Rijden en bediening157Elektronische sleutel moet in de auto
aanwezig zijn.
Als de auto niet start, plaats de elek‐
tronische sleutel dan in het zendervak
in de middenconsole.
Voertuig starten en stoppen 3 158.De auto inschakelen
Schakel de auto uit en trap het rempe‐
daal in; door een keer op POWERm
te drukken, wordt de auto ingescha‐
keld. Als 4 in de instrumentengroep
oplicht, kan er met de auto worden gereden. Dit kan bij extreem lage
temperaturen zo'n 15 seconden in
beslag nemen.De auto uitschakelen
Zet de auto in P, druk kort op
POWER m in de servicemodus of
wanneer de motor draait en de auto stilstaat. Sommige functies blijven
actief tot het bestuurdersportier wordt
geopend.
Als de auto niet in de stand P staat
wanneer hij wordt uitgeschakeld,
wordt P automatisch geselecteerd,
voordat de auto wordt uitgeschakeld.Er klinkt een geluidssignaal bij het
openen van het bestuurdersportier
tijdens het inschakelen van de auto.
Druk altijd op POWERm om de auto
uit te schakelen alvorens uit te stap‐
pen.Uitschakelen in noodsituatie tijdens
het rijden
Als de auto tijdens het rijden in een
noodsituatie moet worden uitgescha‐
keld, drukt u langer dan
twee seconden op POWERm of drukt
u tweemaal kort binnen
vijf seconden.
Voertuig starten en stoppen 3 158.
Onderhoudsmodus
Deze elektrische modus is beschik‐
baar voor onderhoud en diagnose en ter controle van de functie van het
lampje "onderhoud spoedig" die voor
emissiemetingen nodig kan zijn.
Door de auto uit te schakelen, het
rempedaal niet in te trappen, en
POWER m langer dan vijf seconden
ingedrukt te houden, wordt de auto in
de onderhoudsmodus gezet. De instrumenten en audiosystemen
werken zoals wanneer de auto is
ingeschakeld, maar u kunt niet met de auto rijden. In de onderhoudsmodus
start het aandrijvingssysteem niet.
Druk nogmaals op POWERm om de
auto uit te schakelen.Voorzichtig
De servicemodus ontlaadt de 12
V-autoaccu. Gebruik de service‐
modus niet gedurende langere
tijd, om te voorkomen dat de motor
niet start.
Bediening bij storing
Als de auto vanwege een bijna lege
batterij in de elektronische sleutel niet
start, verschijnt er een bericht in het
Driver Information Center.
Ga als volgt te werk om alsnog te
rijden:
1. Open de middenconsole en verwijder de kleine opbergbak.
Plaats de elektronische sleutel in
de houder met de knoppen naar
de onderkant van de auto gericht.
Andere voorwerpen, bijvoorbeeld andere sleutels, transponder,
158Rijden en bedieningtags, munten enz., moet u verwij‐
deren.
2. Zet de auto in de stand P of N, trap
het rempedaal in en druk op
POWER m.
Zet de auto uit door nogmaals op
POWER m te drukken. Haal de elek‐
tronische sleutel uit de middencon‐ sole.
Deze mogelijkheid is alleen bestemd
voor noodgevallen. Vervang de batte‐
rij van de elektronische sleutel zo
spoedig mogelijk 3 19.
Zie voor het ontgrendelen of vergren‐
delen van de portieren Storing in
handzendermodule of elektronisch
sleutelsysteem 3 21.
Vertraagde uitschakeling stroom
De volgende elektronische systemen
kunnen worden gebruikt tot het
bestuurdersportier wordt geopend of
tot tien minuten nadat de auto werd
uitgeschakeld:
● elektrisch bediende ruiten
● Infotainment-systeem
● stekkerdozenVoertuig starten en stoppen
Zet de keuzehendel in P of N. Het
aandrijvingssysteem start in geen
enkele andere stand.
Let op
Probeer niet over te schakelen naar
P terwijl de auto rijdt om schade aan
de elektrische aandrijving te voorko‐
men. Schakel alleen over naar P als
de auto stilstaat.
De elektronische sleutel moet in de
auto aanwezig zijn. Trap het gaspe‐
daal in en tik op POWERm.
