122VerlichtingVerlichtingRijverlichting.............................. 122
Lichtschakelaar .......................122
Automatische verlichting .........123
Groot licht ................................ 123
Grootlicht-assistent ..................124
Lichtsignaal ............................. 124
Koplampverstelling ..................125
Koplampinstelling in het buitenland ............................... 125
Dagrijlicht ................................. 126
Adaptief rijlicht (AFL) ...............126
Alarmknipperlichten .................128
Richtingaanwijzers ..................129
Mistlampen voor ......................129
Mistachterlicht ......................... 129
Achteruitrijlichten .....................130
Beslagen lampglazen ..............130
Binnenverlichting .......................130
Regelbare instrumentenverlichting .........130
Leeslampen ............................. 131
Verlichting handschoenenkastje ..............131
Verlichting zonneklep ..............131Verlichtingsfuncties ....................131
Instapverlichting ......................131
Uitstapverlichting .....................132
Ontlaadbeveiliging accu ..........132Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
m:verlichting uit8:zijmarkeringslichten9:dimlicht
Controlelampje 8 3 101.
128VerlichtingU activeert de grootlicht-assistent
door de richtingaanwijzerhendel
tweemaal in te drukken. Het groot licht wordt automatisch ingeschakeld
bij snelheden hoger dan 40 km/h.
Het groene controlelampje f brandt
continu wanneer de assistentie actief
is; de blauwe lamp 7 brandt bij inge‐
schakeld groot licht.
Controlelampje f 3 101.
Deactiveren
Druk eenmaal op de keuzehendel. De functie wordt ook gedeactiveerd,
wanneer u de mistlampen voor
inschakelt.
Wanneer een lichtsignaal wordt
gegeven als het groot licht aanstaat, wordt de grootlicht-assistent gedeac‐
tiveerd.
Wanneer een lichtsignaal wordt
gegeven als het groot licht uitstaat,
blijft de grootlicht-assistent geacti‐
veerd.
De laatste instelling van de grootlicht-
assistent blijft gehandhaafd wanneer
het contact weer wordt ingeschakeld.Achteruit inparkeren
Als hulp bij het parkeren, gaan beide
afslaglampen en de achteruitrijlichten branden wanneer de koplampen zijn
ingeschakeld en de achteruitversnel‐
ling wordt geselecteerd. Deze blijven
korte tijd branden nadat u de auto uit
de achteruitversnelling hebt gezet of
totdat u sneller dan 7 km/h vooruit‐ rijdt.
Ecomodus
Als de auto stopt, bijv. vanwege stop‐
lichten, wordt er een energiebespa‐
ringsmodus voor de koplampen geac‐ tiveerd.
Dynamische automatische
koplampverstelling
Om verblinding van tegenliggers te
voorkomen wordt de koplamphoogte
automatisch aangepast op basis van
informatie over de hellingshoek van
de auto.Storing in AFL-led-koplampen
Wanneer het systeem een storing in
de led-koplampen detecteert, licht f
op en verschijnt er een waarschuwing op het Driver Information Center.
Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
Rijden en bediening149Als er zich een van de volgende
omstandigheden voordoet tijdens een Autostop, dan zal de motor auto‐
matisch door het stop-startsysteem
worden herstart:
● Het stop-startsysteem is manu‐ eel uitgeschakeld.
● De motorkap is open.
● De veiligheidsgordel van de bestuurders is losgemaakt en hetbestuurdersportier is geopend.
● De motortemperatuur is te laag.
● Het oplaadniveau van de accu is onder een bepaald niveau.
● Het remvacuüm is niet voldoende.
● De auto reed minstens stap‐ voets.
● De klimaatregeling vereist het starten van de motor.
● De airconditioning wordt hand‐ matig ingeschakeld.
Als de motorkap niet volledig geslo‐
ten is, verschijnt een waarschuwings‐
bericht op het Driver Information
Center.Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler op de
aansluiting is aangesloten, merkt u
mogelijk een korte terugval tijdens het
herstarten van de motor.
Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het
oppervlak ontbranden.
● Trek altijd de handrem aan. Schakel de handrem in zonder
de ontgrendelingsknop in te
drukken. Op een aflopende of
oplopende helling zo stevig
mogelijk. Trap tegelijkertijd het
rempedaal in om minder kracht
nodig te hebben.
● Zet de motor af.
● Wanneer de auto vlak of op een
oplopende helling staat, dan
vóór het verwijderen van de
contactsleutel de eerste
versnelling inschakelen of de
keuzehendel in stand P zetten.
