
Klimaatregeling159Luchtverdeling w, x , y
Druk op Climate om naar het menu te
gaan.
Druk op:
w:naar de voorruit en de voorste
zijruitenx:naar hoofdzone en zitplaatsen
achterin via verstelbare lucht‐
roostersy:naar voetenruimte voor en
achter en voorruit
Druk om de automatische luchtverde‐ ling opnieuw in te schakelen op
AUTO .
Temperatuur selecteren
Stel de voorkeurstemperaturen voor
de bestuurders- en passagierskant
voorin afzonderlijk met de linker en
rechter draaiknop in op de gewenste
waarde. Met de knop aan de passa‐
gierszijde verandert u de temperatuur
voor de passagierszijde. Met de knop
aan de bestuurderskant verandert u
de temperatuur voor de bestuurders‐
kant of beide kanten, afhankelijk van
de activering van de synchronisatie
SYNC . De aanbevolen temperatuur is
22 °C. De temperatuur verschijnt
schermpjes naast de draaiknoppen
en als pop-up op het Info-Display.
Als de minimumtemperatuur Lo is
ingesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de koeling A/C wordt ingeschakeld.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt het klimaatregelsys‐
teem voor een maximale verwarming.
Let op
Als A/C wordt ingeschakeld, kan
door het verlagen van de ingestelde temperatuur de motor vanuit eenAutostop opnieuw worden gestart of
een Autostop worden belemmerd.
Stop/Start-systeem 3 170.
Temperatuursynchronisatie met twee zones SYNC
Druk op Climate om naar het menu te
gaan. Raak SYNC aan om de tempe‐
ratuur aan passagierszijde te koppe‐
len aan die aan bestuurderszijde.
Bij het verstellen van de draaiknop aan passagierszijde wordt de
synchronisatie gedeactiveerd.

162KlimaatregelingVersie met
voorruitverwarming ,
Als de auto is uitgerust met voorruit‐
verwarming, wordt toets ON/OFF
vervangen door toets ,.
Het klimaatregelsysteem wordt dan uitgeschakeld met toets â. Inscha‐
kelen door op ( te drukken.
Basisinstellingen
De volgende instellingen kunnen in
het menu Persoonlijke instellingen op
het Info-Display worden gewijzigd:
● regeling luchtdebiet in de auto‐ matische modus.
● instellingen van automatische achterruitverwarming.
● instellingen van automatische ontvochtiging voorruit
● instellingen van automatische stoelverwarming
Persoonlijke instellingen 3 129.
Verwarmbare achterruit en
buitenspiegels b
3 41
Voorruitverwarming ,
3 42.
Stoelverwarming q
3 53.
Geventileerde stoelen r
3 53Hulpverwarming
Luchtverwarming
Quickheat is een elektrische hulpver‐
warming die de lucht in de passa‐
giersruimte automatisch sneller
opwarmt.

Rijden en bediening179Automatische
versnellingsbak
Met de automatische versnellingsbak
kunt u zowel automatisch (automati‐
sche modus) als handmatig schake‐
len (handmatige modus).
Handmatig schakelen is mogelijk in
de handgeschakelde modus door de
keuzehendel aan te tippen naar + of
- of door aan de stuurwielpaddles te
trekken.
Versnellingsbakdisplay
De illustraties tonen verschillende
versies.
De modus of ingeschakelde versnel‐ ling verschijnt op het Driver Informa‐
tion Center.
In de automatische modus wordt het
rijprogramma aangegeven door D.
In de handgeschakelde modus
worden M en het nummer van de
geselecteerde versnelling aange‐
duid.
R geeft de achteruitversnelling aan.
N duidt de neutrale stand aan.
P duidt de parkeerstand aan.
KeuzehendelP:parkeerstand, wielen zijn
geblokkeerd, alleen inschakelen wanneer de auto stilstaatR:Achteruitversnelling, alleen
inschakelen wanneer de auto
stilstaatN:neutrale standD:Automatische modusM:handgeschakelde modus<:opschakelen in handgescha‐
kelde modus]:terugschakelen in handgescha‐
kelde modus

