WAARSCHUWING!
worden aangebracht en bevestigd in uw
voertuig. Als een vloermat moet worden
vervangen, gebruik dan alleen een FCA
goedgekeurde vloermat voor de speci-
fieke uitvoering, het model en het jaar
van uw voertuig.
• Gebruik UITSLUITEND de bestuurders-
vloermat voor het daarvoor bestemde
vloerpaneel aan de bestuurderskant.
Parkeer het voertuig naar behoren met
de motor uitgeschakeld, trap het gaspe-
daal, de rem en het koppelingspedaal
(indien aanwezig) helemaal in om te
controleren of de vloermat in de weg zit.
Als uw vloermat in de weg zit bij de
beweging van een pedaal, of niet goed is
bevestigd op de vloer, verwijder de vloer-
mat dan uit het voertuig en leg de vloer-
mat in de kofferbak.
• Gebruik UITSLUITEND de passagiers-
vloermat voor het daarvoor bestemde
vloerpaneel aan passagierszijde.
• Voorkom ALTIJD dat er tijdens het rijden
voorwerpen op de vloer aan bestuurders-
zijde kunnen vallen of glijden. Voorwer-
WAARSCHUWING!
pen kunnen beklemd raken onder gaspe-
daal, rem of koppelingspedalen en dit
kan leiden tot verlies van de controle
over het voertuig.
• Plaats NOOIT voorwerpen onder de
vloermat (bijv. doeken, sleutels enz.).
Deze voorwerpen kunnen de positie van
de vloermat veranderen en dit kan leiden
tot hindering van de beweging van het
gaspedaal, rem of koppelingspedaal.
• Als de vloerbedekking van het voertuig is
verwijderd en opnieuw geplaatst, beves-
tig de vloerbedekking dan altijd naar
behoren op de vloer en controleer of de
vloermatbevestigingen goed vastzitten
aan de vloerbedekking. Druk elk pedaal
volledig in om te controleren op hinde-
ring van de beweging van het gaspedaal,
rem of koppelingspedalen en plaats ver-
volgens de vloermatten opnieuw.
• Het wordt aanbevolen om uitsluitend
milde zeep en water te gebruiken voor
het reinigen van uw vloermatten. Na het
reinigen moet u altijd controleren of uw
vloermat correct is geplaatst en beves-
WAARSCHUWING!
tigd met behulp van de vloermatbevesti-
gingen door licht aan de mat te trekken.
Veiligheidscontroles buiten de auto
Banden
Controleer de banden op overmatige of onge-
lijkmatige slijtage. Controleer de banden op
stenen, spijkers, glas of andere voorwerpen
die in het loopvlak of de wang vast zijn blijven
zitten. Controleer het loopvlak op sneden en
scheuren. Controleer de wangen op sneden,
scheuren en bobbels. Controleer of de wiel-
moeren stevig zijn aangedraaid. Controleer
de bandenspanning (met inbegrip van het
reservewiel) wanneer de banden koud zijn.
Verlichting
Laat iemand de werking van de rem- en
buitenverlichting controleren terwijl u in de
auto de verlichting bedient. Controleer de
controlelampjes voor de richtingaanwijzers
en het grootlicht op het instrumentenpaneel.
VEILIGHEID
150
3. Zet het contact in de stand OFF. Op voer-
tuigen met een startknop, houdt u het
contact ingedrukt totdat de motor wordt
uitgeschakeld.
4. Wacht ongeveer 30 seconden.
5. Start de motor opnieuw.
6. Schakel naar de gewenste versnelling. Als
het probleem niet langer wordt gedetec-
teerd, werkt de versnellingsbak weer op
de normale manier.
OPMERKING:
Ook al kan de versnellingsbak worden gere-
set, we raden u toch aan zo spoedig mogelijk
een bezoek te brengen aan uw erkende dea-
ler. Uw erkende dealer heeft diagnostische
apparatuur waarmee de staat van de trans-
missie kan worden bepaald. Als geen reset
van de versnellingsbak mogelijk is, is service
door de erkende dealer noodzakelijk.
