 worden geselec‐
teerd.
Kaartgegevens
Alle vereiste kaartgegevens zijn in het
Infotainmentsysteem opgeslagen.
Voor updaten van de navigatiekaart‐
gegevens koopt u nieuwe gegevens
bij de Opel Dealer of op onze website http://opel.navigation.com/. U
ontvangt een USB-apparaat met
daarop de update.
Sluit het USB-apparaat aan op de
USB-poort en volg de instructies op
het scherm. Tijdens de update moet
de auto ingeschakeld zijn.
Let op
Tijdens de update blijft de auto
werken. Als de auto wordt uitge‐
schakeld, kan de update worden
onderbroken. De navigatietoepas‐
sing, Bluetooth en andere externe
apparaten werken niet totdat de
update voltooid is.Gebruik
Druk op ; om de navigatiekaart weer
te geven en selecteer vervolgens het
pictogram Navigatie.Routebegeleiding niet actief
● De kaart wordt weergegeven.
● De huidige locatie wordt aange‐ geven met een cirkel met een pijl
voor de rijrichting.
● De naam van de weg/straat waarop u momenteel rijdt,
verschijnt onderaan het scherm.
Routebegeleiding actief
● De kaart wordt weergegeven.
● De actieve route wordt aangeven
met een gekleurde lijn.
● De rijdende auto wordt gemar‐ keerd met een cirkel met een pijl
voor de rijrichting.
● De volgende afslag wordt aange‐
geven op het afzonderlijke veld
op de linkerzijde van het scherm.
● De aankomsttijd of reistijd staat boven de pijl.
● De resterende afstand tot de bestemming staat boven de pijl.
Infotainmentsysteem185Selecteer L op de kaart om het
Opties -menu weer te geven. Selec‐
teer Vermijden op route en activeer
de wegtypes waarvan u wilt dat ze worden vermeden.
Let op
Als routebegeleiding actief is
wanneer u de weginstellingen
wijzigt, wordt de route op basis van
de nieuwe instellingen herberekend.
Routetype
Selecteer voor het instellen van het
routetype L op de kaart om het
Opties -menu weer te geven. Selec‐
teer Navigatie-instellingen ,
Routeopties en vervolgens
Routetype .
Activeer de gewenste optie: ● Snelste voor de snelste route
● Eco-vriendelijk voor een route
voor een milieuvriendelijke rijstijlSpraakherkenning
Algemene informatie Via de spraakdoorschakel-toepas‐
sing van het Infotainmentsysteem
hebt u toegang tot de spraakherken‐
ningscommando's op uw smart‐
phone. Raadpleeg de gebruiksaan‐
wijzing van uw smartphone om te
controleren of uw smartphone deze
functie ondersteunt.
Om de spraakdoorschakel-toepas‐
sing te kunnen gebruiken, moet de
smartphone op het infotainmentsys‐
teem zijn aangesloten via een USB-
kabel 3 163 of via Bluetooth 3 186.
Gebruik Spraakherkenning activeren Houd g op het bedieningspaneel of
7w op het stuurwiel ingedrukt om een
spraakherkenningssessie te starten.
Er verschijnt een spraakbesturings‐ bericht op het scherm.
Zodra er een pieptoon heeft geklon‐
ken kunt u een commando uitspre‐
ken. Raadpleeg voor informatie overondersteunde commando's de
gebruiksaanwijzing van uw smart‐
phone.
Volume van gesproken commando's
aanpassen
Draai aan m op het bedieningspaneel
of druk op + / - rechts op het stuurwiel
om het volume van de gesproken
instructies hoger of lager te zetten.
Spraakherkenning deactiveren
Druk op xn op het stuurwiel. Het
spraakbesturingsbericht verdwijnt en
de spraakherkenningssessie wordt
beëindigd.
Infotainmentsysteem187Menu BluetoothDruk op ; en selecteer vervolgens
Instellingen .
Selecteer Bluetooth om het Blue‐
tooth-menu weer te geven.
Een apparaat koppelen
Opmerkingen ● U kunt maximaal tien apparaten met het systeem koppelen.
● Er kan slechts één gekoppeld apparaat tegelijk met het infotain‐
mentsysteem worden verbon‐
den.
● Koppelen is slechts één keer noodzakelijk, tenzij het apparaat
van de lijst met gekoppelde
apparaten wordt gewist. Als het
apparaat eerder verbonden was,
brengt het infotainmentsysteem
de verbinding automatisch tot
stand.
● Door de bediening van Bluetooth
wordt de accu van het apparaat
aanzienlijk belast. Sluit het appa‐ raat daarom aan op een USB-
poort, zodat het wordt opgela‐
den.
Een nieuw apparaat koppelen 1. Activeer de Bluetooth-functie van het Bluetooth-apparaat. Voor
nadere informatie verwijzen wij u
naar de gebruiksaanwijzing van
het Bluetooth-apparaat.
2. Druk op ; en selecteer vervol‐
gens Instellingen op het infodis‐
play.
Selecteer Bluetooth en dan
Apparaatbeheer om het betref‐
fende menu weer te geven.
Let op
Als er geen telefoon is verbonden, is het menu Apparaatbeheer ook
toegankelijk via het telefoonmenu: Druk op ; en selecteer dan
Telefoon .
3. Druk op Apparaat zoeken . Alle
detecteerbare Bluetooth-appara‐
ten in de omgeving verschijnen in een nieuwe zoekresultatenlijst.
