Page 145 of 335

Verlichting143Voor de deactivering volgt u dezelfde
procedure als hierboven. f knippert
niet wanneer de functie is gedeacti‐ veerd.
Controlelamp f 3 113.
Dagrijlicht
Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.
Het wordt bij daglicht automatisch
ingeschakeld wanneer de motor
draait.
Het systeem schakelt automatisch
tussen dagrijlicht en koplampen,
afhankelijk van het aanwezige licht.
Automatische verlichting 3 140.
LED-koplampen
Het led-koplampensysteem omvat twee koplampen met verschillende
leds, waarmee verschillende verlich‐
tingsprogramma's kunnen worden
aangestuurd.
De lichtverdeling en -intensiteit
worden getriggerd op basis van de
lichtomstandigheden, het wegdek en
de rijsituatie. De auto past de koplam‐pen automatisch aan de situatie aan
voor een optimale lichtverdeling voor
de bestuurder.
Sommige functies van de led-koplam‐
pen kunnen vanuit het menu
Persoonlijke instellingen worden
gedeactiveerd en geactiveerd. Selec‐
teer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Info-
Display. Persoonlijke instellingen
3 129.
De grootlichtassistentie kan niet
worden gedeactiveerd.
De volgende verlichtingsfuncties zijn
beschikbaar als de lichtschakelaar in
de stand AUTO of 9 staat:
Stadslicht
Dit wordt automatisch geactiveerd bij
een snelheid tot maximaal 55 km/u en in situaties met omgevingsverlichting.
De lichtverspreiding is breed en
symmetrisch. Er is een speciaal licht‐
straalpatroon ontworpen dat verblin‐
ding van andere weggebruikers voor‐ komt.
Verlichting landelijke gebieden
Dit wordt automatisch geactiveerd bij
een snelheid boven ca. 55 km/u
wanneer er in een landelijk gebied
wordt gereden. De verlichting van de
weg en de berm wordt verbeterd. Tegemoetkomend verkeer en voorlig‐
gers worden niet verblind.
Bochtverlichting
Page 146 of 335

144VerlichtingEr gaan, afhankelijk van de stuurhoeken de snelheid, extra leds branden
die de verlichting van bochten verbe‐
teren. Deze functie wordt geactiveerd
bij snelheden tussen 40 km/u en 70
km/u en is afhankelijk van de stuur‐
hoek.
Afbuigverlichting
Bij het afslaan gaan, afhankelijk van
de stuurhoek en het knipperlichtsig‐
naal, bepaalde leds branden die het wegdek in de rijrichting verlichten.
Wordt geactiveerd tot een snelheid
van 40 km/u.
Achteruitparkeerfunctie
Als hulp bij het parkeren, gaan beide
afbuigverlichtingen en het achteruit‐
rijlicht branden wanneer de koplam‐
pen zijn ingeschakeld en de achter‐
uitversnelling wordt geselecteerd.
Deze blijven korte tijd branden nadat
u de auto uit de achteruitversnelling
hebt gezet of totdat u sneller dan
7 km/u vooruitrijdt.
Grootlichtassistentie Met deze functie kan het grootlicht bij
het rijden in het donker als hoofdver‐
lichting werken.
De camera in de voorruit de lichten
van tegemoetkomende voertuigen of
voorliggers detecteert. Elke LED aan
de rechter- of linkerkant kan afhanke‐ lijk van de verkeerssituatie worden in-
of uitgeschakeld. Dit geeft de beste
lichtverdeling zonder dat andere weggebruikers worden verblind. Degrootlichtassistentie blijft geactiveerd
en schakelt het grootlicht aan en uit
afhankelijk van de situatie. De laatste instelling van de grootlichtassistentieblijft gehandhaafd nadat het contact
weer is ingeschakeld.
De grootlichtassistentie omvat een
speciale snelwegmodus. Wanneer u
op de snelweg harder rijdt dan
115 km/u, wordt de lichtstraal smaller,
zodat u tegemoetkomend verkeer
niet verblindt. Wanneer u achter
andere auto's aanrijdt of ze inhaalt,
hebben deze bestuurders minder last
van verblinding via de spiegel.
Page 147 of 335