Rijden en bediening191AUTO-modus
Alle instellingen van de systemen zijn
vooraf ingesteld op optimale stan‐
daardwaarden voor dagelijkse ritten
(standaardmodus). Dit is de volledig
adaptieve modus, waarbij systemen
afhankelijk van de rijstijl en de
verkeerssituatie worden aangepast
op zowel comfortabele als sportieve
instellingen.
Adaptieve regeling rijmodus
Binnen elke handmatig geselec‐
teerde rijmodus SPORT, TOUR of
AUTO detecteert en analyseert de regeling rijmodus (DMC) continu de
rijsituatie en de rijstijl van de bestuur‐
der. Zo nodig past de DMC automa‐
tisch het dempen en sturen voor de
duur van de betreffende situatie aan.
Als er bijvoorbeeld normale instellin‐
gen actief zijn in de AUTO-modus en
DMC een sportief rijgedrag detec‐
teert, zet deze systemen automatisch over op sportieve instellingen tenzij
de bestuurder sportief dempen of
sturen in de Aanpassen Sportmodus
deselecteert.Als er anderzijds comfortinstellingen
actief zijn in de TOUR-modus actief
terwijl u op een bochtige weg rijdt en
plotseling krachtig moet remmen, dan detecteert de DMC de dynamische
toestand van de auto en worden de
instellingen van de wielophanging
weer in de normale (standaard-)stand
gezet om de auto beter te stabilise‐
ren.
Wanneer het rijgedrag of de dynami‐ sche toestand van de auto weer als
voorheen worden, schakelt de over
op de instellingen die u oorspronkelijk
had geselecteerd.
Visualisatiemenu Flex RideOp een 8" Info-Display kunt u een
visualisatiemenu Flex Ride weerge‐
ven door ê op het scherm aan te
raken. Op deze pagina ziet u de gese‐ lecteerde rijmodus en de actieve
configuratie.
De systeeminstellingen zijn rood gemarkeerd voor sport, blauw voor
comfort en geel voor normaal.
Bovendien kunt u de persoonlijke
instellingen van de adaptieve gevoe‐
ligheid van de AUTO-modus en de
persoonlijke instellingen van de sport‐
modusfuncties met de betreffende
knop op het Info-Display bekijken.
Persoonlijke instellingen van
gevoeligheid AUTO-modus
De bestuurder kan de gevoeligheid
van de adaptieve AUTO-modus via
het visualisatiemenu Flex Ride in drie
standen wijzigen.

192Rijden en bediening● Normaal: standaardinstelling.
● Gevoelig voor sportief: systemen
schakelen bij sportief rijden snel‐
ler over op sportinstellingen.
● Gevoelig voor comfort: systemen
schakelen bij gelijkmatig rijden sneller over op
comfortinstellingen.
Ook kan elke aanpassing rijmodusre‐
geling worden gedeactiveerd.
Het visualisatiemenu Flex Ride
verschijnt door ê op het 8" Info-
Display aan te raken.
Selecteer Aanpassen Automodus en
wijzig de betreffende instellingen.
De instellingen kunnen ook worden
gewijzigd in het menu Persoonlijke
instellingen op het Info-Display, I
Instellingen 3 129.
Info-Display 3 122.
Persoonlijke instellingen van
sportmodus
De bestuurder kan de instellingen van de sportmodus aanpassen via hetvisualisatiemenu Flex Ride.Het visualisatiemenu Flex Ride
verschijnt door de sportmodus te
selecteren of door ê op het 8" Info-
Display aan te raken.
Selecteer Aanpassen Sportmodus en
selecteer de betreffende instellingen.
De instellingen kunnen ook worden
gewijzigd in het menu Persoonlijke
instellingen op het Info-Display, I
Instellingen 3 129.
Info-Display 3 122.Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en
niet om zijn aandacht te vervan‐
gen.
De bestuurder houdt de volledige controle over de auto en
aanvaardt de volledige verant‐
woordelijkheid bij het rijden.
Houd bij gebruik van bestuurders‐ ondersteuningssystemen altijd
rekening met de huidige verkeers‐
situatie en volg de geldende
verkeersregels op.
Cruise control
De cruise control kan snelheden
tussen ca. 30 km/u en de topsnelheid van de auto opslaan en aanhouden.
Tijdens het bergop- en bergafwaarts
rijden kan van de opgeslagen snelhe‐
den worden afgeweken.

