Rijden en bediening171AutostopAuto's met handgeschakelde
versnellingsbak
Afhankelijk van de motor zijn er twee
Autostop-versies beschikbaar. Zie de
motorgegevens voor informatie over
de motoridentificatiecode voor uw
auto 3 297.
Conventionele Autostop
Alle motoren, uitgezonderd B16DTU,
beschikken alleen over een conventi‐ onele Autostop.
Een Autostop kan worden geacti‐ veerd bij snelheden onder 5 km/h.
U activeert een conventionele Auto‐
stop als volgt:
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Zet de hendel in neutraal.
● Laat het koppelingspedaal los.
Vroege Autostop
Alleen de motor B16DTU heeft een
vroege Autostop en tevens een
conventionele Autostop.
Een Autostop kan worden geacti‐ veerd bij snelheden onder 14 km/h.Een vroege Autostop wordt geblok‐
keerd bij een hellingspercentage van
meer dan 5%.
U activeert een vroege Autostop als
volgt:
● Trap het rempedaal voldoende in.
● Het koppelingspedaal intrappen.
De motor wordt afgezet terwijl het
contact ingeschakeld blijft.
De vroege Autostop wordt geblok‐
keerd als de richtingaanwijzer is inge‐ schakeld, een aanhanger is aange‐
koppeld, het stuurwiel voorbij een
bepaald punt is gedraaid of de helling
groter is dan 5%.Auto's met automatische versnel‐
lingsbak of geautomatiseerde
versnellingsbak
Als de auto stilstaat met ingetrapt rempedaal, wordt Autostop automa‐
tisch geactiveerd.Melding
Een Autostop wordt door de naald
aangegeven op de AUTOSTOP-posi‐
tie op de toerenteller.
Na een herstart wordt het stationaire
toerental aangegeven.
Tijdens een Autostop blijven de
rijprestaties van de auto behouden.
Voorwaarden voor een Autostop
Het Stop/Start-systeem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan.
● Het Stop/Start-systeem is niet handmatig uitgeschakeld.
● De motorkap is volledig gesloten.
172Rijden en bediening● Het bestuurdersportier is geslo‐ten of de veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt.
● De accu is voldoende opgeladen
en in goede staat.
● De motor is warmgelopen.
● De koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog.
● De temperatuur van de uitlaat‐ gassen is niet te hoog, bijv. na hetrijden met hoge motorbelasting.
● De omgevingstemperatuur is hoger dan -5 °C.
● Het remvacuüm is voldoende.
● Vanaf de laatste herstart moeten
ongeveer 10 seconden verstre‐
ken zijn voor een nieuwe Auto‐
stop.
● De zelfreinigende functie van het
roetfilter is niet actief.
● Sinds de laatste Autostop reed de auto minstens stapvoets.
● Het Stop/Start-systeem wordt gedeactiveerd op hellingen van
15% of meer.
Anders is een Autostop niet mogelijk.Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop
verhinderen. Zie het hoofdstuk
Klimaatregeling voor meer details
3 154.
Onmiddellijk na een snelwegrit kan mogelijk geen Autostop plaatsvinden.
Nieuwe auto inrijden 3 165.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar opnieuw starten van de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu opgenomen als onder‐
deel van het Stop/Start-systeem.
Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden meer‐
dere elektrische functies, zoals de
extra elektrische verwarmer of de
achterruitverwarming, uitgeschakeld
of in een stroombesparingsmodus
gezet. De ventilatorsnelheid van het
aircosysteem wordt verlaagd om
stroom te besparen.Herstarten van de motor door de
bestuurderAuto's met handgeschakelde
versnellingsbak
Afhankelijk van de motor zijn er twee
herstart-versies beschikbaar. Zie de
motorgegevens voor informatie over
de motoridentificatiecode voor uw
auto 3 297.
Conventionele herstart
Trap het koppelingspedaal in om de
motor te herstarten. Bij motoren met
een late herstart is dit alleen mogelijk zonder het rempedaal in te trappen.
Late herstart
Bij alle benzinemotoren en de diesel‐
motoren B16DTU en B16DTR is naast een conventionele herstart ook
een late herstart mogelijk. Een late
herstart is alleen actief op hellingen
tot 5%.
● Trap het rempedaal in.
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Selecteer de eerste versnelling.
● Laat het rempedaal opkomen om
de motor te herstarten.
Rijden en bediening173Auto's met automatische versnel‐
lingsbak of geautomatiseerde
versnellingsbak:
Laat het rempedaal los of verzet de
keuzehendel van D naar N of P om de
motor opnieuw te starten.
Herstarten van de motor door het
Stop/Start-systeem
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak waarbij een conven‐
tionele Autostop is geactiveerd, moet
de versnellingshendel in de vrij staan
om een automatische herstart moge‐
lijk te maken.
Een handgeschakelde auto in een
vroege Autostop kan automatische
herstarten wanneer deze niet in de
neutraalstand staat op het moment
dat u het rem- en koppelingspedaal
intrapt.