Verlichting145InschakelenRichtingaanwijzerhendel met MENU
toets
U activeert de grootlichtassistentie
door twee keer tegen de richtingaan‐ wijzerhendel te duwen. Het grootlicht
wordt automatisch ingeschakeld bij
een snelheid boven 50 km/u. Het
grootlicht wordt uitgeschakeld bij een snelheid onder 35 km/u, maar de
grootlichtassistentie blijft geacti‐
veerd.
Richtingaanwijzerhendel met f
toets
Activeer de grootlichtassistentie door
een keer op f te drukken. Het groot‐
licht wordt automatisch ingeschakeld
bij een snelheid boven 50 km/u. Het
grootlicht wordt uitgeschakeld bij een snelheid onder 35 km/u, maar de
grootlichtassistentie blijft geacti‐
veerd.
Het groene controlelampje f brandt
ononderbroken wanneer de groot‐
lichtassistentie actief is; het blauwe
lampje 7 brandt bij ingeschakeld
grootlicht.
Controlelampje f 3 113, 7 3 113.
Als u eenmaal op de richtingaanwij‐
zerhendel drukt, wordt het grootlicht
handmatig en zonder grootlichtassis‐
tentie ingeschakeld.
De grootlichtassistentie schakelt
automatisch op dimlicht over
wanneer:
● In stadsverkeer wordt gereden.
● Camera detecteert dichte mist.
● De mistlampen voor of achter zijn
ingeschakeld.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het grootlicht weer in.
UitschakelenRichtingaanwijzerhendel met of
zonder MENU toets
Als de grootlichtassistentie actief is
en het grootlicht is ingeschakeld,
schakelt u de grootlichtassistentie uit
door een keer aan de richtingaanwij‐
zerhendel te trekken.
Als de grootlichtassistentie actief is
en het grootlicht is uitgeschakeld,
schakelt u de grootlichtassistentie in
door twee keer tegen de richtingaan‐
wijzerhendel te duwen.
Page 148 of 335

146VerlichtingOok als u twee keer tegen de rich‐tingaanwijzerhendel duwt om het
grootlicht handmatig te activeren,
wordt de grootlichtassistentie
gedeactiveerd.Richtingaanwijzerhendel met f
toets
Als de grootlichtassistentie actief is
en het grootlicht is ingeschakeld,
schakelt u de grootlichtassistentie uit
door eenmaal op f of eenmaal aan
de richtingaanwijzerhendel te trek‐
ken.
Als de grootlichtassistentie actief en
het grootlicht uitgeschakeld is, scha‐
kelt u de grootlichtassistentie uit door
eenmaal op f te drukken.
Ook als u twee keer tegen de rich‐
tingaanwijzerhendel duwt om het
grootlicht handmatig te activeren,
wordt de grootlichtassistentie
gedeactiveerd.Lichtsignaal in combinatie met groot‐
lichtassistentie
Als u een lichtsignaal geeft door een
keer aan de richtingaanwijzerhendel te trekken, wordt de grootlichtassis‐
tentie niet gedeactiveerd wanneer het
grootlicht uit is.
Als u een lichtsignaal geeft door een
keer aan de richtingaanwijzerhendel te trekken, wordt de grootlichtassis‐
tentie gedeactiveerd wanneer het
grootlicht aan is.
Dynamische automatische
koplampverstelling
Om te voorkomen dat tegenliggers
worden verblind, worden de koplam‐
pen automatisch versteld op basis
van de hellingshoek, gemeten door
de voor- en achteras, de versnelling
of vertraging en de rijsnelheid.
Koplampen bij rijden in het
buitenland
3 142.Storing in led-koplampsysteem
Wanneer het systeem een storing in
het led-koplichtsysteem opmerkt,
selecteert het een voorkeuze-instel‐
ling om te voorkomen dat tegenlig‐
gers worden verblind. Er komt een
waarschuwing in het Driver Informa‐
tion Center.
Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
De alarmknipperlichten worden auto‐
matisch ingeschakeld wanneer de
airbags bij een ongeval in werking
treden.
Page 149 of 335