Rijden en bediening193Activeren in de eerste versnelling is
niet mogelijk.
De cruise control niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een constante snelheid onverstandig is.
De illustraties tonen verschillende
versies.
Controlelamp m 3 113.
Inschakelen
Druk op m; de controlelamp m op de
instrumentengroep brandt wit.
Inschakelen
Accelereer tot de gewenste snelheid
en draai het stelwiel naar SET/-, de
huidige snelheid wordt opgeslagen
en vastgehouden. De controlelamp
m in de instrumentengroep brandt
groen. Op het Mid- en Uplevel-display
licht m groen op en wordt de inge‐
stelde snelheid aangegeven. U kunt
het gaspedaal loslaten.
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het
gaspedaal wordt opnieuw de opge‐
slagen snelheid aangehouden.
De cruise control blijft ingeschakeld
tijdens het schakelen.

194Rijden en bedieningSnelheid verhogenHoud, terwijl de cruise control actief
is, het stelwiel naar RES/+ gedraaid
of draai het meermaals kort naar
RES/+ : de snelheid loopt continu of in
kleine stappen op.
U kunt ook tot de gewenste snelheid
accelereren en deze opslaan door het stelwiel naar SET/- te draaien.
Snelheid verlagen
Houd, terwijl de cruise control actief
is, het stelwiel naar SET/- gedraaid of
draai het meermaals kort naar SET/-:
de snelheid neemt continu of in kleine
stappen af.
Uitschakelen
Druk op y; de controlelamp m op de
instrumentengroep brandt wit.
Op het Mid- of Uplevel-display wordt m wit.
De cruise control wordt gedeacti‐ veerd, maar niet uitgeschakeld. De
laatst opgeslagen snelheid blijft in het
geheugen voor het later hervatten
van de snelheid.
Automatisch uitschakelen:
● De rijsnelheid is lager dan ca. 30 km/u.
● De rijsnelheid met meer dan 25 km/u onder de ingestelde
snelheid daalt.
● Het rempedaal wordt bediend.
● Het koppelingspedaal wordt een aantal seconden ingedrukt.
● De keuzehendel is in N.
● Het motortoerental is in een zeer
laag bereik.
● Het Traction Control-systeem of elektronische stabiliteitsregeling
is actief.● Handrem is ingeschakeld.
● Als u tegelijkertijd op RES/+ drukt
en het rempedaal intrapt, wordt de cruise control gedeactiveerd
en wordt de opgeslagen snelheid gewist.
Opgeslagen snelheid hervatten
Draai het stelwiel naar RES/+ bij een
snelheid boven 30 km/u. De opgesla‐ gen snelheid wordt nu overgenomen.
Uitschakelen
Druk op m; controlelamp m in de
instrumentengroep dooft. De
opslagen snelheid wordt gewist.
Via L voor het activeren van de snel‐
heidsbegrenzer of het uitschakelen
van het contact wordt ook de cruise control uitgeschakeld en wordt de
opgeslagen snelheid gewist.
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.

Rijden en bediening195De maximumsnelheid kan worden
ingesteld op snelheden hoger dan
25 km/u tot maximaal 200 km/h.
De bestuurder kan alleen accelereren
tot de vooraf ingestelde snelheid. Bij
het afrijden van hellingen zijn afwij‐
kingen van de snelheidslimiet moge‐
lijk.
Als het systeem geactiveerd is, wordt de ingestelde snelheidslimiet op het
Driver Information Center weergege‐
ven.
Inschakelen
De illustraties tonen verschillende
versies.
Druk op L, symbool L licht op het
Driver Information Center.
Als de cruise control eerder geacti‐ veerd was, wordt deze uitgeschakeld
als de snelheidsbegrenzer wordt
geactiveerd en de controlelamp m
dooft.
Ingestelde snelheidslimiet Accelereer tot de gewenste snelheid
en draai het stelwiel kort naar SET/-:
de huidige snelheid wordt als snel‐
heidslimiet opgeslagen.
Op het Baselevel-display verschijnen L en de maximumsnelheid.
Op het Mid- en Uplevel-display wordt
L groen.
Snelheidslimiet wijzigen Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, draait of houdt u het stelwiel
kort naar RES/+ om te verhogen of
naar SET/- om de gewenste snel‐
heidslimiet te verlagen.
Snelheidslimiet overschrijden
Wanneer de maximumsnelheid wordt overschreden zonder dat de bestuur‐
der dit heeft gedaan, knippert de snel‐
heid in het Driver Information Center
en klinkt er een waarschuwingstoon.
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig in te trappen, tot bijna tegen de aanslag. In dit geval
klinkt er geen waarschuwingstoon.