
Rijden en bediening213Bij te snel naderen van een gedetec‐
teerde voetganger wordt er een waar‐
schuwing in de vorm van een rode LED of het pop-upsymbool 7 op het
head-updisplay in het gezichtsveld
van de bestuurder op de voorruit
geprojecteerd. Er klinkt een geluids‐ signaal. Het remsysteem kan zich
voorbereiden op sneller remmen door
de bestuurder, waardoor de auto
korte tijd iets kan vertragen. Blijf het
rempedaal zo nodig intrappen.
Bij de waarschuwing voetganger vóór werkt de cruise control of de adap‐
tieve cruise control mogelijk niet.
Automatisch remmen
Als er een botsing met een voetgan‐
ger direct vóór de auto op handen is
en de remmen niet werken, remt de
auto mogelijk automatisch iets of
krachtig af. Mogelijk worden hierdoor
botsingen met voetgangers met een
zeer lage snelheid voorkomen of
loopt de voetganger minder letsel op.
De mate van automatisch remmen
kan in bepaalde situaties minder zijn, zoals bij hogere snelheden.Als dit gebeurt, schakelt het automa‐tische remsysteem mogelijk de elek‐
trische handrem in om de auto op zijn plaats te houden. De handrem loszet‐ ten. Bij krachtig intrappen van het
gaspedaal worden ook automatisch
remmen en de elektrische handrem
losgezet 3 185.
Dit systeem omvat ook de intelligente
remassistentie en het noodremsys‐
teem reageert mogelijk ook op voet‐
gangers. Zie Actieve noodrem 3 208.
U kunt automatisch remmen uitscha‐
kelen in het menu Persoonlijke instel‐
lingen 3 129.
Algemene informatie9 Waarschuwing
De bestuurder moet altijd gereed
zijn om actie te ondernemen en te remmen en sturen om aanrijdin‐
gen te voorkomen.
9 Waarschuwing
Het remsysteem voor voetgan‐
gers vóór waarschuwt of remt
mogelijk de auto plotseling in situ‐ aties waarin dit onverwacht en
ongewenst is. Het kan abusievelijk
waarschuwen of remmen voor
obstakels die eruit zien of even
groot zijn als voetgangers, waar‐
onder schaduwen. Dit is normaal
bedrijf en de auto hoeft niet te
worden nagekeken. U kunt auto‐
matisch remmen negeren door het
gaspedaal stevig in te trappen, als de veiligheid dat toelaat.
9 Waarschuwing
Bij gebruik van het remsysteem
voor voetgangers vóór terwijl u
met een aanhanger rijdt, kunt u de macht over het stuur verliezen en
een botsing veroorzaken. Zet het
systeem bij het rijden met een
aanhanger in de Persoonlijke

214Rijden en bedieninginstellingen op Waarschuwen ofUit. Persoonlijke instellingen
3 129.
Systeembeperkingen
In de volgende gevallen detecteert de
voetgangersbescherming vóór
mogelijk geen voetganger vóór de
auto of werkt de sensor mogelijk maar beperkt:
● De rijsnelheid is buiten het bereik
van 8 km/u tot 80 km/u in een
vooruitversnelling.
● De afstand tot een voetganger vóór de auto is meer dan 40
meter.
● Rijden op bochtige of heuvelach‐
tige wegen.
● Bij 's nachts rijden.
● Door weersomstandigheden beperkt zicht, zoals bij mist,
regen of sneeuw.
● De sensor in de voorruit is bedekt
met sneeuw, ijs, slijk, modder,
vuil, schade aan de voorruit of
werkt slechter door vreemde
voorwerpen, bijv. stickers.
Parkeerhulp
Algemene informatie
Wijzig bij het gebruik van de trekhaak
de configuratie-instellingen in het
menu Persoonlijke instellingen op het
Info-Display. Persoonlijke instellin‐ gen 3 129.
Bij een aanhangwagen of fietsendra‐
ger op de trekhaak is de parkeerhulp
gedeactiveerd.
Parkeerhulp achter9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het inparkeren.
Controleer bij het achteruitrijden en het gebruik van de parkeerhulp achter de zone rondom de auto.
De parkeerhulp achter vereenvoudigthet inparkeren door de afstand
tussen de auto en eventuele obsta‐
kels achter te meten. Deze informeert en waarschuwt de bestuurder met
geluidssignalen en een aanduiding
op het display.
Het systeem heeft vier ultrasone
parkeersensoren in de achterbum‐
per.
Inschakelen
Nadat u het contact hebt aangezet,
wordt de achterste parkeerhulp geac‐
tiveerd.
Een brandende LED in de parkeer‐ hulptoets r geeft aan dat het
systeem klaar voor gebruik is.
Melding
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der met waarschuwingstonen voor
mogelijk gevaarlijke obstakels achter
de auto die dichter bij zijn dan 50 cm