Verlichting147RichtingaanwijzersHendel
omhoog:Rechter richting‐
aanwijzerHendel omlaag:Linker richtingaan‐ wijzer
Bij het verplaatsen van de hendel
voelt u een weerstandspunt.
Constant knipperen wordt geacti‐
veerd wanneer de hendel voorbij het
weerstandspunt wordt bewogen. Het
wordt uitgeschakeld wanneer het
stuurwiel in de tegenovergestelde
richting wordt gedraaid of wanneer de
hendel met de hand in de ruststand
wordt gezet.
Activeer tijdelijk knipperen door de
hendel net voor het weerstandspunt
te houden. De knipperlichten knippe‐
ren tot de hendel wordt losgelaten.
Voor het activeren van drie knipper‐
signalen, tikt u kort tegen de hendel
zonder voorbij het weerstandspunt te
gaan. Met een aangekoppelde
aanhanger knippert de Richtingaan‐
wijzer zes keer en verandert de toon‐
frequentie.
Mistlampen voor
Om in te schakelen > indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van de mistlampen
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Mistachterlicht
Om in te schakelen ø
indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
inschakelen van het mistachterlicht
worden de koplampen automatisch ingeschakeld.
Lichtschakelaar in stand 8: mistach‐
terlicht kan alleen in combinatie met
voorste mistlampen worden inge‐
schakeld.
Page 150 of 335

148VerlichtingHet mistachterlicht is gedeactiveerd
wanneer er een aanhanger of een
stekker op het contact is aangesloten,
bijv. wanneer een fietsdrager is
geplaatst.
Parkeerlichten
Bij het parkeren kunnen de parkeer‐
lichten aan één kant worden inge‐
schakeld:
1. Ontsteking uitschakelen.
2. Richtingaanwijzerhendel volledig omhoog- (parkeerlichten rechts)
of omlaaghalen (parkeerlichten
links).
Bevestiging door een geluidssignaal
en de bijbehorende controlelamp van
de richtingaanwijzer.
Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer het contact aanstaat en de auto in de achteruitversnelling staat.
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt na korte tijd vanzelf, om dit
te versnellen de verlichting inschake‐ len.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
De helderheid van onderstaande
verlichting kan in de stand AUTO
worden afgesteld wanneer de licht‐ sensor merkt dat het donker is, of in
de stand 8 of 9.
● instrumentenverlichting
● Info-Display
● verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Druk op en draai aan A totdat de
gewenste helderheid is bereikt.
Page 151 of 335
Verlichting149Binnenverlichting
De voorste en achterste interieurver‐ lichting worden bij het in- en uitstap‐pen vanzelf ingeschakeld en doven
met enige vertraging.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags
geactiveerd worden gaat de vloer‐
verlichting automatisch aan.
Voorste interieurverlichtingdruk op
-:interieurverlichting
wordt handmatig in- of
uitgeschakelddruk op
%:interieurverlichting
wordt niet automatisch
ingeschakeld bij het
openen van een portier.
Deactivering wordt
aangeduid door een
LED in de schakelaar.
Achterste interieurverlichting
Licht op in combinatie met de instap‐ verlichting voor.
Leeslampen
Werkt door op het betreffende lees‐
lampje te drukken.
Page 152 of 335

150VerlichtingAfbeelding toont leeslampje achter.
Verlichting zonneklep Brandt wanneer u het klepje opent.Verlichtingsfuncties
Verlichting middenconsole De spot in de binnenverlichting gaat
aan wanneer de koplampen worden
ingeschakeld.
Instapverlichting
Welkomstverlichting De volgende verlichting wordt korte
tijd ingeschakeld door de auto te
ontgrendelen met de elektronische
sleutel:
● dimlicht of grootlicht
● bodemverlichting in beide buiten‐
spiegels
● achterlichten
● kentekenplaatverlichting
● instrumentenverlichting
● binnenverlichting
Sommige functies werken alleen als
het buiten donker is om de auto
gemakkelijker te kunnen vinden.De verlichting wordt meteen uitge‐
schakeld zodra het contactslot wordt
ingeschakeld. Wegrijden 3 17.
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen.
Selecteer de desbetreffende instel‐ ling in Instellingen , I Voertuig op het
Info-Display.
Info-Display 3 122.
Persoonlijke instellingen 3 129.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 21.
De volgende verlichting gaat ook
branden wanneer u het bestuurders‐
portier opent:
● verlichting van sommige schake‐
laars
● Driver Information Center
● portiervakverlichting