• Als uw voertuig is uitgerust met
Keyless Enter-N-Go — Passive Entry,
controleer dan of de contactschakelaar
in de stand OFF staat.
• Indien uw voertuig niet is uitgerust met
Keyless Enter-N-Go — Passive Entry,
controleer dan of de contactschakelaar
in de stand OFF staat en de sleutel is
verwijderd uit de contactschakelaar.
2. Sluit de auto op een van de volgende
manieren af:
• Druk op LOCK op de schakelaar voor de
centrale portiervergrendeling in het in-
terieur terwijl het bestuurders- en/of
passagiersportier is geopend.
• Druk op de vergrendeltoets op de Pas-
sive Entry-handgreep aan de buiten-
zijde, terwijl een sleutelhouder zich
ook aan de buitenzijde bevindt. Raad-
pleeg de paragraaf "Portieren" in het
hoofdstuk "Uw voertuig leren kennen"
in uw instructieboekje voor meer infor-
matie.• Druk op de vergrendeltoets op de
sleutelhouder.
3. Sluit eventuele geopende portieren.
OPMERKING:
• Nadat het alarmsysteem is ingeschakeld,
blijft het ingeschakeld totdat u het uitscha-
kelt door een van de beschreven uitschakel-
methoden te volgen. Als de elektrische voe-
ding wegvalt nadat het alarmsysteem is
ingeschakeld, moet u het systeem uitscha-
kelen nadat de voeding is hersteld om te
voorkomen dat het alarm afgaat.
• De ultrasone inbraaksensor (bewegingsde-
tector) bewaakt uw auto actief elke keer
wanneer u het alarmsysteem inschakelt.
Als u dat wenst, kunt u de ultrasone in-
braaksensor uitschakelen wanneer het
alarmsysteem wordt ingeschakeld. Om dit
te doen, drukt u drie keer op de vergrendel-
toets van de sleutelhouder binnen 15 se-
conden nadat het systeem is ingeschakeld
(terwijl het controlelampje van het alarm-
systeem snel knippert).Alarm uitschakelen
Het alarmsysteem kan op de volgende manie-
ren worden uitgeschakeld:
• Druk op de ontgrendeltoets op de sleutel-
houder.
• Pak de Passive Entry-portiergreep om het
portier te ontgrendelen, raadpleeg de para-
graaf "Portieren" in het hoofdstuk "Uw voer-
tuig leren kennen" in het instructieboekje
voor meer informatie.
• Draai de contactschakelaar uit de stand
OFF.
– Als uw voertuig is uitgerust met
Keyless Enter-N-Go — Passive Entry,
druk dan op de Start/Stop-
contactschakelaar (hiertoe dient mini-
maal één geldige sleutelhouder aanwe-
zig te zijn in het voertuig).
– Wanneer uw voertuig niet is uitgerust
met Keyless Enter-N-Go — Passive En-
try, steek dan een geldige sleutel in de
contactschakelaar en draai de sleutel
naar de stand ON.
25
• Passive Entry Unlock initieert Illuminated
Approach (dimlicht, kentekenplaatverlich-
ting, positielampen) gedurende de geselec-
teerde tijdsduur van 0, 30 (standaard),
60 of 90 seconden. Passive Entry Unlock
laat ook de richtingaanwijzers twee keer
knipperen.
• Als u handschoenen draagt of als de por-
tiergreep met Passive Entry is natgeregend
of -gesneeuwd, is het mogelijk dat de ver-
grendeling minder gevoelig wordt en daar-
door langzamer reageert.
• Als de auto wordt ontgrendeld met Passive
Entry en er binnen 60 seconden geen por-
tier wordt geopend, worden de portieren
weer vergrendeld en het alarmsysteem, in-
dien aanwezig, ingeschakeld.