Koppelomvormerkoppeling
De automatische transmissie in deze auto
beschikt over een functie die het brandstof-
verbruik helpt beperken. Bij gekalibreerde
toerentallen grijpt automatisch een koppe-
ling in de koppelomvormer aan. Dit kan eeniets ander gevoel of respons geven tijdens
normale werking in de hogere versnellingen.
Wanneer de rijsnelheid afneemt of soms tij-
dens het accelereren, ontkoppelt de koppe-
ling automatisch.
OPMERKING:
De koppelomvormerkoppeling grijpt pas aan
wanneer de motor en/of transmissie warm
zijn (normaal gesproken na 2 tot 5 km [1 tot
3 mijl] rijden). Omdat het motortoerental
hoger is wanneer de koppelomvormerkoppe-
ling niet aangrijpt, kan het lijken alsof de
transmissie niet correct schakelt wanneer het
voertuig koud is. Dat is normaal. De kop-
pelomvormerkoppeling zal weer normaal
functioneren wanneer de aandrijflijn vol-
doende is opgewarmd.
WERKING VAN DE
VIERWIELAANDRIJVING -
INDIEN AANWEZIG
Actieve aandrijving van Jeep
Uw voertuig is mogelijk uitgerust met een
verdeelbak (PTU). Dit systeem werkt automa-
tisch, de bestuurder hoeft niets te bedienenen heeft geen extra vaardigheden nodig. On-
der normale rijomstandigheden hebben de
voorwielen de meeste grip. Als de voorwielen
grip dreigen te verliezen, wordt er automa-
tisch meer trekkracht overgebracht op de
achterwielen. Hoe meer grip de voorwielen
verliezen, hoe meer trekkracht er naar de
achterwielen wordt overgedragen.
Bovendien wordt op een droog wegdek bij
krachtig accelereren (waar geen wielspin op-
treedt), het koppel naar de achterwielen ge-
leid, om preventief de tractie en de rijeigen-
schappen te verbeteren.
LET OP!
Alle wielen moeten banden hebben met
dezelfde maat en van hetzelfde type. Ge-
bruik geen banden met een verschillende
bandmaat. Een ongelijke bandenmaat kan
tot beschadiging van de krachtoverbren-
ging leiden.
STARTEN EN RIJDEN
174
LET OP!
op juiste wijze worden ingereden onder
zwaardere belastingen.
Voer de onderhoudswerkzaamheden uit zoals
aangegeven in "Gepland onderhoud". Raad-
pleeg de paragraaf "Gepland onderhoud" in
het hoofdstuk "Service en onderhoud" voor de
juiste onderhoudsintervallen. Overschrijdt bij
het rijden met een aanhanger nooit de maxi-
maal toelaatbare asbelasting of het maximaal
toelaatbare treingewicht.
WAARSCHUWING!
Het rijden met een te zware aanhanger kan
aanrijdingen tot gevolg hebben. Volg de
onderstaande richtlijnen om uw aanhan-
ger zo veilig mogelijk te trekken:
• Zorg dat de lading stevig is vastgezet en
tijdens het rijden niet kan schuiven. Als
u de lading niet goed vastzet, kunnen
tijdens het rijden onbeheersbare veran-
deringen in de gewichtsverdeling optre-
den. U zou de macht over het stuur
WAARSCHUWING!
kunnen verliezen en een aanrijding kun-
nen veroorzaken.
• Als u lading vervoert of een aanhanger
trekt, belaad de auto of de aanhanger
dan nooit te zwaar. Overbelading kan
ertoe leiden dat u de macht over het
stuur verliest, tot slechte prestaties of
beschadiging van remmen, as, motor,
transmissie, stuurinrichting, ophanging,
chassis of banden.
• Breng altijd veiligheidskettingen aan
tussen uw auto en de aanhanger. Maak
de kettingen altijd vast aan de daarvoor
bestemde bevestigingspunten op de
trekhaak. Voer de kettingen kruiselings
onder de dissel door en zorg voor vol-
doende speling voor het nemen van
bochten.
• Parkeer een auto met aanhanger nooit
op een helling. Als u een auto met aan-
hanger parkeert, trek dan altijd de hand-
rem aan. Zet de versnellingsbak van de
auto in de stand PARK. Bij auto's met
vierwielaandrijving moet u zorgen dat de
tussenbak niet in de stand NEUTRAL
WAARSCHUWING!
staat. Plaats altijd blokken voor de wie-
len van de aanhanger.