Rijden en bediening215terwijl er een vooruitversnelling is
ingeschakeld, of tot 1,5 meter als de
achteruitversnelling is geselecteerd.
Afhankelijk van de kant waar de auto
dichter bij een obstakel is, hoort u aan
de betreffende zijde akoestische
waarschuwingssignalen in de auto.
De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de afstand tot dat obstakel afneemt. Is de afstand klei‐ner dan ongeveer 30 cm, dan klinkt er
een continu geluid.
Ook wordt de afstand tot obstakels
achter de auto weergegeven door
veranderende afstandslijnen op het
Driver Information Center 3 114.
De afstandsmelding kan worden
geblokkeerd door boordinformatie
met een hogere prioriteit. Zodra het
bericht is bevestigd, wordt de afstand weer aangegeven.Uitschakelen
Druk op de parkeerhulptoets r om
deze functie te deactiveren. De LED in de toets dooft.
Storing
Bij een storing of als het systeem
tijdelijk niet goed werkt, bijv. vanwege
veel geluid buiten of andere storende factoren, knippert de LED in de toets
gedurende drie seconden alvorens
deze dooft. Er verschijnt een bericht
in het Driver Information Center.
Parkeerhulp voor-achter9 Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel
verantwoordelijk voor het inparke‐ ren.
Controleer bij het achteruit- en
vooruitrijden en het gebruik van de
parkeerhulp de zone rondom de
auto.
De parkeerhulp voor-achter meet de
afstand tussen de auto en voorgele‐
gen obstakels en achter de auto.
Deze informeert en waarschuwt de
bestuurder met geluidssignalen en een aanduiding op het display.
Het gebruikt twee verschillende
akoestische waarschuwingssignalen
voor de controlezones voor en achter,
elk met een andere geluidsfrequentie.

216Rijden en bediening
Het systeem heeft vier ultrasone
parkeersensoren elk in de achter- en
voorbumper.
Inschakelen
Het systeem wordt automatisch inge‐
schakeld bij een snelheid tot 11 km/u.Een brandende LED in de parkeer‐
hulptoets r geeft aan dat het
systeem klaar voor gebruik is.
Als r binnen een ontstekingscyclus
wordt uitgeschakeld, wordt de voor‐
ste parkeerhulp gedeactiveerd. Als
de snelheid eerder meer dan
25 km/u was, wordt de parkeerhulp
opnieuw geactiveerd wanneer de
snelheid tot onder 11 km/u daalt.
Wanneer het systeem wordt gedeac‐
tiveerd, dooft de LED in de toets en
verschijnt Parkeerhulp uit op het
Driver Information Center.
Melding
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der met waarschuwingstonen voor
mogelijk gevaarlijke obstakels voor
de auto die dichterbij zijn dan 80 cm
en tegen mogelijk gevaarlijke obsta‐
kels achter de auto die dichterbij zijn
dan 50 cm terwijl er een vooruitver‐
snelling is ingeschakeld, of tot 1,5
meter als de achteruitversnelling is
geselecteerd.
Afhankelijk van de kant waar de auto dichter bij een obstakel is, hoort u aan
de betreffende zijde akoestische
waarschuwingssignalen in de auto.
De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de afstand tot dat
obstakel afneemt. Is de afstand klei‐
ner dan ongeveer 30 cm, dan klinkt er een continu geluid.
Ook wordt de afstand tot obstakels
achter en voor de auto weergegeven
door veranderende afstandslijnen op
het Driver Information Center 3 114
of, afhankelijk van de versie, op het
Info-Display 3 122.