Ontgrendelen vanaf de bestuurderszijde
Houd een geldige sleutelhouder met Passive
Entry binnen 5 ft (1,5 m) van de handgreep
van het bestuurdersportier en pak deze hand-
greep vast om het bestuurdersportier auto-
matisch te ontgrendelen.OPMERKING:
Als "alle portieren ontgrendelen met eerste
druk op de ontgrendelknop" is geprogram-
meerd, worden alle portieren ontgrendeld
wanneer u de handgreep van het bestuur-
dersportier vastpakt. Raadpleeg de paragraaf
"Uconnect instellingen" in het hoofdstuk
"Multimedia" voor meer informatie over de
keuze tussen "bestuurdersportier ontgrende-
len met eerste druk op de ontgrendelknop" en
"alle portieren ontgrendelen met eerste druk
op de ontgrendelknop".Ontgrendelen vanaf de passagierszijde
Houd een bijbehorende sleutelhouder met
Passive Entry op minder dan 5 ft (1,5 m) van
de handgreep van het voorste passagierspor-
tier en pak deze handgreep vast om alle vier
de portieren en de achterklep automatisch te
ontgrendelen.
OPMERKING:
Alle portieren worden ontgrendeld wanneer
de handgreep van het voorste passagierspor-
tier wordt vastgepakt, ongeacht de voorkeurs-
instelling van de portierontgrendeling ("Un-
lock Driver Door 1st press"
(bestuurdersportier ontgrendelen met één
druk op de ontgrendelknop) of "Unlock All
Doors On 1st Press" (alle portieren ontgren-
delen met één druk op de ontgrendelknop)).
Voorkomen dat de sleutelhouder met Passive
Entry per ongeluk in de auto wordt ingesloten
(FOBIK-Safe)
Om te voorkomen dat een sleutelhouder met
Passive Entry per ongeluk wordt ingesloten in het
voertuig, is het Passive Entry-systeem uitgerust
Pak de portiergreep vast om te
ontgrendelen
27
Achterklep vergrendelen
Met een geldige sleutelhouder met Passive
Entry binnen 5 ft (1,5 m) van de achterklep
drukt u op de vergrendeltoets met Passive
Entry die zich aan de buitenkant op de greep
van de achterklep bevindt.
OPMERKING:
Met de Passive Entry vergrendelknop van de
achterklep worden alle portieren en de ach-
terklep vergrendeld. De ontgrendelfunctie
voor de achterklep is ingebouwd in de elek-
tronische ontgrendeling van de achterklep.
De portieren vergrendelen met een of
meer portieren open
Als op de schakelaar van de centrale portier-
vergrendeling is gedrukt terwijl het contact in
ACC of ON/RUN staat en het bestuurderspor-
tier is open, worden de portieren niet vergren-
deld.
Automatisch opnieuw vergrendelen
De automatische portiervergrendeling is
standaard ingeschakeld. Wanneer deze is in-
geschakeld, worden de portieren automa-
tisch vergrendeld zodra de rijsnelheid hogeris dan 24 km/u (15 mph). De automatische
portiervergrendeling kan door uw erkende
dealer in of buiten werking worden gesteld.
De automatische portiervergrendeling kan
worden ingeschakeld/uitgeschakeld in de
Uconnect instellingen.
Kinderslot — achterportieren
Voor de veiligheid van kleine kinderen die op
de achterste zitplaatsen meerijden, zijn de
achterportieren voorzien van een kinderslot.
Om het kinderslot in en uit te schakelen
opent u de achterportieren en draait u met
een platte schroevendraaier (of noodsleutel)
de draaiknop naar de stand lock of unlock
(vergrendelen of ontgrendelen). Als het sys-
teem is ingeschakeld, kunnen de achterpor-
tieren alleen vanaf de buitenzijde worden
geopend met de handgreep, zelfs als de ver-
grendelknop aan de binnenkant van het por-
tier in de ontgrendelde stand staat.