Op een oplopende helling
bovendien de voorwielen van
de stoeprand wegdraaien.
Wanneer de auto op een aflo‐ pende helling staat, dan vóór
het verwijderen van de contact‐
sleutel de achteruitversnelling
inschakelen of de keuzehendel in stand P zetten. Bovendien de
voorwielen naar de stoeprand
toedraaien.
● Sluit de ramen en het schuif‐ dak.
● Trek de contactsleutel uit het contactslot. Bij auto's met auto‐
matische versnellingsbak kan de sleutel alleen worden verwij‐
derd met de keuzehendel in
stand P.
Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot merkbaar vergrendelt.
● Vergrendel de auto.
● Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
Rijden en bediening165ActiverenDe frontaanrijdingswaarschuwing
gebruikt het camerasysteem in de
voorruit om voertuigen te vinden die
zich op een afstand van ca. 60 m
direct voor u bevinden.
De frontaanrijdingswaarschuwing
werkt automatisch bij snelheden
hoger dan 40 km/h, als deze niet is
gedeactiveerd via V; zie hieronder.
De bestuurder verwittigen
Het groene controlelampje voor 'voor‐
ligger gedetecteerd' A licht groen op
in de instrumentengroep wanneer het
systeem een voorligger heeft waar‐
genomen.
Het controlelampje A wordt geel
wanneer de afstand tot een voorligger te kort wordt of wanneer u een ander
voertuig te snel nadert.Voorzichtig
De kleur van dit waarschuwings‐
lampje komt niet overeen met
plaatselijke verkeerswetten met
betrekking tot uw afstand tot de
voorligger. De bestuurder is te
allen tijde volledig verantwoorde‐
lijk voor het op een veilige afstand volgen van de voorligger, volgens
de betreffende verkeersregels, het weer en de toestand van de weg.
Wanneer de tijd tot een mogelijke
botsing met een voorligger te kort
wordt en een botsing onvermijdelijk
lijkt, wordt er in het gezichtsveld van
de bestuurder een knipperende rode
led-streep op de voorruit geprojec‐
teerd.
Er klinkt tegelijkertijd een waarschu‐
wingsgeluid. Trap het rempedaal in
en voer de benodigde stuurhandelin‐
gen uit.
De gevoeligheid van het systeem
instellen
De gevoeligheid van het alarm kan op dichtbij, gemiddeld en ver worden
afgesteld.
Druk op V; de huidige instelling
verschijnt op het Driver Information
Center. Druk opnieuw op V om de
gevoeligheid van het alarm te wijzi‐ gen.
188Verzorging van de autoAlgemene informatieAccessoires en modificatiesvan auto
Het wordt geadviseerd alleen gebruik te maken van originele onderdelen,
accessoires en andere uitdrukkelijk
door de fabriek voor uw autotype
goedgekeurde onderdelen. Voor
andere onderdelen kunnen wij – ook
als deze door autoriteiten of anders‐
zins zijn goedgekeurd – niet beoorde‐ len of deze betrouwbaar zijn en er
evenmin garant voor staan.
Bij eventuele aanpassingen, omzet‐
tingen of andere wijzigingen in de
standaard voertuigspecificaties
(waaronder, zonder beperkingen,
softwarematige aanpassingen,
aanpassingen in de elektronische
regeleenheden) wordt de door Opel
geboden garantie mogelijk ongeldig.
Dergelijke aanpassingen kunnen
bovendien van invloed zijn op de
bestuurdersondersteuningssyste‐
men, het brandstofverbruik, de CO 2-
uitstoot en andere emissies van de
auto. Ook kan dan de typegoedkeu‐ ring komen te vervallen.Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een
takelwagen kunnen de spatlappen beschadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
● Auto wassen en conserveren.
● Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
● Afdichtrubbers reinigen en conserveren.
● Brandstoftank helemaal vullen.
● Motorolie verversen.
● Sproeiervloeistofreservoir leeg‐ maken.
● Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
● Bandenspanning instellen op de waarde voor maximale belading.
● Auto in een droge en goed geventileerde ruimte parkeren.Eerste versnelling of achteruit‐
versnelling inschakelen of keuze‐ hendel in stand P zetten. Voor‐
komen dat auto kan wegrollen.
● Handrem niet aantrekken.
● Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen.
● Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat
geen van de systemen werkt,
waaronder het diefstalalarmsys‐
teem.
Weer in gebruik nemen Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
● Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voor
de elektrische ruitbediening
inschakelen.
● Bandenspanning controleren.