Bij auto's met een automatische
versnellingsbak of een geautomati‐
seerde versnellingsbak, moet de
keuzehendel in D staan om een auto‐
matische herstart mogelijk te maken.De motor wordt automatisch opnieuw gestart door het Stop/Start-systeem
als tijdens een Autostop sprake is van een van de volgende situaties:
● Het Stop/Start-systeem is hand‐ matig uitgeschakeld.
● De motorkap is open.
● De veiligheidsgordel van de bestuurder is losgemaakt en/ofhet bestuurdersportier is
geopend.
● De motortemperatuur is te laag. ● Het oplaadniveau van de accu is onder een bepaald niveau.
● Het remvacuüm is niet voldoende.
● De auto reed minstens stap‐ voets.
● Het klimaatregelsysteem vereist het starten van de motor.
● De gewenste interieurtempera‐ tuur komt niet overeen met de
werkelijke temperatuur.
● De airconditioning wordt hand‐ matig ingeschakeld.Als de motorkap niet volledig geslo‐
ten is, verschijnt een waarschuwings‐
bericht op het Driver Information
Centre.
Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler, op de elek‐
trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Let op
Als een aanhanger of fietsendrager
is aangekoppeld, zijn vroege Auto‐
stop en late herstart gedeactiveerd.
Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het
oppervlak ontbranden.
● Trek altijd de handrem aan. Trek de handrem aan zonder
op de ontgrendelingsknop te
drukken. Op een aflopende of
oplopende helling zo stevig
Rijden en bediening175Noodfunctie bij extreem lage
temperaturen9 Waarschuwing
Deze noodhandeling mag alleen
bij extreem lage temperaturen
worden uitgevoerd en als de auto
op een vlakke ondergrond staat.
In landen waar de temperatuur
extreem laag kan zijn, kan het nood‐
zakelijk zijn de handrem niet in te
schakelen.
Dit is een noodoplossing die voor‐
komt dat de handrem bevriest.
Auto's met een geautomatiseerde
versnellingsbak, elektrische handrem en aan/uit-knop
Bij auto's met een geautomatiseerde
versnellingsbak kunt u het contact
alleen afzetten als de parkeerrem is
ingeschakeld. U moet dus een paar
dingen doem om de elektrische hand‐
rem te kunnen loszetten:
1. Schakel de elektrische handrem in en zet het contact af.
2. Schakel het contact in en houd Engine Start/Stop zes seconden
ingedrukt zonder het rempedaal
in te trappen.
3. Trap de rem in en zet de elektri‐ sche handrem los.
4. Contact uitschakelen.
Auto's met een geautomatiseerde
versnellingsbak, elektrische handrem en contactslot
Bij auto's met een geautomatiseerde
versnellingsbak kunt u het contact
alleen afzetten als de parkeerrem is
ingeschakeld. U moet dus een paar
dingen doem om de elektrische hand‐
rem te kunnen loszetten:
1. Schakel de elektrische handrem in en zet het contact af.
2. Trap de rem in en zet de elektri‐ sche handrem los.
3. Sleutel uit contactslot verwijde‐ ren.Uitlaatgassen9 Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij
inademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de
passagiersruimte dringen, de
ruiten openen. Oorzaak van de
storing door een werkplaats laten
verhelpen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte
binnen kunnen dringen.
176Rijden en bedieningRoetfilterAutomatische regeneratie
Het roetfilter verwijdert schadelijke
roetdeeltjes uit de uitlaatgassen. Het
systeem heeft een zelfreinigende
functie die tijdens het rijden automa‐
tisch wordt geactiveerd, zonder dat
hier een bericht over verschijnt. Het
filter wordt geregenereerd door
achtergebleven roetdeeltjes perio‐
diek bij een hoge temperatuur te
verbranden. Dit proces vindt in
bepaalde rijomstandigheden automa‐ tisch plaats en kan tot 25 minuten
duren. Doorgaans neemt dit tussen
zeven en twaalf minuten in beslag.
Autostop is niet beschikbaar en het
brandstofverbruik ligt mogelijk hoger.
Enige geur- en rookontwikkeling
tijdens deze procedure is normaal.
Systeem moet worden gereinigd Onder bepaalde rijomstandigheden,
bijv. tijdens korte ritten, kan het
systeem zichzelf niet automatisch
reinigen.Wanneer het filter gereinigd moet
worden, maar de recente rijomstan‐
digheden geen automatische reini‐
ging toelieten, wordt dit aangegeven
met het oplichten van % en een waar‐
schuwingsbericht op het Driver Infor‐
mation Center.
% licht samen met een waarschu‐
wingsbericht op wanneer het roetfilter
vol is. Start het regeneratieproces zo
spoedig mogelijk.
% knippert samen met een waar‐
schuwingsbericht als het roetfilter de
maximale belading heeft bereikt.
Start het regeneratieproces onmid‐
dellijk om schade aan de motor te
voorkomen.
Zelfregeneratie activeren.
Blijf rijden om het regeneratieproces
te activeren en houd het motortoeren‐ tal boven 2000 omw/min. Zo nodig
terugschakelen. De reiniging van het roetfilter wordt dan gestart.