STOELEN
Stoel met geheugenfunctie
Met deze functie kunt u twee verschillende
geheugenprofielen opslaan, die met de ge-
heugentoets eenvoudig geselecteerd kunnen
worden. Elk geheugenprofiel bevat de ge-
wenste instellingen voor de stand van de
bestuurdersstoel, de elektrische bediende
buitenspiegels, de elektrisch verstelbare
stuurkolom (indien aanwezig) en een reeks
Functie van kinderslot
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
30
Achterklep ontgrendelen/openen
De achterklep kan op verschillende manieren
worden ontgrendeld:
• Sleutelhouder
• Handgreep aan de buitenkant
• Knop op dakconsole
De ontgrendelfunctie voor de achterklep van
Passive Entry is ingebouwd in de elektroni-
sche ontgrendeling van de achterklep. Met
een geldige sleutelhouder met Passive Entry
binnen 1,5 m (5 ft) van de achterklep drukt u
op de elektronische ontgrendeling van de
achterklep om deze in één vloeiende bewe-
ging te openen. Druk tweemaal binnen vijf
seconden op de achterkleptoets op de sleu-
telhouder om de achterklep te ontgrendelen.OPMERKING:
Als "Unlock All Doors On 1st Press" (alle
portieren ontgrendelen met één druk op de
ontgrendeltoets) is geprogrammeerd op het
display in de instrumentengroep, worden alle
portieren ontgrendeld wanneer u op de elek-
tronische ontgrendeling op de achterklep
drukt. Als "Unlock Driver Door 1st press"
(bestuurdersportier ontgrendelen met één
druk op de ontgrendelknop) is geprogram-
meerd in Uconnect, wordt alleen de achter-
klep ontgrendeld wanneer u op de elektroni-
sche ontgrendeling van de achterklep drukt.
Raadpleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia"
voor meer informatie.
Locatie van de Passive Entry/
vergrendelknop
1 - Elektronische
ontgrendeling van
de achterklep2 - Locatie van de
vergrendelknopUW VOERTUIG LEREN KENNEN
64
Elektrisch bediende achterklep — indien
aanwezig
De elektrisch bediende achter-
klep kan worden geopend door de
elektronische ontgrendeling van
de achterklep in te drukken (raadpleeg de
paragraaf "Keyless Enter-N-Go — Passive En-
try" in het hoofdstuk "Uw voertuig leren ken-
nen" in uw instructieboekje voor meer infor-
matie), of door op de achterkleptoets op de
sleutelhouder te drukken. Druk tweemaal
binnen vijf seconden op de achterkleptoets
op de sleutelhouder om de elektrisch be-
diende achterklep te openen. Nadat de ach-
terklep is geopend, kunt u deze sluiten door
nogmaals binnen vijf seconden twee keer op
de knop te drukken.
De elektrisch bediende achterklep kan ook
worden geopend en gesloten door de achter-
kleptoets op de dakconsole vóór in te druk-
ken. Als de achterklep volledig is geopend,
kunt u de achterklep sluiten door op de
achterkleptoets te drukken in het bekledings-
paneel linksachter, vlakbij de opening van deachterklep. Als de achterklep beweegt, kan
de beweging worden omgekeerd met de ach-
terkleptoets in het bekledingspaneel links-
achter.
Als u tweemaal op de achterkleptoets op de
sleutelhouder drukt, knipperen de richting-
aanwijzers om aan te geven dat de achterklep
wordt geopend of gesloten (indien Flash
Lamps with Lock (Verlichting knippert bij
vergrendelen) is ingeschakeld in de instellin-
gen van Uconnect) en klinken de pieptonen
van de achterklep. Raadpleeg de paragraaf
"Instellingen van Uconnect" in het hoofdstuk
"Multimedia" voor meer informatie.
OPMERKING:
• In geval van een onderbreking in de elektri-
sche voeding naar de achterklep kan een
noodontgrendeling van de achterklepver-
grendeling worden gebruikt om de achter-
klep te openen. Toegang tot de noodont-
grendeling van de achterklepvergrendeling
wordt verkregen via een klikafdekking in
het bekledingspaneel van de achterklep.• Als de achterklep gedurende een lange tijd
geopend blijft, kan het noodzakelijk zijn de
achterklep handmatig te sluiten om de wer-
king van de elektrisch bediende achterklep
terug te stellen.
WAARSCHUWING!
Tijdens het elektrisch bedienen bestaat er
risico van letsel of materiële schade. Zorg
ervoor dat de baan van de elektrisch be-
diende achterklep vrij is van obstakels.
Controleer voordat u gaat rijden of de ach-
terklep is gesloten en vergrendeld.
OPMERKING:
• De knoppen voor de elektrisch bediende
achterklep werken niet wanneer het voer-
tuig in een versnelling staat of de rijsnel-
heid hoger is dan 0 km/u (0 mph).