● Sproeiervloeistofreservoir vullen.
● Motoroliepeil controleren.
254TrefwoordenlijstAAan/Uit-knop ............................... 143
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen ..............230, 235
Aanduidingen op banden ..........206
Aanhanger trekken ....................183
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 188
Accu ........................................... 193
Achterlichten .............................. 198
Achterruitverwarming ................... 37
Achteruitkijkcamera ...................169
Achteruitrijlichten .......................130
Adaptief rijlicht (AFL) .................126
Adaptive Forward Lighting .........101
Afmetingen auto ........................242
Airbag deactiveren ....................... 52
Airbag-deactivering ...................... 98
Airbag en gordelspanners ...........97
Airbaglabel.................................... 47
Airbagsysteem ............................. 47
Airconditioning ........................... 134
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 139
Alarmknipperlichten ...................128
Algemene informatie .................. 183
Algemene richtlijnen voor het rijden ....................................... 142
All-wheel drive ........................... 156
Andere auto slepen ...................224Antiblokkeersysteem .................156
Antiblokkeersysteem (ABS) .........98
Autogegevens ............................ 235
Autokrik....................................... 205 Automatische dimfunctie .............35
Automatische verlichting ............ 123
Automatische versnellingsbak ...152
Automatisch vergrendelen ...........28
Auto ontgrendelen .........................6
Auto slepen ................................ 223
Auto stallen ................................. 188
Autostop ..................................... 147
B
Bagageruimte ........................ 30, 74
Bagageruimte-afdekking .............76
Bandenreparatieset ...................214
Bandenspanning .......................207
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ................................ 100, 208
Bandenspanningswaarden ........244
Batterijspanning .........................110
Bedieningsorganen ......................81
Bekerhouders .............................. 62
Bekleding .................................... 227
Beladingsinformatie .....................78
Beslagen lampglazen ................130
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ...................................... 161
Beveiliging van de auto ................31
255Binnenspiegels............................. 34
Binnenverlichting .......................130
Bolle vorm .................................... 33
Boordgereedschap .....................205
Boordinformatie .........................109
Brandstof .................................... 176
Brandstofkeuzeschakelaar ..........90
Brandstofmeter ............................ 89
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot. 182
Brandstof voor benzinemotoren 176
Brandstof voor dieselmotoren ...177
Brandstof voor rijden op LPG .....178
Buitenspiegels .............................. 33
Buitentemperatuur .......................84
Buitenverlichting .........................122
C
Centrale vergrendeling ................24
Claxon ................................... 13, 82
Code ........................................... 109
Conformiteitsverklaring ...............245
Contactslotstanden ....................143
Controlelampjes...................... 88, 92
Controle over de auto ................142
Controles .................................... 189
Cruise control ....................101, 161
D
Dagrijlicht ................................... 126
Dagteller ...................................... 88
Dak ............................................... 37Dakbelasting................................. 78
Dakdrager .................................... 78
De belangrijkste informatie voor uw eerste rit................................. 6
Diefstalalarmsysteem ..................31
Dieselbrandstofsysteem ontluchten .............................. 194
Draagsysteem achterzijde ............64
Driepuntsgordel ........................... 45
Driver Information Center ...........102
E Elektrisch bediende ruiten ...........35
Elektrische aansluitingen .............87
Elektrische verstelling ..................33
Elektrisch systeem...................... 200
Elektronische klimaatregeling ....135
Elektronische rijprogramma's ....153
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem .....99
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 159
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ...............99
Elektronisch sleutelsysteem .........22
ERA GLONASS .......................... 119
Erkenning van software ..............247
Event Data Recorders (EDR) .....251F
Fietsendrager ............................... 64
Flex-Fix-systeem .......................... 64
Frontaal airbagsysteem ...............50
Frontaanrijdingswaarschuwing ...164
G
Gebruik van deze handleiding .......3
Gedeponeerde handelsmerken ..251
Geluidssignalen .........................109
Gereedschap ............................. 205
Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig ................................. 4
Gevarendriehoek .........................77
Gloeilamp vervangen ................196
Gordelverklikker ........................... 97
Gordijnairbagsysteem .................. 52
Grootlicht ........................... 101, 123
Grootlicht-assistent .............101, 124
H Halogeenkoplampen .................196
Handbediende ruiten ...................35
Handgeschakelde versnellingsbak ......................155
Handmatige dimfunctie ................34
Handmatige modus ...................153
Handrem ............................. 156, 157
Handschoenenkastje ...................62
Handzender ................................. 21
Hellingrem ................................. 158