178Rijden en bedieningVoorzichtig
Gebruik van brandstof die niet
voldoet aan EN 590 of soortgelijk,
kan leiden tot een verminderd
motorvermogen, meer slijtage of motorschade.
Gebruik geen scheepsdieseloliën,
lichte stookoliën, Aquazole en soort‐
gelijke diesel-water emulsies. Het is
niet toegestaan om dieseloliën aan te
lengen met brandstoffen voor benzi‐ nemotoren.
Rijden bij lage temperaturen Bij temperaturen onder 0 °C kunnensommige dieselproducten met bijge‐
mengde biodiesel aankoeken, bevrie‐
zen of gelvormig worden, waardoor
het brandstoftoevoersysteem moge‐
lijk minder goed werkt. Starten en
draaien van de motor werken moge‐
lijk niet goed. Tank bij temperaturen
onder 0 °C altijd winterdiesel.
Bij temperaturen onder -20 °C kan
dieselbrandstof met een kwaliteit voor
zeer lage temperaturen worden
gebruikt. Gebruik deze brandstofkwa‐
liteit bij voorkeur niet in warme of
tropische klimaten, omdat hierdoor de
motor kan afslaan of slecht start en
het brandstofinspuitsysteem schade
kan oplopen.
Brandstof voor rijden op LPG
Vloeibaar gas staat bekend als lpg (Liquefied Petroleum Gas ofwel vloei‐ baar petroleumgas) of onder de
Franse naam GPL (Gaz de Pétrole
Liquéfié). Lpg staat ook bekend als
autogas.
Lpg bestaat voornamelijk uit propaan
en butaan. Het octaangetal ligt tussen 105 en 115, afhankelijk van de
propaanverhouding. Lpg wordt als
vloeistof opgeslagen bij een druk van
ongeveer vijf tot tien bar.
Het kookpunt hangt af van de druk en mengverhouding. Bij omgevingstem‐
peratuur ligt deze tussen -42 °C
(zuiver propaan) en -0,5 °C (zuiver butaan).Voorzichtig
Het systeem werkt bij een omge‐
vingstemperatuur van ong. -8 °C
tot 100 °C.
De volledige werking van het lpg-
systeem kan alleen worden gegaran‐ deerd met vloeibaar gas dat aan de
minimale eisen van DIN EN 589
voldoet.
Tanken
Rijden en bediening1799Gevaar
Schakel het contact en externe
verwarmingen met verbrandings‐ kamers uit alvorens te beginnenmet tanken.
Volg de bedienings- en veilig‐
heidsinstructies van het tanksta‐
tion tijdens het tanken.
9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Wanneer u brandstof in de auto
kunt ruiken, dient u de oorzaak daarvan onmiddellijk door een
werkplaats te laten verhelpen.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
De tankklep zit achteraan aan de
rechterzijde van de auto.
De tankklep kan alleen bij een
ontgrendelde auto worden geopend.
Druk op de klep om deze te openen.
Draai de tankdop langzaam linksom
open.
Bij het tanken de tankdop in de steun op de tankklep hangen.
Om te tanken, het vulpistool volledig
in de vulopening brengen en inscha‐
kelen.
Na het automatisch afslaan kunt de
tank nog maximaal twee keer door
drukken op het pistool helemaal vol
maken.Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Om hem te sluiten, draait u de tank‐
dop rechtsom tot hij vastklikt.
Klepje sluiten en vastklikken.
Vloeibaar gas tanken Bij het tanken de gebruiks- en veilig‐
heidsvoorschriften van het tanksta‐
tion in acht nemen.
De vulklep voor het vloeibare gas zit
achter de tankdop.
180Rijden en bediening
Schroef de tankdop van de vulpijp.
Schroef de vereiste adapter handvastop de vulpijp.
ACME-adapter: Schroef de moer van
het vulmondstuk op de adapter. Druk
de vergrendelhendel op het vulmond‐ stuk naar beneden.
DISH-vulpijp: Plaats het vulmondstuk
in de adapter. Druk de vergrendel‐ hendel op het vulmondstuk naar beneden.
Vulpijphals met bajonetsluiting:
Plaats het vulmondstuk op de adapter en draai deze een kwartslag rechts-
of linksom. Trek zo ver mogelijk aan
de vergrendelhendel van het
vulmondstuk.
EURO-vulpijphals: Druk het vulmond‐
stuk op de adapter totdat het ingrijpt.
Druk op de knop van de pomp voor
vloeibaar gas. Het vulsysteem stopt
of begint langzaam te lopen wanneer 80% van het tankvolume is bereikt
(maximaal vulpeil).
Laat de knop op het vulsysteem los
en het vullen stopt. Laat de vergren‐
delhendel los en verwijder het
vulmondstuk. Een kleine hoeveelheid
vloeibaar gas kan ontsnappen.
Verwijder de adapter en berg hem in
de auto op.