Rijden en bediening217
De afstandsmelding kan worden
geblokkeerd door boordinformatie
met een hogere prioriteit. Zodra het
bericht is bevestigd, wordt de afstand
weer aangegeven.
Het geluidssignaal wordt onderdrukt
wanneer de handrem wordt aange‐
trokken of de keuzehendel van de
automatische versnellingsbak op N
staat.
Uitschakelen
Bij een snelheid van meer dan
11 km/h wordt het systeem automa‐ tisch gedeactiveerd.
Handmatig deactiveren is ook moge‐
lijk door het indrukken van de
parkeerhulptoets r.
Wanneer het systeem wordt handma‐ tig gedeactiveerd, dooft de LED in de
toets en verschijnt Parkeerhulp uit op
het Driver Information Center.
Na een handmatige deactivering
wordt de parkeerhulp voor/achter
weer geactiveerd als r wordt inge‐
drukt of als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Het complete systeem kan handmatig worden gedeactiveerd in het menu
Persoonlijke instellingen op het
Info-Display en blijft gedeactiveerd
tijdens de contactcyclus of tot het
opnieuw activeren in het menu
Persoonlijke instellingen. Persoon‐
lijke instellingen 3 129.
Storing
Bij een storing of als het systeem
tijdelijk niet goed werkt, bijv. vanwege
veel geluid buiten of andere storende
factoren, verschijnt een bericht op het
Driver Information Center.
Boordinformatie 3 127.Geavanceerde parkeerhulp9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het accepteren
van de door het systeem voorge‐
stelde parkeerplek en het inparke‐
ren.
Controleer bij het gebruik van de geavanceerde parkeerhulp de
zone rondom de auto in alle rich‐
tingen.
De geavanceerde parkeerhulp meet
bij het passeren of de parkeerplek
groot genoeg is, berekent het traject
en stuurt de auto automatisch in een
parallel of haaks gelegen parkeer‐
plek.
Instructies verschijnen op het Driver
Information Center 3 114 of, afhan‐
kelijk van de versie, op het Info-
Display 3 122, ondersteund door
geluidssignalen.
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak moet de bestuurder
zelf optrekken, remmen en schakelen maar stuurt de auto automatisch.

Rijden en bediening219
Als er een plek is gevonden, wordt ditop het Driver Information Center
getoond en klinkt er een geluidssig‐
naal.
Weergave in het Info-Display
Selecteer een parallelle of haakse
parkeerplek door op het betreffende
pictogram op het Info-Display te
tikken.
Selecteer de kant waarop de parkeer‐
plek ligt door op het betreffende picto‐ gram op het display te tikken.
Als er een plek is gevonden, wordt dit
op het Colour-Info-Display getoond
en klinkt er een geluidssignaal.
Als u niet stopt wanneer het systeem
een parkeerplek heeft voorgesteld,
zoekt het systeem naar een andere
geschikte plek.
Inparkeermodus
De door het systeem gemelde
beschikbare parkeerplek wordt geac‐ cepteerd als de bestuurder bij parallelgelegen parkeerplekken binnen tien
meter of bij haaks gelegen parkeer‐
plekken binnen zes meter na het
bericht Stop stopt. Het systeem bere‐
kent het optimale pad om in te parke‐
ren.