162Rijden en bedieningElektrische aandrijvingBediening
De auto gebruikt een elektrische
aandrijving. De keuzehendel zit op de middenconsole tussen de stoelen.P:parkeerstand, wielen zijn geblok‐ keerd, alleen inschakelen
wanneer de auto stilstaatR:achteruitversnelling, alleen
inschakelen wanneer de auto
stilstaatN:neutrale standD:rijmodus, lage recuperatieL:laag, hoge recuperatie, mogelijk‐
heid tot rijden met één pedaalDe keuzehendel start altijd vanuit het
midden. De geselecteerde versnel‐
ling wordt met een gele led op de
keuzehendel aangegeven. Wanneer
de keuzehendel wordt losgelaten,
gaat hij terug naar de middenstand.
P : in deze stand worden de voorwie‐
len vergrendeld. Dit is de aanbevolen stand voor het starten van het aandrij‐
vingssysteem omdat de auto niet
gemakkelijk kan bewegen.9 Waarschuwing
Uitstappen is gevaarlijk als de
keuzehendel niet goed op P staat
en de handrem niet stevig aange‐
trokken is. De auto kan in bewe‐
ging komen.
Stap niet uit als het aandrijvings‐
systeem nog werkt, de auto kan
plotseling in beweging komen. U
of anderen kunt/kunnen letsel
oplopen. Trek altijd de handrem
aan en zet de keuzehendel in de
stand P om te voorkomen dat de
auto in beweging komt, zelfs als u op een effen ondergrond staat.
De ontgrendelknop voorkomt dat er
per ongeluk uit P wordt geschakeld.
Er kan pas worden geschakeld als de
auto is gestart, het rempedaal is inge‐ trapt en de ontgrendelknop is inge‐
drukt.
Wanneer de auto tot stilstand is geko‐
men, drukt u op POWERm om de
auto uit te schakelen. De elektrische
aandrijving schakelt automatisch over op P.
De auto schakelt niet over op P als hij
te snel rijdt. Stop de auto en schakel
over naar P.
Druk op de knop P op de keuzehendel
om naar P over te schakelen.
Rijden en bediening163Vanuit P schakelen:
1. Trap het rempedaal in en druk op de ontgrendelknop.
2. Schakel over naar de gewenste versnelling.
R : gebruik deze versnelling om
achteruit te rijden.
Als u van R naar D overschakelt, of
van D naar R terwijl de rijsnelheid te
hoog is, schakelt de auto automatisch
over naar N. Stop de auto en schakel
opnieuw.
Vanuit en naar R schakelen:
1. Breng de auto tot stilstand.
2. U schakelt over naar R door de
ontgrendelknop in te drukken, en
de keuzehendel naar voren en
dan naar links te bewegen. R licht
rood op.
U schakelt vanuit R weg door de
gewenste versnelling te selecte‐ ren.Voorzichtig
Bij overschakelen naar R terwijl u
vooruit rijdt, kan de elektrische
aandrijving beschadigd raken.
Schakel alleen over naar R als de
auto stilstaat.
Bij lage rijsnelheden kan R worden
gebruikt om de auto heen en weer te
schommelen om hem los te maken uit
sneeuw, ijs of zand, zonder dat de
elektrische aandrijving wordt bescha‐ digd.
N : in deze stand brengt het aandrij‐
vingssysteem geen koppel over op de
wielen. Alleen met D kunt u het
aandrijvingssysteem opnieuw starten wanneer de auto al in beweging is.
Het is niet de bedoeling dat de auto
langere tijd in de stand N blijft staan.
Hij schakelt automatisch over op P.
Vanuit en naar N schakelen:
● U schakelt over naar N door de
keuzehendel naar voren te
duwen tot N rood oplicht.
● Als de auto in P staat, drukt u de
ontgrendelknop in terwijl u de
keuzehendel naar voren duwt tot
N rood oplicht.
U schakelt vanuit N over op een
andere versnelling door de auto
stil te zetten en naar de gewenste versnelling over te schakelen.
D : deze stand is voor regulier rijden.