Breng de beschermdop aan om te
voorkomen dat vreemde voorwerpen
de vulopening of het systeem binnen‐ dringen.9 Waarschuwing
Vanwege het ontwerp van het
systeem is het ontsnappen van
vloeibaar gas na het vrijgeven van de vergrendelingshendel onver‐
mijdelijk. Niet inademen.
194Verzorging van de autoAccu vervangenLet op
Elke afwijking van de in dit hoofdstuk gegeven instructies kan leiden tot
een tijdelijke uitschakeling of versto‐ ring van het stop-start-systeem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐
roosters open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening open is, moet
deze met een afdekkap worden afge‐
sloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Uitsluitend accu's gebruiken waarbij
de zekeringenkast boven de accu kan worden gemonteerd.
Zorg dat de accu altijd wordt vervan‐ gen door hetzelfde type accu.
Het wordt geadviseerd de accu door
een werkplaats te laten vervangen.
Stop/Start-systeem 3 147.Accu opladen9 Waarschuwing
Bij auto's met een stop-startsys‐
teem moet u ervoor zorgen dat het oplaadvermogen geen 14,6 volt
overschrijdt wanneer u een accu-
oplader gebruikt. Anders kan de
accu beschadigd raken.
Starthulp gebruiken 3 221.
Waarschuwingslabel
Betekenis van symbolen: ● Geen vonken of open vlammen en niet roken.
● Bescherm de ogen altijd. Explo‐ sieve gassen kunnen blindheid of
letsel veroorzaken.
● Houd de accu buiten het bereik van kinderen.
● De accu bevat zwavelzuur dat aanleiding kan geven tot blind‐
heid of ernstige brandwonden.
● Zie de Gebruikershandleiding voor meer informatie.
● Explosief gas kan in de buurt van
de accu aanwezig zijn.
Dieselbrandstofsysteem
ontluchten
Na het leegrijden van de tank moet
het dieselbrandstofsysteem worden
ontlucht. Het contact driemaal
15 seconden per keer aanzetten.
Motor vervolgens maximaal
40 seconden starten. Deze procedure na minstens 5 seconden herhalen.
Slaat de motor niet aan, dan de hulp
van een werkplaats inroepen.
257Registreren van autogegevensen privacy ................................ 251
Remassistentie .......................... 157
Rem- en koppelingssysteem .......98
Rem- en koppelingsvloeistof ......230
Remmen ............................ 156, 193
Remvloeistof .............................. 193
Reparatie ongevalschade ...........247
Reservewiel ............................... 219
Richtingaanwijzer ........................96
Richtingaanwijzers ..................... 129
Roetfilter .................................... 150
Ruiten ........................................... 35
Rijgedrag en aanhangertips ......183
Rijregelsystemen ........................158
Rijverlichting ........................ 12, 101
S Schakelen ..................................... 99
Service ....................................... 139
Service-display ............................ 91
Service-informatie ...................... 229
Sjorogen ...................................... 77
Sleutel, opgeslagen instellingen ...24
Sleutels ........................................ 20
Sleutels, sloten ............................. 20
Sneeuwkettingen .......................213
Snelheidsbegrenzer ...........102, 163
Snelheidsmeter ............................ 88
Spiegelverstelling ..........................8Sproeiervloeistof ........................192
Startbeveiliging ....................32, 101
Starten en bedienen ...................142
Starthulp gebruiken ...................221
Stoelpositie .................................. 40
Stoelverstelling ........................6, 41
Stoelverwarming ........................... 43
Stop/Start-systeem .....................147
Storing ....................................... 154
Storingsindicatielamp ..................98
Stroomonderbreking ..................154
Sturen ......................................... 142
Stuurbedieningsknoppen .............81
Stuurbekrachtigingsvloeistof ......192
Stuurwiel instellen .......................... 9
Stuurwielverstelling ...................... 81
Symbolen ....................................... 4
Systeem voor gecontroleerde afdaling ............................ 99, 160
T
Tanken ....................................... 178
Te laag brandstofpeil .................100
Toerenteller ................................. 89
Top-Tether-bevestigingsogen ......61
Traction Control .........................158
Traction Control-systeem UIT....... 99 Trekhaak .................................... 184
Trekken............................... 183, 223Trekstang.................................... 183
Typeplaatje ................................ 233
U Uitlaatgassen ............................. 150
Uitrol-brandstofafsluiter .............147
Uitstapverlichting .......................132
Ultrasoonparkeerhulp .................167
Uplevel-display ........................... 102
Uw autogegevens ..........................3
V Valetmodus................................. 107Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 213
Vaste luchtroosters ....................139
Veiligheidsgordel ...........................8
Veiligheidsgordels .......................44
Velgen en banden .....................206
Ventilatie ..................................... 133
Ventilatieopeningen ....................138
Verbanddoos ............................... 77
Vergrendelingssysteem ...............31
Verkeersbordherkenning ....102, 171
Verlichting handschoenenkastje. 131
Verlichtingsfuncties..................... 131
Verlichting zonneklep ................131
Versnellingsbak ........................... 16
Versnellingsbakdisplay ..............152
Verstelbare luchtroosters ........... 138
Vertraagde uitschakeling stroom 145