220Rijden en bedieningEen korte trilling in het stuurwiel na
het inschakelen van de achteruitver‐
snelling geeft aan dat het systeem de
besturing overneemt. Daarna wordt
de auto met handgeschakelde
versnellingsbak automatisch ingepar‐ keerd met gedetailleerde instructies
aan de bestuurder voor remmen,
optrekken en schakelen. Bij een auto‐ matische versnellingsbak wordt de
auto automatisch ingeparkeerd met
gedetailleerde instructies aan de
bestuurder voor optrekken en inscha‐
kelen van de voor- of achteruitver‐
snelling. De bestuurder moet de
handen van het stuurwiel houden. In de inparkeermodus is de manoeu‐vreersnelheid beperkt.
Let altijd goed op het geluid van de
parkeerhulp voor-achter. Een onon‐
derbroken geluid geeft aan dat de
afstand tot een obstakel minder dan
ongeveer 30 cm is.
Als de bestuurder om ongeacht welke
reden toch zelf moet sturen, houd het
stuurwiel dan alleen aan de buiten‐
rand vast. In dat geval werkt de auto‐ matische besturing niet meer.Displayweergave
De instructies op het display tonen:
● Algemene tips en waarschu‐ wingsberichten.
● Een hint wanneer u sneller dan 30 km/u rijdt in de zoekmodus
voor een parkeerplek.
● Het verzoek om te stoppen wanneer een parkeerplek is
gevonden.
● De richting waarin u rijdt om in te
parkeren.
● Het verzoek tot inschakelen van de achteruit- of eerste versnellingof R of D bij automatische
versnellingsbak.
● Het verzoek tot stoppen of tot langzaam rijden.
● Voor sommige instructies verschijnt er een voortgangsbalk
op het Driver Information Center.
● Het goed inparkeren, aangege‐ ven door een pop-upsymbool en
een geluidssignaal.
● Het annuleren van een inpar‐ keermanoeuvre.Weergaveprioriteit
De informatie van de geavanceerde
parkeerhulp op het Driver Information
Center kan worden belemmerd door
boordinformatie met een hogere prio‐
riteit. Na het bevestigen van het
bericht via SET/CLR op de richting‐
aanwijzer of 9 op het stuurwiel,
verschijnen de instructies van de
geavanceerde parkeerhulp weer en
kunt u het inparkeren voortzetten.
Uitschakelen
Het systeem wordt gedeactiveerd:
● door ( kort in te drukken
● nadat het inparkeren is gelukt
● tijdens het zoeken naar een parkeerplek sneller dan 30 km/u
te rijden
● tijdens het inparkeren sneller dan
8 km/u te rijden
● de constatering dat de bestuur‐ der het stuurwiel aanraakt
● te veel schakelen: acht cycli bij parallel inparkeren of vijf cycli bijhaaks inparkeren
● wanneer u de ontsteking uitscha‐
kelt

Rijden en bediening221Wanneer u het systeem deactiveert
of wanneer het zichzelf deactiveert
tijdens het inparkeren, dan verschijnt
Parkeren gedeactiveerd op het
display. Ook klinkt er een geluidssig‐
naal.
Storing
Er verschijnt een bericht wanneer:
● Het systeem een storing vertoont.
● U het parkeren niet goed afmaakt.
● Het systeem buiten werking is. ● Een van de bovenstaande rede‐ nen voor deactiveren van toepas‐sing is.
Als er tijdens het inparkeren een voor‐
werp wordt herkend, dan verschijnt
Stop op het display. Door het verwij‐
deren van het object wordt het inpar‐
keren hervat. Wordt het niet verwij‐
derd, dan wordt het systeem gedeac‐ tiveerd. Druk lang op ( om het
systeem naar een nieuwe parkeer‐
plek te laten zoeken.Algemene opmerkingen over
parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals
externe geluidsbronnen ertoe
leiden dat het systeem obstakels
niet waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderstegedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel
minder goed wanneer de senso‐
ren zijn bedekt, bijv. met ijs of
sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste
afstandsindicatie in het bovenste
deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het
detectiebereik.
Let op
Mogelijk detecteert de sensor een
niet-bestaand object als gevolg van
echostoring van buitengeluiden of
mechanische verstoringen (sporadi‐ sche valse waarschuwingen kunnenvoorkomen).
Zorg ervoor dat de kentekenplaat voor goed gemonteerd is (niet
verbogen en geen speling ten
opzichte van de bumper links of
rechts) en dat de sensoren goed op
hun plek zitten.