• Overschrijd nooit het GCWR.
•
Het totale gewicht moet worden verdeeld
over het voertuig en de aanhanger, zodat
de volgende vier waarden niet worden
overschreden:
1. Maximaal toelaatbaar totaalgewicht
2. GTW
3. GAWR
4. Disselgewicht voor de gebruikte
trekhaak.
STARTEN EN RIJDEN
202
IN GEVAL VAN NOOD/PECH
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICH-
TEN .....................206
Bediening...................206
SOS-EMERGENCY CALL (ALLEEN
BESCHIKBAAR VOOR EURAZIATI-
SCHE DOUANE-UNIE)........206
GLOEILAMPEN VERVANGEN . . .210
Vervangingslampen.............210
HID-koplampen — indien aanwezig . . .211
Gloeilampen buitenverlichting
vervangen...................212
ZEKERINGEN...............216
Algemene informatie............216
Plaats van de zekeringen..........217
Verdeeleenheid/zekeringen
motorcompartiment.............217
Zekeringen in interieur..........220
Verdeeleenheid zekeringen/relais
bagageruimte.................222
WIELEN VERWISSELEN EN
GEBRUIK VAN DE KRIK.......224
Plaats van krik en reservewiel......224
Voorbereidingen voor het opkrikken . . .226
Instructies bij opkrikken.........226
Origineel wiel monteren..........229
EC verklaring van conformiteit......229
Voorzorgsmaatregelen voor gebruik van
de krik.....................232
BANDENSERVICEKIT — INDIEN
AANWEZIG...............232
STARTEN MET STARTKABELS . .238
Voorbereiding voor het starten met
startkabels..................239
Starten met startkabels..........239
TANKEN IN NOODGEVALLEN . . .241
OVERVERHITTING VAN DE
MOTOR...................241SCHAKELHENDEL
ONTGRENDELEN...........242
EEN VASTZITTENDE AUTO WEER
VRIJ KRIJGEN..............242
SLEPEN VAN EEN AUTO MET
PECH ....................244
Zonder sleutelhouder............245
Modellen met voorwielaandrijving (FWD) —
met sleutelhouder..............245
4X4-Modellen................245
Sleepogen..................246
Gebruik van sleepogen...........247
UITGEBREID ONGELUKKENRES-
PONSSYSTEEM (EARS).......248
EVENT DATA RECORDER (EDR).248
IN GEVAL VAN NOOD/PECH
205
WIELEN VERWISSELEN EN
GEBRUIK VAN DE KRIK
WAARSCHUWING!
• Probeer geen wiel te verwisselen aan de
zijde van de auto waar ander verkeer
langs rijdt. Ga ver genoeg van de weg af
staan om ongelukken te voorkomen bij
gebruik van de krik of het verwisselen
van een wiel.
• Het is gevaarlijk om u onder een opge-
krikte auto te bevinden. De auto kan van
de krik glijden en op u vallen. Dit leidt
tot ernstig letsel. Zorg er daarom voor
dat u met geen enkel lichaamsdeel on-
der een opgekrikte auto komt. Als u
werkzaamheden onder de auto moet uit-
voeren, zet deze dan op een hefbrug.
• Start de motor niet en laat deze niet
draaien zolang de auto door een krik
wordt ondersteund.
WAARSCHUWING!
•De krik is uitsluitend bedoeld als gereed-
schap om banden te verwisselen. Gebruik
de krik niet om de auto voor onderhouds-
werkzaamheden omhoog te brengen. De
auto mag alleen op een stevige en vlakke
ondergrond worden opgekrikt. Vermijd
een gladde ondergrond.
Plaats van krik en reservewiel
Indien aanwezig bevinden de krik en het
gereedschap zich in het opbergvak achter,
onder het reservewiel.
Plaats van krik en gereedschap
1 — Krik
2 — Uitlijningspen
3 — Kruissleutel
4 — Noodtrechter
5 — Schroevendraaier
IN GEVAL VAN NOOD/PECH
224
WAARSCHUWING!