De reiniging verloopt het snelst bij
hoge motortoeren en een zware
belasting.Controlelampje % dooft zodra de
zelfreiniging is afgerond. Blijf rijden tot de regeneratie is voltooid.Voorzichtig
Onderbreek indien mogelijk het
regeneratieproces niet. Blijf rijden
totdat het regenereren is voltooid
om noodzakelijk(e) onderhoud of
reparaties door een werkplaats te
voorkomen.
Regeneratie niet mogelijk
Als regeneratie om wat voor redenen
dan ook niet mogelijk is, licht contro‐
lelamp Z op en verschijnt er een
waarschuwingsbericht op het Driver Information Center. Het motorvermo‐gen is mogelijk begrensd. Onmiddel‐
lijk hulp van een werkplaats inroepen.
Katalysator De katalysator vermindert de
hoeveelheid schadelijke stoffen in de
uitlaatgassen.
Rijden en bediening181Handgeschakelde
versnellingsbak
Om de achteruit in te schakelen, drukt u op het koppelingspedaal en dan opde ontgrendelknop op de keuzehen‐
del en schakelt u de versnelling in.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan koppeling in de
neutrale stand laten opkomen,
koppeling weer intrappen en
nogmaals schakelen.
Laat de koppeling niet onnodig slip‐
pen.
Bij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
het pedaal laten rusten.
Wanneer het systeem gedurende een bepaalde tijd koppelingsslip waar‐
neemt, wordt het motorvermogen
verlaagd. U ziet een waarschuwing
op het Driver Information Centre. Laat
de koppeling los.Voorzichtig
Rijd bij voorkeur niet met de hand
voortdurend op de selectorhendel.
Aanduiding versnelling 3 116.
Stop/Start-systeem 3 170.
Geautomatiseerde
versnellingsbak
De geautomatiseerde versnellings‐
bak staat handschakelen (handge‐
schakelde modus) of automatisch
schakelen (automatische modus) toe, allebei met automatische koppelings‐ regeling.
Handschakelen is mogelijk door in de
handgeschakelde modus tegen de
keuzehendel te tikken.
Let op
Wanneer een portier van de auto
wordt ontgrendeld of geopend, kan
een geluid worden gehoord dat door het hydraulisch systeem wordt
veroorzaakt.
Verzorging van de auto241
Leg de veiligheidsgrendel links opzij
en open de motorkap.
Motorkapsteun vastzetten.
Als de motorkap wordt geopend
tijdens een Autostop, wordt de motor
om veiligheidsredenen automatisch herstart.
Sluiten
Steun vóór het sluiten van de motor‐
kap stevig in de houder duwen.
Laat de motorkap zakken en laat het
vanaf een lage hoogte (20-25 cm) in
het slot vallen. Controleer of de
motorkap vergrendeld is.Voorzichtig
Druk de motorkap niet in het slot
om deuken te voorkomen.
Motorolie
Het motoroliepeil op gezette tijden
handmatig controleren om schade
aan de motor te voorkomen. Contro‐
leer of de gebruikte olie de juiste
specificatie heeft. Aanbevolen olie en smeermiddelen 3 289.
Het maximale motorolieverbruik is 0,6 liter per 1000 km.
Alleen op een vlakke ondergrond
controleren. De motor moet op
bedrijfstemperatuur zijn en minstens
vijf minuten uitgeschakeld zijn
geweest.
Trek de oliepeilstok eruit, wrijf hem
schoon, plaats hem volledig terug,
trek hem er weer uit en lees het moto‐ roliepeil af.
Verzorging van de auto245De accu ontkoppelenAls de boordaccu moet worden losge‐
koppeld (bijv. voor onderhoudswerk‐
zaamheden), moet de alarmsirene
als volgt worden gedeactiveerd:
Schakel het contact in en uit en
ontkoppel de boordaccu binnen
15 seconden.
Accu vervangen Let op
Elke afwijking van de in dit hoofdstuk
gegeven instructies kan leiden tot
een tijdelijke uitschakeling of versto‐ ring van het stop-start-systeem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐
roosters open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening open is, moet
deze met een afdekkap worden afge‐ sloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Zorg dat de accu altijd wordt vervan‐ gen door hetzelfde type accu.
Het wordt geadviseerd de accu door
een werkplaats te laten vervangen.
Stop/Start-systeem 3 170.Accu opladen9 Waarschuwing
Bij auto's met een stop-startsys‐
teem moet u ervoor zorgen dat het oplaadvermogen geen 14,6 volt
overschrijdt wanneer u een accu-
oplader gebruikt. Anders kan de
accu beschadigd raken.
Starthulp gebruiken 3 281.
Waarschuwingssticker
Betekenis van de symbolen: ● Geen vonken, open vuur en niet roken.
● Altijd een veiligheidsbril dragen. Explosieve gassen kunnen
aanleiding geven tot blindheid of
letsel.
● Houd de accu buiten het bereik van kinderen.
● De accu bevat zwavelzuur dat blindheid of ernstige brandwon‐
den kan veroorzaken.
● Zie de gebruikershandleiding voor meer informatie.
● Er kan explosief gas aanwezig zijn in de buurt van de accu.