Als u meer vermogen nodig hebt om
in te halen en de rijsnelheid bedraagt:
● minder dan 56 km/u, dan trapt u het gaspedaal ongeveer voor de
helft in.
● ongeveer 56 km/u of meer is, dan
trapt u het gaspedaal geheel in.Voorzichtig
Als de auto langzaam lijkt te acce‐ lereren of niet reageert wanneer usneller wilt rijden, rijd dan niet
verder. De elektrische aandrijving
kan beschadigd zijn. Neem zo
snel mogelijk contact op met een
werkplaats.
Let op
Rijd bij een glad wegdek in de stand D voor verbeterde rijomstandighe‐
den en wegligging.
204Rijden en bedieningopgeladen. Als het oplaadniveau
verder daalt, verschijnt het Vermogen
aandrijving beperkt bericht en de
reactie van het gaspedaal wordt
verminderd. Bovendien verandert de
resterende actieradius in Laag, wat
aangeeft dat de auto onmiddellijk moet worden opgeladen.
Wanneer de energie volledig is
verbruikt, verschijnt het bericht Geen
energie. Laad voertuig nu op! en komt
de auto tot stilstand. Remmen en
stuurbekrachtiging werken nog wel.
Zodra de auto tot stilstand is geko‐
men, moet u hem uitschakelen.
AC (wisselstroom) laden
Opladen starten
Onder de achterste vloerafdekking in
de bagageruimte ligt een draagbare
oplaadkabel voor het opladen van de hoogspanningsaccu van de auto.
1. Schakel over naar P (parkeren)
en schakel de auto uit.
2. Open de klep van de oplaadaan‐ sluiting door op de achterste randte drukken en deze los te laten.
Bij lage temperaturen kan er zich
ijs rondom de klep van de oplaa‐
daansluiting vormen. Verwijder
het ijs uit het gebied, alvorens te
proberen de oplaadklep te
openen of sluiten.3. Open de achterklep. Til de vloe‐ rafdekking in de bagageruimte op
en verwijder de oplaadkabel.
4. Sluit de oplaadkabel aan op het stopcontact.
Elektrische vereisten 3 219.
Controleer de status van de
oplaadkabel.
Oplaadkabel 3 215.
Selecteer het juiste oplaadniveau.
Zie "Oplaadlimiet selecteren"
onder Programmeerbaar opladen
3 207.
Rijden en bediening205
5. Sluit de autostekker van deoplaadkabel aan op de oplaa‐
daansluiting op de auto. Contro‐ leer op de lamp oplaadstatus
bovenop het instrumentenpaneel
brandt en of er een geluidssignaal
te horen is.
Oplaadstatus 3 214.
6. Zodra er wordt opgeladen, wordt de autostekker in de oplaadaan‐
sluiting vergrendeld en kan tijdens het opladen niet worden ontkop‐
peld.
Opladen stoppen
1. U kunt het opladen vanuit het inte‐
rieur stoppen met de toets Stop op
het scherm Opladen.
Zie "Tijdelijk negeren en annule‐
ren van de oplaadmodus" onder
Programmeerbaar opladen
3 207.
Ook kan de oplaadstopknop op de
elektronische sleutel worden
gebruikt. Houd 5 op de elektroni‐
sche sleutel in gedrukt. Hierdoor
wordt ook de autostekker
ontgrendeld.
2. Ontkoppel de autostekker van de oplaadkabel van de auto.
3. Sluit de oplaadklep door stevig op
het midden ervan te drukken tot hij
vastklikt.
4. Trek de oplaadkabel uit het stop‐ contact.
5. Leg de oplaadkabel in de opberg‐
ruimte.
DC (gelijkstroom) laden Controleer of de DC-autostekker van
het oplaadstation past op de DC-
oplaadaansluiting op deze auto.
Wanneer er aan een DC-snellaadsta‐
tion wordt opgeladen, moet de
oplaadkabel die op de auto is aange‐ sloten, korter zijn dan 10 m.
Volg de stappen op het oplaadstation
om een DC-oplaadprocedure uit te
voeren.
Als om welke reden dan ook het DC-
laden niet begint of wordt onderbro‐
ken, controleer dan het display van het DC-oplaadstation op berichten.