• De elektrische bediening van de achterklep
werkt niet bij temperaturen onder −30 °C
(−22 °F) of boven 65 °C (150 °F). Verwijder
eventueel sneeuw of ijs vanaf de achterklep
voordat u op een schakelaar voor de elek-
trisch bediende achterklep drukt.
2
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
66
WAARSCHUWING!
Eenmaal geactiveerde airbags en gor-
delspanners hebben geen enkel effect bij
een volgende aanrijding. Laat de airbags,
gordelspanners en het oprolmechanisme
van de veiligheidsgordels onmiddellijk ver-
vangen door een erkende dealer. U dient
ook de controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden te laten nakijken.
OPMERKING:
• De airbagpanelen zijn in de interieurbekle-
ding nauwelijks zichtbaar, maar springen
open tijdens het opblazen van de airbag.
• Na ieder ongeval dient de auto onmiddellijk
naar een erkende dealer te worden
gebracht.
Uitgebreid ongelukkenresponssysteem
Bij een botsing zal de controller van het
beveiligingssysteem voor inzittenden, als het
communicatienetwerk en de voeding intact
blijven en afhankelijk van de aard van de
botsing, bepalen of het uitgebreide ongeluk-
kenresponssysteem de volgende functies uit-
voert:• De brandstoftoevoer naar de motor afslui-
ten (indien aanwezig)
• De accuvoeding naar de elektromotor af-
sluiten (indien aanwezig)
• De waarschuwingsknipperlichten inschake-
len zo lang de accu energie heeft
• De interieurverlichting inschakelen zolang
de accu werkt of gedurende 15 minuten na
interventie van het uitgebreid ongelukken-
responssysteem.
• De centrale portiervergrendeling
ontgrendelen.
Uw voertuig is mogelijk ook ontworpen om
een van deze andere of andere functies uit te
voeren naar aanleiding van het uitgebreide
ongelukkenresponssysteem:
• De verwarming van het brandstoffilter uit-
schakelen, de aanjagermotor van de kli-
maatregeling uitschakelen, de circulatie-
klep van de klimaatregeling sluiten
• De accuvoeding afsluiten naar de:
– Motor
– Elektromotor (indien aanwezig)
– Elektrische stuurbekrachtiging
– Rembekrachtiging– Elektrische parkeerrem
– Automatische schakelhendel
– Claxon
– Ruitenwissers vóór
– Koplampsproeierpomp
OPMERKING:
Vergeet niet om na een ongeval het contact in
de stand STOP (OFF/LOCK) te zetten en de
sleutel uit de contactschakelaar te verwijde-
ren om te voorkomen dat de accu leegloopt.
Controleer zorgvuldig de auto op brandstof-
lekkage in de motorruimte en op de grond in
de buurt van de motorruimte en de brandstof-
tank voordat u het systeem reset en de motor
te star. Als er na een ongeval geen brandstof-
lekkage of schade aan de elektrische appara-
ten van het voertuig (bijv. koplampen) is,
reset u het systeem door de hierna beschre-
ven procedure te volgen.Resetprocedure uitgebreid ongelukkenres-
ponssysteem
Om de functies van het uitgebreide ongeluk-
kenresponssysteem na een incident te reset-
ten, moet u de contactschakelaar van de
stand contact START of ON/RUN in de stand
contact OFF zetten. Controleer zorgvuldig de
133
OPMERKING:
Het loskoppelen van de accu wist voor-
keurzenders en kan van invloed zijn op
andere voertuiginstellingen. Het kan ook
verschillende storingscodes activeren,
waardoor het storingslampje kan gaan
branden nadat de accu weer is aangeslo-
ten.
OPMERKING:
• Stappen 1 tot en met 4 zijn voorwaarden
waaraan moet worden voldaan voordat op
de knop NEUTRAL (N) wordt gedrukt, en
waaraan moet blijven worden voldaan tot-
dat het schakelen is voltooid. Als aan een
van deze voorwaarden niet wordt voldaan
voordat op de knop NEUTRAL (N) wordt
gedrukt of er niet meer aan wordt voldaan
tijdens het schakelen, zal het lampje NEU-
TRAL (N) onophoudelijk blijven knipperen
totdat aan alle voorwaarden is voldaan of
totdat de knop NEUTRAL (N) wordt losge-
laten.
