Instrumenten en bedieningsorganen99
●Snelheidswaarschuwing
Het snelheidswaarschuwingsdis‐
play waarschuwt bij het over‐
schrijden van een ingestelde
snelheid.
Stel de snelheidswaarschuwing
in door op SET/CLR te drukken
terwijl de pagina wordt weerge‐
geven. Draai aan het stelwiel om de waarde te selecteren. Druk op
SET/CLR om de snelheid in te
stellen.
Bij het overschrijden van de
geselecteerde maximumsnel‐ heid klinkt er een geluidssignaal.
Na het instellen van de snelheid
kan deze functie worden uitge‐
schakeld door tijdens het bekij‐
ken van deze pagina op
SET/CLR te drukken.
Selectie en aanduiding kunnen
verschillen tussen Midlevel-display
en Uplevel-display.
Informatiemenu ECO s
Druk op MENU om s op de boven‐
ste regel van het display te selecte‐
ren.
Draai aan het stelwiel om een
submenu te selecteren. Druk op
SET/CLR om te bevestigen.
Submenu's zijn:● Schakelaanduiding De huidige
versnelling verschijnt in een pijl‐
tje. Het cijfer erboven geeft aan
dat de bestuurder omwille van
het brandstofverbruik moet
opschakelen.
Eco-index-display Het huidige
brandstofverbruik verschijnt op een segmentendisplay. Pas voor
een zuinige rijstijl uw rijstijl zoda‐
nig aan dat de gevulde segmen‐ ten binnen de Eco-zone blijven.
Hoe meer segmenten er gevuld
zijn, hoe hoger het brandstofver‐
bruik. Tegelijkertijd wordt de
gemiddelde verbruikswaarde
weergegeven.
● Grootste verbruikers: Lijst met
grootste momenteel ingescha‐
kelde comfortgebruikers
verschijnt in aflopende volgorde.
De mogelijke brandstofbesparing wordt aangegeven.
Klimaatregeling123Koeling n
Druk op n
om naar koeling om te
schakelen. De LED in de knop brandt
om activering aan te geven. Koeling
werkt alleen bij een draaiende motor
en ingeschakelde ventilator van de
klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht zodra de buiten‐
temperatuur iets boven het vriespunt
ligt. Er kan zich dan condens vormen
en onder de auto op de grond drup‐
pelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Geactiveerde koeling kan een Auto‐
stop verhinderen.
Stop-startsysteem 3 134.
Luchtrecirculatiesysteem 4
Luchtrecirculatiemodus met 4
inschakelen. De LED in de knop brandt om activering aan te geven.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op 4 te drukken.
9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan de buitenkant aandampen wanneer
er koud lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, moet u de ruitenwisser aanzetten en
l uitzetten.
Maximale koeling Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
128KlimaatregelingM:naar hoofdhoogte via de verstel‐
bare luchtroostersL:naar de hoofd- en voetenruimte
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.
Koeling n
Druk op n
om naar koeling om te
schakelen. De LED in de knop brandt
om activering aan te geven. Koeling
werkt alleen bij een draaiende motor
en ingeschakelde ventilator van de
klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht zodra de buiten‐ temperatuur iets boven het vriespunt
ligt. Er kan zich dan condens vormen
en onder de auto op de grond drup‐
pelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Wanneer het koelsysteem wordt
uitgeschakeld, vereist de klimaatre‐
geling niet dat de motor wordt herstart
tijdens een Autostop. Uitzondering:
ruitontdooiing werkt en buitentempe‐
ratuur boven 0 °C vraagt om opnieuw starten.
Stop-startsysteem 3 134.
De status van de werking van de
koeling wordt weergegeven op het Info-Display.
U kunt de werking van de koeling na
het starten van de motor in- of
uitschakelen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 105.Luchtrecirculatiemodus 4
Luchtrecirculatiemodus met 4
inschakelen. De LED in de knop brandt om activering aan te geven.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op 4 te drukken.