Trek de stekker los om de DC-oplaad‐ procedure opnieuw te starten.
Opladen starten 1. De auto moet geparkeerd zijn.
2. Open de klep van de oplaadaan‐ sluiting door op de achterste rand
te drukken en deze los te laten.
Rijden en bediening207Einde van de oplaadprocedure1. Wacht tot de laadprocedure volle‐
dig is afgesloten, de autostekker
is ontgrendeld en het oplaadsta‐
tuslampje groen oplicht of uit is.
2. Haal de DC-autostekker uit de DC-oplaadaansluiting op de auto
en sluit de stofafdekking.
3. Sluit de klep van de oplaadaan‐ sluiting door stevig op het middenervan te drukken, opdat deze
goed vergrendelt.
4. Zet de elektrische handrem hand‐
matig los alvorens met de auto te
gaan rijden.
5. Voor een nieuwe DC-oplaadpro‐ cedure moet u de DC-autostekker
verwijderen en opnieuw aanslui‐
ten.
Programmeerbaar laden Programmeerbare laadmodiU kunt de huidige oplaadmodus in het
infotainmentdisplay bekijken door op
Energie en vervolgens op Opladen te
tikken.De geschatte tijden voor het starten
en het beëindigen van het opladen
verschijnen ook op het scherm. Deze
schattingen zijn het meest nauwkeu‐
rig als de stekker van de auto aange‐ sloten is en bij gematigde temperatu‐
ren. Voor een nauwkeurige schatting
maakt de auto ook gebruik van een
interne klok voor programmeerbaar
laden, niet van de klok in het instru‐
mentenpaneel.
Oplaadmodus selecteren
Tik op Energie en vervolgens op
Opladen en selecteer de gewenste
oplaadmodus.OnmiddellijkDe auto begint met opladen zodra
deze op een stopcontact aangesloten
is.
Selecteer de Laadlimiet, zie hieron‐
der.Vertrek
De auto schat de begintijd van het
opladen met het oog op de gepro‐ grammeerde vertrektijd voor de
huidige dag van de week. Het opla‐
den begint op de begintijd en is op de vertrektijd alleen voltooid als er na het
aansluiten van de oplaadkabel
voldoende tijd is.
Selecteer Met voorrang opladen tot
Aan of Uit (bij prioriteitladen wordt de
auto onmiddellijk tot een vooraf gede‐ finieerd peil opgeladen).Vertrektijd invoeren
Bij de vertrekoplaadmodus kunt u de
vertrektijd invoeren volgens uw
persoonlijke schema.
208Rijden en bediening
1. Tik op Vertrek terwijl de
Bewerken oplaadmodus is gese‐
lecteerd.
2. De huidige geprogrammeerde vertrektijd staat op het tabblad
met de weekdag. Selecteer het
tabblad voor de weekdag die
moet worden bewerkt.
3. Tik op + of − om de uren en minu‐
ten te wijzigen.
4. Tik op o of n om AM of PM te
veranderen.
5. Tik op q om het scherm af te slui‐
ten.
Let op
● Het opladen begint op de begin‐ tijd en is tegen de vertrektijd
alleen voltooid als er sprake is
van voldoende tijd nadat de
oplaadkabel is ingestoken.
● De auto gebruikt een interne klok
voor het programmeerbaar opla‐den, niet de klok in het info-
display.Fout oplaadmodus
Als er bij het opladen een probleem is
opgetreden, verschijnt er een foutbe‐
richt. Probeer in dit geval de auto
opnieuw te starten of neem contact
op met een werkplaats.Oplaadmodus selecteren
De oplaadlimietinstelling geeft aan
welke oplaadlimiet moet worden
geselecteerd die overeenkomt met de
capaciteit van de oplaadlocatie. Als
de auto na het aansluiten van de stek‐ ker tekens stopt met opladen of alseen circuitonderbreker steeds blijft
springen, kan het selecteren van een lagere limietinstelling het probleem
verhelpen.
De oplaadlimietinstelling moet zoda‐
nig worden geconfigureerd dat deze
overeenkomt met de nominale
stroomsterkte van de contactdoos
waarop de oplaadkabel aangesloten