102Instrumenten en bedieningsorganenBrandt korte tijd als het contact wordtingeschakeld.
Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
De controlelamp w brandt samen met
C 3 100 en er verschijnt een bericht
op het Driver Information Center als
een lekke band of een veel te lage
bandenspanning wordt gedetecteerd.
Knippert Storing in het systeem. Na enige tijd
brandt de controlelamp continu.
Neem contact op met een werkplaats.
De controlelamp w brandt samen met
A 3 99 en er verschijnt een bericht
op het Driver Information Center als
een band zonder druksensor wordt
geplaatst (bijv. reservewiel).
Bandenspanningscontrolesysteem 3 206.
Motoroliedruk
I brandt rood.Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk
onderbroken. Dit kan aanleiding
geven tot motorschade en/of tot
het blokkeren van de aandrijfwie‐ len.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
4. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Controleer het oliepeil voordat u de hulp van een werkplaats inroept
3 182.
Te laag brandstofpeil Y brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Brandstofpeil in de tank is te laag.
Onmiddellijk bijtanken.
Tank nooit leegrijden.
Tanken 3 174.
Instrumenten en bedieningsorganen103Katalysator 3 146.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 188.
Stop-startsysteem
\
Brandt wanneer een Autostop wordt
verhinderd als niet aan bepaalde
voorwaarden wordt voldaan.
Ï brandt of knippert geel / groen.
Brandt Licht groen op tijdens een Autostop.
Als Ï geel oplicht, is er sprake van
een fout in het Stop/Start-systeem.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert Knippert groen tijdens automatisch
opnieuw starten.
Stop-startsysteem 3 139.
Rijverlichting
9 brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde buitenver‐
lichting 3 110.Grootlicht
P brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht en bij lichtsignaal 3 111.
Grootlichtassistentie
í licht op wanneer de grootlichtas‐
sistentie wordt geactiveerd 3 111.
Mistlamp > brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde voorste
mistlampen 3 114.
Mistachterlicht
ø brandt geel.
Brandt bij ingeschakeld mistachter‐
licht 3 114.
Cruise control
m , U brandt groen of geel.
m brandt groen als een bepaalde
snelheid wordt opgeslagen.U brandt groen als het systeem aan
is.
Snelheidsbegrenzer U brandt geel.
U brandt geel als het systeem aan is.
Cruise control, snelheidsbegrenzer
3 164.
Tachograaf
& licht op wanneer er een storing is
3 108.
Portier open
y brandt geel.
Brandt bij ingeschakeld contact
wanneer er een portier of de bagage‐ ruimte open is.
Afhankelijk van de versie brandt ook
de controlelamp op het versnellings‐
bakdisplay en geeft aan welk portier
open is.
106Instrumenten en bedieningsorganen● Als de schuifdeur open is en dehandrem losgezet is 3 28.
● Tijdens het in- en uitschakelen van de alarmbewaking van de
kanteling van de auto 3 34.
● Als het AdBlue-peil tot onder een
bepaald niveau daalt of als er een
storing is 3 146.
● Als het Lane Departure Warning-
systeem onbedoeld wisselen van
rijstrook detecteert en wanneer
het systeem geactiveerd is
3 171.
Bij het parkeren van de auto en/of
het openen van het
bestuurdersportier
● Als de contactsleutel nog in het contactslot steekt.
● Bij ingeschakelde rijverlichting 3 110.
● Er is een storing in de elektrische
portiervergrendeling 3 26.
● Als de auto een geautomati‐ seerde versnellingsbak heeft
3 154, de handrem niet aange‐
trokken is, de neutrale stand niet
geselecteerd is of het rempedaalniet ingetrapt is. Ook kan een
betreffend bericht op het Driver
Information Center verschijnen
3 104.
● Als de buitenkruk van de zijschuifdeur bij het ontgrendelen
van de auto open staat 3 28.
● Als de handrem niet is aange‐ trokken wanneer de schakelaar
elektrische schuifdeur wordt
ingedrukt 3 28.
● Als de elektrische schuifdeur aan
de binnenkant met actief kinder‐
slot wordt vergrendeld 3 28.
