Klimaatregeling125Open de ruiten korte tijd zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
● Schakel de airconditioning A/C
in.
● Druk op 4 om de luchtrecircu‐
latie aan te zetten.
● Druk op M voor luchtverdeling.
● Zet de draaiknop voor de tempe‐
ratuur £ in de laagste stand.
● Zet de ventilatorsnelheid Z in de
hoogste stand.
● Open alle luchtroosters.
Achterruit-, voorruit- en
buitenspiegelverwarming b
3 39
Stoelverwarming ß
3 46.
Elektronisch
klimaatregelsysteem
Dankzij de twee zones van de
klimaatregeling kunt u de tempera‐
tuur aan de bestuurders- en passa‐
gierszijde voorin afzonderlijk regelen.In de automatische modus worden
temperatuur, ventilatorsnelheid en
luchtverdeling automatisch geregeld.
De afbeelding toont functies die voor
uw specifieke auto mogelijk niet
beschikbaar zijn.
Bedieningsorganen voor: ● temperatuur bestuurderszijde £
● met MENU gaat u naar het menu
Klimaatinstelling op het Info- Display
● ventilatorsnelheid Z
● automatische modus AUTO
● temperatuur passagierszijde
voorin £
● koeling A/C
● handmatig bediende luchtrecir‐ culatie 4
● ontwasemen en ontdooien à
● achterruit- en buitenspiegelver‐ warming b
● voorruitverwarming ,
● stoelverwarming ß
Het ledje in de desbetreffende knop
geeft de geactiveerde functie aan.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
126KlimaatregelingMenu Klimaatinstellingen
(MENU-knop)
Instellingen voor
● luchtverdeling l, M , K
● ventilatorsnelheid Z
● temperatuur voor bestuurders- en passagierszijde 19°/21°
● temperatuursynchronisatie met twee zones MONO
● airconditioning ON/OFF
● automatische modus AUTO
is handmatig te activeren in het menu Klimaatinstelling. Druk op MENU om
naar het menu te gaan en volg de
tiptoetsen.
Het menu Klimaatinstelling is ook
weer te geven
● door Klimaat te selecteren op het
7" Colour-Info-Display of
● door Í in te drukken en vervol‐
gens Klimaat te kiezen in het
menu op het 8" Colour-Info-
Display.
Automatische modus AUTOBasisinstelling voor automatische
regeling met maximaal comfort:
● Druk op AUTO om de aircondi‐
tioning automatisch in te schake‐
len.
● Open alle luchtroosters voor opti‐
male luchtverdeling in de auto‐
matische modus.
● Stel de voorkeurstemperaturen voor de bestuurders- en passa‐
gierszijde voorin afzonderlijk in met de linker en rechter draai‐
knop. De aanbevolen tempera‐
tuur is 22 °C. De temperatuur verschijnt op schermpjes naast
de draaiknoppen en in het menu
Klimaatinstellingen.
● De luchtrecirculatiemodus 4
moet gedeactiveerd zijn. Na het
deactiveren brandt het ledje in de toets niet.
Handmatige instellingen
U kunt de instellingen van de klimaat‐ regeling aanpassen door de volgende
functies te activeren:
128KlimaatregelingDe aanbevolen temperatuur is 22 °C.
De temperatuur verschijnt op
schermpjes naast de draaiknoppen
en in het menu Klimaatinstellingen.
Als de minimumtemperatuur Lo is
ingesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de koeling
A/C wordt ingeschakeld.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt de klimaatregeling
voor een maximale verwarming.
Let op
Als A/C wordt ingeschakeld, kan
door het verlagen van de ingestelde
temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of een Autostop worden belemmerd.
Stop/Start-systeem 3 139.
Temperatuursynchronisatie met twee zones MONO of SYNC
Druk op MENU om naar het menu te
gaan. Raak MONO of SYNC aan om de temperatuur aan passagierszijde
te koppelen aan die aan bestuurders‐
zijde.Bij het verstellen van de draaiknop
aan passagierszijde wordt de
synchronisatie gedeactiveerd.
Airconditioning A/C
Druk op A/C om over te schakelen op
koeling. Het ledje in de knop brandt
om activering aan te geven. Koeling
werkt alleen bij een draaiende motor
en ingeschakelde ventilator van de
klimaatregeling.
Druk opnieuw op A/C om de koeling
uit te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een
bepaalde buitentemperatuur. Er kan
zich dan condens vormen en onder
de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Handmatig bediende
luchtrecirculatie 4
Druk op 4 om de luchtrecirculatie‐
modus in te schakelen. Het ledje in de
knop brandt om activering aan te
geven.
Schakel de luchtrecirculatiemodus uit
door weer op 4 te drukken.
132KlimaatregelingOnderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit
moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden. Bladeren, vuil
of sneeuw verwijderen.
Interieurluchtfilter
Vervang het filter regelmatig voor een optimale werking.
Het interieurluchtfilter moet mogelijk
vaker worden vervangen bij ritten in
gebieden met druk verkeer, een
slechte luchtkwaliteit, hoge stofcon‐
centraties of als u gevoelig bent voor
allergenen vanuit de buitenlucht.
Het interieurluchtfilter moet mogelijk
ook worden vervangen, als de
hoeveelheid lucht uit de luchtroosters beperkt is, als de ruiten beslaan of als
er hinderlijke geuren optreden.