4. Druk op het Bluetooth-apparaat dat u wilt koppelen.
5. Bevestig de koppelprocedure: ● Als SSP (secure simple pairing) wordt ondersteund:
192InfotainmentsysteemContactinstellingen
U kunt de contactenlijst op voor- of
achternaam sorteren.
Druk op ; en selecteer vervolgens
Instellingen om het betreffende menu
weer te geven.
Selecteer Bluetooth en vervolgens
Sorteervolgorde . Activeer de gewen‐
ste optie.
Belhistorie gebruiken
Alle ontvangen, uitgaande of gemiste
oproepen worden vastgelegd.
Druk op ; en selecteer vervolgens
Telefoon .
Selecteer Oproephistorie in het tele‐
foonhoofdmenu.
Selecteer q voor uitgaande oproe‐
pen, r voor gemiste oproepen, s
voor binnenkomende oproepen en
p voor alle oproepen. De betreffende
oproeplijst wordt weergegeven.
Selecteer de gewenste vermelding
om de oproep te starten.
Een nummer opnieuw kiezen
Het systeem kan het laatst gekozen
telefoonnummer opnieuw kiezen.
Druk op ; en selecteer vervolgens
Telefoon .
Selecteer v op het scherm of druk op
qw op het stuurwiel.
Snelkiesnummers gebruiken
Snelkiesnummers die op de mobiele
telefoon zijn opgeslagen, kunt u ook
met het toetsenblok van het telefoon‐
hoofdmenu kiezen.
Druk op ; en selecteer vervolgens
Telefoon .
Houd het desbetreffende getal op het toetsenblok ingedrukt om de oproep
te starten.
Inkomend telefoongesprek
Een oproep aannemen
Als er bij een inkomende oproep een
audiomodus, bijv. de radio- of USB-
modus, actief is, wordt het geluid van
de audiobron onderdrukt en blijft dit
zo totdat het gesprek wordt beëin‐
digd.
Er verschijnt een melding met het
telefoonnummer of de naam van de
beller (indien beschikbaar).
Rijden en bediening2151. Rijd gelijkmatig gedurende10 minuten en zorg daarbij dat
de rijsnelheid altijd meer dan
20 km/u is.
2. Als het systeem detecteert dat er
AdBlue bijgetankt is, verdwijnen
de actieradiusbeperkingen i.v.m. AdBlue.
Roep de hulp van een werkplaats in als het systeem nog steeds niet
detecteert dat er AdBlue bijgetankt
is.
Bij het bijtanken van AdBlue bij
temperaturen van minder dan
-11 °C wordt dit wellicht niet door het
systeem gedetecteerd. Parkeer de
auto in dat geval op een locatie met
een hogere buitentemperatuur
totdat de AdBlue weer vloeibaar wordt.
Let op
Bij het losschroeven van de tankdop
van de vulpijp kunnen er ammoniak‐ dampen vrijkomen. Adem deze
dampen niet in, omdat ze scherp
geuren. Eventueel ingeademde
dampen zijn onschadelijk.Tank de AdBlue-tank helemaal vol.
Doe dit als het waarschuwingsbericht
over het voorkomen van opnieuw
starten van de motor al is versche‐
nen.
Zet de auto op een vlakke onder‐
grond.
De vulopening voor AdBlue zit achter de tankklep, rechtsachter op de auto.
De tankklep kan alleen bij een
ontgrendelde auto worden geopend.
1. Sleutel uit contactslot verwijde‐ ren.
2. Sluit alle portieren om ammonia‐ dampen in het interieur te voorko‐men.
3. Ontgrendel de tankklep door tegen de klep te duwen 3 257.
4. Schroef de tankdop van de
vulpijp.
5. Open de AdBlue-jerrycan.
6. Sluit een uiteinde van de slang aan op de jerrycan en schroef het
andere uiteinde op de vulpijp.
7. Til de jerrycan op totdat deze leeg
is of totdat er niets meer uit de
jerrycan stroomt. Dit kan zo'n vijf
minuten duren.
8. Zet de jerrycan op de grond om de
slang te laten leeglopen, wacht 15 seconden.
9. Schroef de slang van de vulpijp.
10. Breng de tankdop aan en schroef deze rechtsom vast.
224Rijden en bediening9Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp b 3 116.
Uitschakelen
U kunt de TC uitschakelen wanneer
de aangedreven wielen moet kunnen doorslaan: druk even op b.
Bij het deactiveren van TC verschijnt
er een statusbericht op het Driver
Information Center.
De controlelamp k brandt.
Wanneer TC wordt gedeactiveerd,
blijft de ESC actief maar met een
hogere regeldrempelwaarde.
U kunt de TC weer activeren door nogmaals op b te drukken. Bij het
weer activeren van TC verschijnt er
een statusbericht op het Driver Infor‐
mation Center.
De TC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u het contact de
volgende keer weer inschakelt.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het
controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht in het
Driver Information Center. Het
systeem buiten werking is.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Elektronische stabiliteitsre‐ geling (ESC)
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) verbetert indien nodig de rijsta‐
biliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden.
Zodra de auto dreigt uit te breken(onderstuur/overstuur) wordt het
motorvermogen verminderd en
worden de wielen afzonderlijk afge‐
remd.
ESC werkt in combinatie met het
Traction Control-systeem (TC). Het
voorkomt dat de aangedreven wielen
doorslaan.