● Als de motor in een Autostop maar niet uitgeschakeld is. Stop/
Start-systeem 3 139.Tripcomputer
De boordcomputer geeft informatie
over rijgegevens die voortdurend
geregistreerd en elektronisch
verwerkt worden.
Afhankelijk van het specifieke model
kunnen de volgende functies worden
geselecteerd door de knop op het
uiteinde van de wisserhendel meer‐
dere malen in te drukken:
● brandstofverbruik
● gemiddeld verbruik
● momentaan verbruik
● actieradius
Klimaatregeling119●Luchtverdeelschakelaar op V
zetten.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
● Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeel‐
schakelaar op J zetten.
Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐ systeem kunnen de volgende functiesvia het airconditioningssysteem
worden geregeld:
A/C:koelingu:luchtrecirculatie
Achterruitverwarming Ü 3 41, stoel‐
verwarming ß 3 50.
Koeling (A/C) Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. De LED in de knop brandt
om activering aan te geven. Koeling
werkt alleen bij een draaiende motor
en ingeschakelde ventilator van de
klimaatregeling.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
Het airconditioningsysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht wanneer
de buitentemperatuur iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan
condens vormen en onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst is, ter besparing van brandstof de
koeling uitschakelen.
Let op
Als de klimaatregeling is ingesteld
op de maximale koeling terwijl de
omgevingstemperatuur hoog is, kan
mogelijk geen Autostop plaatsvin‐
den tot de gevraagde temperatuur in
de passagiersruimte is bereikt.
Als de klimaatregeling is ingesteld
op maximale koeling terwijl de motor in een Autostop is, is het mogelijk dat
de motor automatisch herstart.
Stop/Start-systeem 3 139.
Luchtrecirculatiesysteem
Luchtrecirculatiemodus met u
inschakelen. De LED in de knop
brandt om activering aan te geven.
Luchtrecirculatiemodus weer met u
uitschakelen.9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten kunnen
beslaan. De kwaliteit van de
binnenlucht neemt na verloop van
tijd af, wat tot vermoeidheidsver‐
schijnselen bij de inzittenden kan
leiden.
120KlimaatregelingMaximale koelingRuiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
● Koeling A/C aan.
● Luchtrecirculatiesysteem u aan.
● Luchtverdeelschakelaar op M
zetten.
● Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten.
● Luchtdebiet in hoogste stand zetten.
● Alle uitstroomkanalen openen.
Ruiten ontwasemen en ontdooien ● Schakelaar koeling A/C AAN.
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Luchtdebiet in hoogste stand zetten.
● Luchtverdeelschakelaar op V
zetten.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.
● Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeel‐
schakelaar op J zetten.
Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op V
wordt gedrukt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Stop/Start-systeem 3 139.Elektronisch
klimaatregelsysteem
Bedieningsorganen voor: ● temperatuur
● luchtverdeling ( ï of î) en menu
selecteren
● luchtdebiet x
AUTO:automatische modusu:luchtrecirculatieV:ontwasemen en
ontdooienÜ:achterruitverwarming,
buitenspiegelverwarmingA/C OFF:airconditioning uitscha‐
kelen
Klimaatregeling121Achterruitverwarming, buitenspiegel‐
verwarming Ü 3 41, 3 37.
Verwarmde stoelen ß 3 50.
De voorgeselecteerde temperatuur
wordt automatisch geregeld. In de
automatische modus regelen het
luchtdebiet en de luchtverdeling auto‐
matisch de luchtstroom.
Het systeem kan met de luchtverde‐
ling en de luchtstroomknoppen hand‐ matig worden aangepast.
Het elektronische klimaatregelsys‐
teem werkt uitsluitend geheel als de
motor draait.
Bedek de sensor op het instrumen‐
tenpaneel voor een goede werking
niet.
Automatische modus
Basisinstelling voor maximaal
comfort:
● AUTO indrukken ("AUTO"
verschijnt op het display).
● De gewenste temperatuur instel‐ len (de temperatuur verschijnt ophet display).
● Alle uitstroomkanalen openen.In de automatische modus wordt de
instelling voor luchtdebiet, luchtver‐
deling, airconditioning en luchtrecir‐
culatie automatisch geregeld door het
systeem en wordt de instelling niet op het display getoond.