9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt
134Rijden en bedieningAfhankelijk van de omstandighedenwordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.
Stop/Start-systeem Het stop-startsysteem helpt brandstofte besparen en uitlaatemissies te
beperken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de
motor uit van zodra de auto langzaam rijdt of stilstaat, bv. aan een verkeers‐
licht of in een file.
Op auto's met handgeschakelde
versnellingsbak wordt de motor auto‐ matisch gestart zodra de koppeling
wordt ingetrapt.
Op auto's met geautomatiseerde
versnellingsbak wordt de motor auto‐
matisch gestart zodra het rempedaal
wordt losgelaten.
Een accusensor zorgt ervoor dat een
Autostop alleen wordt uitgevoerd, als
de accu voldoende opgeladen is om
opnieuw te kunnen starten.Activering
Het stop-startsysteem is beschikbaar
van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden voldaan
is.
Deactivering
Schakel het stop-startsysteem manu‐ eel uit door op eco te drukken. De
uitschakeling wordt aangeduid
wanneer de led in de knop uitgaat.
AutostopAuto's met handgeschakelde
versnellingsbak:
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐ onder beschreven:
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Zet de keuzehendel in neutraal.
● Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.Auto's met geautomatiseerde
versnellingsbak:
Als de auto stilstaat met ingetrapt
rempedaal, wordt Autostop automa‐
tisch geactiveerd.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Het stop-startsysteem is uitgescha‐
keld op hellingen van 15% of steiler.
Rijden en bediening135Melding
Een Autostop wordt door de naald
aangegeven bij de AUTOSTOP-
stand in de toerenteller.
Tijdens een Autostop blijven de
verwarmings- en remfunctie behou‐
den.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan:
● Het stop-startsysteem is niet manueel uitgeschakeld.
● De motorkap is volledig gesloten.
● Het bestuurdersportier is geslo‐
ten of de veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt.
● De accu is voldoende opgeladen
en in goede staat.
● De motor is warmgelopen.
● De koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog.
● De temperatuur van de uitlaat‐ gassen is niet te hoog, bijv. na hetrijden met hoge motorbelasting.
● De omgevingstemperatuur is hoger dan -5 °C.
● Het klimaatregelsystemen staat een Autostop toe.
● Het remvacuüm is voldoende.
● Sinds de laatste Autostop reed de auto minstens stapvoets.
Anders is een Autostop niet mogelijk.
Bepaalde instellingen van het
klimaatregelsysteem kunnen een
Autostop verhinderen. Zie het hoofd‐
stuk 'Klimaatregeling' voor nadere
details 3 124.
Onmiddellijk na een snelwegrit kan mogelijk geen Autostop plaatsvinden.Nieuwe auto inrijden 3 132.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar opnieuw starten
van de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.
Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden
verschillende elektrische functies,
bijv. de achterruitverwarming uitge‐
schakeld of in een stroombesparings‐ modus gezet. De ventilatorsnelheid
van het aircosysteem wordt vermin‐
derd om stroom te besparen.
Herstarten van de motor door de
bestuurderAuto's met handgeschakelde
versnellingsbak:
Trap het koppelingspedaal in om de
motor te herstarten.
Het starten van de motor wordt
aangeduid door de naald van de stati‐ onaire toerentalstand in de toerentel‐
ler.
Verzorging van de auto207achter de omhoog gezette rugleu‐ningen van de zitplaatsen
achterin.
2. Draai de vleugelmoer los en neem
de gereedschapskist weg.
3. Zet het beschadigde wiel rechtsop in de uitsparing voor de
gereedschapskist, en laat het
naar voren wijzen.
4. Haal de band 1 van de gereed‐
schapskist en haal het uiteinde
met de lus van de band door het
sjoroog rechts.