• De contactschakelaar moet in de stand ON/
RUN staan voordat kan worden geschakeld
en schakelstand-indicatielampjes kunnen
werken. Als het contact niet in de stand
ON/RUN staat, zal het schakelen niet wor-den uitgevoerd en zullen geen
schakelstand-indicatielampjes branden of
knipperen.
• Een knipperend indicatielampje van de
NEUTRAL (N)-stand geeft aan dat niet aan
de voorwaarden voor schakelen is voldaan.
• Als de auto is uitgerust met Quadra-Lift
luchtvering, moet de motor worden gestart
en minimaal 60 seconden draaien (met alle
portieren gesloten) ten minste één keer per
24 uur. Deze procedure zorgt ervoor dat de
luchtvering de rijhoogte van het voertuig
kan aanpassen om de effecten van tempe-
ratuurschommelingen te compenseren.
Uit de stand NEUTRAAL (N) schakelen
Gebruik de volgende procedure om uw voer-
tuig voor te bereiden op normaal gebruik.
1. Breng de auto volledig tot stilstand en laat
hem gekoppeld aan het slepende
voertuig.
2. Trek de handrem stevig aan.
3. Sluit de minkabel van de accu weer aan.
4. Zet het contact in de stand LOCK/OFF.
5. Start de motor.6. Houd het rempedaal ingetrapt.
7. Schakel de versnellingsbak in NEUTRAL.
8. Gebruik een balpen of soortgelijk voor-
werp en houdt daarmee gedurende één
seconde de verzonken knop NEUTRAL (N)
van de tussenbak (bevindt zich bij de
modusschakelaar) ingedrukt.
9. Wanneer het NEUTRAL (N)-lampje uit-
gaat, laat u de NEUTRAL (N)-knop los.
Nadat de knop NEUTRAL (N) is losgela-
ten, schakelt de tussenbak naar de stand
die wordt aangegeven door de
modusschakelaar.
NEUTRAAL (N)-schakelaar
219
WAARSCHUWING!
Probeer het voertuig niet met startkabels
te starten wanneer de accu bevroren is. De
accu kan hierdoor openscheuren of explo-
deren, met kans op persoonlijk letsel.
LET OP!
Gebruik geen draagbare snellader of een
andere lader met een systeemspanning
groter dan 12 volt. Dit kan schade toebren-
gen aan de accu, startmotor, dynamo of
het elektrische systeem.
OPMERKING:
Bij gebruik van een draagbare snellader moe-
ten de door de fabrikant geleverde bedie-
ningsvoorschriften en vereiste voorzorgmaat-
regelen worden uitgevoerd.
Voorbereiding voor het starten met
startkabels
De accu van uw auto bevindt zich onder de
voorstoel aan passagierszijde. Om het voer-
tuig te starten met startkabels, bevinden zich
onder de motorkap externe accupolen.
WAARSCHUWING!
• Pas op voor de radiateurventilator wan-
neer de motorkap is geopend. Als het
contact is ingeschakeld, kan deze venti-
lator op elk moment gaan draaien. Er
WAARSCHUWING!
bestaat gevaar voor letsel door draaiende
ventilatorbladen.
• Verwijder alle metalen sieraden zoals
ringen, horloges en armbanden die on-
bedoeld elektrisch contact kunnen ma-
ken. Dit kan ernstig letsel veroorzaken.
• Accu's bevatten zwavelzuur dat in uw
huid en ogen kan branden en ze produ-
ceren waterstofgas dat ontvlambaar en
explosief is. Houd open vuur of vonken
uit de buurt van de accu.
OPMERKING:
Zorg ervoor dat de losgekoppelde kabeluitein-
den elkaar of het voertuig niet raken totdat ze
goed zijn aangesloten voor het starten met
startkabels.
1. Trek de handrem aan, zet de automati-
sche versnellingsbak in de stand PARK en
zet de contactschakelaar in de stand
OFF/LOCK.
2. Schakel de verwarming, de radio en alle
overbodige stroomverbruikers uit.
Plaatsen voor starten met startkabels
(+) — Positieve hulppool
(-) — Negatieve hulppool
IN GEVAL VAN NOOD/PECH
246