Voorkeuze temperatuur
Temperaturen kunnen op de gewen‐
ste waarde worden ingesteld met de
twee toetsen onder het display.
Wijzig de temperatuur omwille van
het comfort slechts zeer geleidelijk.rood:warmblauw:koud
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Bij het instellen van de minimumtem‐
peratuur van 15 ℃ werkt het elektro‐
nische klimaatregelsysteem met
maximale koeling.
Bij het instellen van de maximumtem‐ peratuur van 27 ℃ werkt het elektro‐
nische klimaatregelsysteem met
maximale verwarming.
Let op
Als de temperatuur omwille van een
comfortabel klimaat moet worden
verlaagd, kan een Autostop worden
geblokkeerd of wordt de motor bij
het inschakelen van de koeling auto‐
matisch opnieuw gestart.
Stop-startsysteem 3 139.
Luchtdebiet
Het luchtdebiet kan verhoogd of
verlaagd worden met de toetsen x.
Het geselecteerde luchtdebiet wordt
aangeduid met x op het display.
Als de aanjager wordt uitgeschakeld, wordt ook de airconditioning gedeac‐
tiveerd.
Terug naar de automatische modus:
AUTO indrukken.
Ruiten ontwasemen en ontdooien Druk op V; LED licht op.
Temperatuur en luchtverdeling
worden automatisch ingesteld,
airconditioning wordt ingeschakeld
en de aanjager draait met een hoge snelheid.
122KlimaatregelingAchterruitverwarming, buitenspiegel‐
verwarming worden ook automatisch
ingeschakeld. Druk op Ü voor
uitschakelen zonder ruitontwase‐
ming/-verwarming te deactiveren. Het
luchtdebiet kan ook worden verlaagd.
Om de automatische modus opnieuwin te schakelen: V of AUTO indruk‐
ken.
Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op V
wordt gedrukt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Stop/Start-systeem 3 139.
Luchtverdeling Druk herhaaldelijk op ï of î.
De pijlen op het display geven de
verdeelinstellingen aan:ï:naar de voorruit en de voorste
zijramen™:naar de voorruit, de voorste
zijramen en de voetenruimte²:naar de hoofdruimte³:naar de hoofd- en voetenruimteî:naar de voetenruimte
Terug naar de automatische modus:
AUTO indrukken.
Koeling
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) als de buitentemperatuur een specifieke waarde overschrijdt.
Er kan zich dan condens vormen en
onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, A/C OFF indrukken om het koel‐
systeem uit te schakelen ter bespa‐ ring van brandstof. " A/C OFF"
verschijnt op het display.
Handmatige
luchtrecirculatiemodus
Druk op u om de luchtrecirculatie; u
verschijnt op het display.
9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten kunnen
beslaan. De kwaliteit van de
binnenlucht neemt na verloop van
tijd af, wat tot vermoeidheidsver‐
schijnselen bij de inzittenden kan
leiden.
Om de automatische modus opnieuw in te schakelen: u of AUTO indruk‐
ken.
Verwarming achterin
Klimaatregeling125Verwarmingsniveau
Het gewenste verwarmingsniveau
voor geprogrammeerde vertrektijden
kan worden ingesteld tussen 10 en
30℃.
Om de temperatuur van de verwar‐
ming aan te passen, draait u aan de
draaiknop op het bedieningspaneel.naar rechts
draaien:temperatuur
verhogennaar links
draaien:temperatuur verla‐
gen
Airconditioning achterin
De airconditioning achterin wordt
geactiveerd in combinatie met de
airconditioning voorin.
Bus
Luchtroosters achteraan
Er wordt extra airco geleverd aan de
passagiersruimte achteraan door de
luchtroosters in het dak.
Luchtdebiet
Pas de luchtstroom aan om de
gewenste snelheid te selecteren.
naar rechts
draaien:luchtstroom
verhogennaar links
draaien:luchtstroom verla‐
gen
Let op
Tijdens een Autostop werkt de airco achter niet.
Stop-startsysteem 3 139.