5. Plaats de haak van de riem door de lus en trek eraan totdat de riemstevig aan het sjoroog bevestigd
is.6. Steek de riem door de spaken van
het wiel zoals weergegeven in de
illustratie.
7. Doe de haak in het sjoroog links. 8. Trek de riem strak en borg deze met de gesp.
208Verzorging van de auto
9. Plaats de gereedschapskist in debinnenkant van het wiel en zet
deze vast met band 2 die door
twee spaken van het wiel erin
gestoken is.
Wielen met een grotere bandenmaat dan 195/55 R 16 1. Klap de rugleuningen van de zitplaatsen achterin neer 3 66.
2. Haal de band 1 van de gereed‐
schapskist.
3. Plaats het beschadigde wiel met de buitenkant omlaag in de baga‐
geruimte.
4. Pak de band 1 en haal het uiteinde
met de lus van de band door het
sjoroog rechts.
5. Plaats de haak van de riem door de lus en trek eraan totdat de riemstevig aan het sjoroog bevestigd
is.
6. Steek de riem door de spaken van
het wiel zoals weergegeven in de
illustratie.
7. Doe de haak in het sjoroog links. 8. Trek de riem strak en borg deze met de gesp.
214Verzorging van de autoVerzorging van uiterlijkVerzorging exterieur
Sloten
De sloten zijn af fabriek gesmeerd
met een hoogwaardig slotcilindervet. Gebruik genotsmiddelen alleen in
dringende gevallen, omdat ze ontvet‐
tend werken en de werking van de sloten belemmeren. Na gebruik van
ontdooimiddelen, de sloten door een
werkplaats opnieuw laten smeren.
WassenAdam zonder inklapbaar zonnedak:Het lakwerk van de auto staat bloot
aan invloeden van buitenaf. De auto
daarom regelmatig wassen en met
was conserveren. Bij het bezoek aan
wasstraten, een programma met een
wasbehandeling selecteren. Beper‐
kingen voor carrosserieonderdelen
met hoogglans- of matte lak of siers‐ trippen, zie "Polijsten en in de was
zetten".Adam met inklapbaar zonnedak:
Het lakwerk van uw auto staat bloot
aan invloeden van buitenaf. Was uw auto daarom regelmatig.
Ga hiervoor naar een wasstraat met stoffen borstels en kies een
programma zonder aanbrengen van
was.
Beperkingen voor carrosserieonder‐
delen met hoogglans- of matte lak of
sierstrippen, zie "Polijsten en in de
was zetten".
Gebruik bij het wassen van de auto
met de hand schoon water en een
zachte borstel en reinig het zonnedak
met de vleug mee.
Gebruik nooit een stoomreiniger of
een hogedrukreiniger voor het zonne‐ dak.
Zet het lakwerk van de auto regelma‐
tig in de was, maar niet de stof van het zonnedak.Voorzichtig
Droog het inklapbare zonnedak na het wassen of reinigen volledig
voordat u het opent. Als een nat
zonnedak langere tijd geopend
blijft, ontstaat er schade door
watervlekken en schimmelgroei.Alle varianten:
Vogeluitwerpselen, dode insecten, boomhars en stuifmeel e.d. onmid‐
dellijk verwijderen. Hierin zitten
agressieve bestanddelen bevatten
die lakschade kunnen veroorzaken.
Bij een bezoek aan een wasstraat, de
aanwijzingen van de exploitant opvol‐ gen. De voorruitwisser en achterruit‐wisser moeten worden uitgescha‐keld. Antenne en accessoires op de
buitenkant van de auto zoals een
dakdragersysteem verwijderen.
Bij handmatig wassen erop letten dat
ook de binnenkant van de wielkasten
grondig schoongespoten wordt.
Randen en naden van geopende
portieren, achterklep en motorkap en
de gebieden die erdoor bedekt
worden reinigen.
Reinig de glanzende metalen sierlijs‐
ten met een voor aluminium
geschikte reinigingsoplossing om
schade te voorkomen.