Uw dealer kan u helpen bij het bepa‐
len of het filter aan vervanging toe is.
Airconditioning regelmatigaanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling
eenmaal per maand, ongeacht de
weersgesteldheid of het seizoen,
enkele minuten worden ingescha‐
keld. Bij te lage buitentemperaturen
kan de koeling niet worden ingescha‐
keld.
Service Om de koeling optimaal te laten
werken, is het raadzaam de klimaat‐
regeling jaarlijks te laten controleren,
te beginnen drie jaar na aflevering
van de nieuwe auto, te weten:● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen
● afvoer van condensor en verdamper reinigen
● prestatietest
● controle interieurluchtfilter
Rijden en bediening141● De klimaatregeling vereist hetstarten van de motor.
● De airconditioning wordt hand‐ matig ingeschakeld.
Als een elektrisch accessoire, zoals
een draagbare cd-speler, is aange‐
sloten op de elektrische aansluiting,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het
oppervlak ontbranden.
● Trek altijd de handrem aan. Zet
de parkeerrem aan zonder op de ontgrendelingsknop te druk‐ ken. Op een aflopende of oplo‐
pende helling zo stevig moge‐
lijk. Trap tegelijkertijd het
rempedaal in om minder kracht nodig te hebben.
● Zet de motor af.
● Als de auto op een vlakke ondergrond of een helling
(omhoog) staat, schakel dan de
eerste versnelling in of zet de
keuzehendel in stand P, voor‐
dat u de contactsleutel verwij‐ dert of bij auto's met een aan/
uit-knop het contact af zet. Op
een oplopende helling boven‐
dien de voorwielen van de
stoeprand wegdraaien.
Als de auto op een vlakke
ondergrond of een helling
(omlaag) staat, schakel dan de
achteruitversnelling in of zet de
keuzehendel in stand P, voor‐
dat u de contactsleutel verwij‐ dert of bij auto's met een aan/
uit-knop het contact af zet.
Bovendien de voorwielen naar
de stoeprand toedraaien.
● Sluit de ruiten.
● Trek de sleutel uit het contact‐ slot of schakel bij auto's met
een aan/uit-knop het contact
uit. Stuurwiel verdraaien totdat
het stuurslot merkbaar
vergrendelt.● Vergrendel de auto.
● Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
● Koelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de motor in
werking treden 3 191.Voorzichtig
Na een rit waarbij met hoge motor‐
toerentallen of met hoge motorbe‐
lasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
30 seconden stationair laten
draaien om de turbolader te
beschermen.
Let op
Bij een ongeval waarbij airbags
worden geactiveerd, wordt de motor automatisch uitgeschakeld als de
auto binnen een bepaalde tijd tot stil‐
stand komt.
Technische gegevens241Voertuiggewicht
Rijklaar gewicht, basisuitvoering zonder enige optiesMotorHandmatig
uitzendingAutomatisch
uitzendingzonder/met
airconditioning
[kg]B12xE1163/1174–B12xE
LPG1159/1170–B12xHT1234/1245 5)1278/1289B12xHT1263/12746)–B16DT1278/1289–B16DTH1306/1319–5)
5-traps versnellingsbak
6) 6-traps versnellingsbak
Extra uitrusting en accessoires verhogen het rijklaar gewicht.
Beladingsinformatie 3 72.
256TrefwoordenlijstAAan/Uit-knop ............................... 135
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen ..............231, 235
Aanduidingen op banden ..........211
Aanhangerkoppeling ..................184
Aanhanger trekken ....................185
Aansteker .................................... 81
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 190
Accu ........................................... 195
Accuspanning ............................ 103
Achterlichten .............................. 200
Achterruitverwarming ................... 39
Achteruitkijkcamera ...................176
Achteruitrijlichten .......................117
Actieve noodrem......................... 159
Adaptief rijlicht (AFL) .................114
AdBlue .................................. 94, 143
Afmetingen auto ........................242
Airbag deactiveren ....................... 56 Airbag-deactivering ...................... 91
Airbag en gordelspanners ...........91
Airbaglabel.................................... 51
Airbagsysteem ............................. 51
Airconditioning ........................... 122
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 132
Akoestische signalen .................103
Alarmknipperlichten ...................115Algemene informatie .................. 184
Algemene richtlijnen voor het rijden ....................................... 134
Andere auto slepen ...................225
Antiblokkeersysteem .................150
Antiblokkeersysteem (ABS) .........93
Armsteun ................................ 46, 47
Asbakken ..................................... 81
Autogegevens ............................ 235
Autokrik....................................... 210
Automatische dimfunctie .............36
Automatische verlichting ............ 113
Automatische versnellingsbak ...146
Automatisch vergrendelen ...........29
Auto ontgrendelen .........................6
Auto slepen ................................ 224
Auto stallen ................................. 190
Autostop ............................... 95, 139
B Bagageruimte ........................ 31, 65
Bagageruimte-afdekking .............68
Bandenreparatieset ...................215
Bandenspanning .......................211
Bandenspanningswaarden ........244
Bedieningsorganen ......................75
Bekerhouders .............................. 64
Bekleding .................................... 228
Beladingsinformatie .....................72
Beslagen lampglazen ................117