•Gebruik de krik alleen op de aangegeven
plaatsen en alleen om de auto op te krik-
ken voor het verwisselen van banden.
• Wees uiterst voorzichtig als u de band
moet verwisselen op of langs de weg.
• Om de reservebanden, plat of opgebla-
zen, veilig op te bergen, moeten ze met
het ventiel naar beneden gericht worden
opgeborgen.
LET OP!
Probeer niet om de auto op te krikken op
andere plaatsen dan de aangegeven plaat-
sen in de instructies voor het opkrikken
van deze auto.
1. Verwijder het reservewiel, de krik en de
wielsleutel.
2. Als de auto aluminium wielen heeft met
een sierdop die de wielmoeren bedekt,
moet u met de wielsleutel de dop voor-
zichtig loswrikken voordat u de auto
opkrikt.
3. Voordat u de auto opkrikt, draait u met de
wielsleutel de wielmoeren van het wiel
met de lekke band los, zonder de wiel-
moeren te verwijderen. Draai de wielmoe-
ren één slag linksom terwijl het wiel nog
op de grond staat.
4. Plaats de krik onder het krikpunt dat zich
het dichtst bij de lekke band bevindt.
Draai de krikschroef rechtsom totdat de
bovenkant van de krik stevig aangrijpt inhet krikpunt op de dorpelbalk, waarbij de
bovenkant van de krik in de uitsparing in
de dorpelbekleding wordt gecentreerd.
Waarschuwingssticker
Krikpunten
Krikpunt achter
227
5. Krik de auto niet verder op dan nodig is
om de lekke band te verwijderen.
WAARSCHUWING!
Als u de auto hoger opkrikt dan noodzake-
lijk, zal hij minder stabiel staan. De auto
kan van de krik glijden en zo ernstig letsel
veroorzaken. Krik de auto slechts zo ver op
als nodig is om het wiel te verwijderen.
6. Verwijder de wielbouten en de band.
7. Verwijder de stelpen van de krik en
schroef de pen in de wielnaaf als hulmid-
del bij het monteren van het reservewiel.8. Monteer het reservewiel.
LET OP!
Monteer het reservewiel met het ventiel
naar buiten gericht. De auto kan bescha-
digd raken als het reservewiel op een ver-
keerde manier wordt gemonteerd.
OPMERKING:
• Installeer geen sierdop of wieldop op
het compacte reservewiel.
• Raadpleeg de paragrafen "Compact re-
servewiel" en "Reservewiel voor beperkt
gebruik" onder "Banden — algemene
informatie" in het hoofdstuk "Service en
onderhoud" in het instructieboekje voor
meer waarschuwingen, voorzorgsmaat-
regelen en informatie over het reserve-
wiel, het gebruik en de werking ervan.
9. Monteer de wielbouten en draai ze licht
aan.
WAARSCHUWING!
Om te voorkomen dat de auto door de op
de krik uitgeoefende kracht verschuift,
mogen de wielmoeren pas definitief wor-
den vastgezet als de auto weer vast op de
grond staat. Als u deze waarschuwing niet
opvolgt, kan dit ernstig letsel tot gevolg
hebben.
10. Laat de auto zakken tot op de grond door
de slinger linksom te draaien.
11. Zet de wielbouten stevig vast. Duw de
moersleutel aan het einde van de hendel
omlaag voor meer hefboomwerking. Trek
de wielbouten in stervolgorde aan totdat
iedere wielbout twee keer aangetrokken
is. Raadpleeg de paragraaf "Aanhaalmo-
menten voor velgen en banden" in het
hoofdstuk "Technische gegevens" voor
het juiste aanhaalmoment voor de wiel-
bouten. Als u twijfelt of de moeren goed
zijn vastgezet, laat dit dan bij uw dealer
of een bandenservicebedrijf nog eens
controleren met een momentsleutel.
Krikpunt vóór
IN GEVAL VAN NOOD/PECH
228
12. Plaats de krik op de schuimplastic hou-
der en open deze tot deze vastzit. Als
deze eenmaal in positie is geplaatst,
draait u deze rechtsom om deze te ver-
grendelen. Plaats de uitlijningspen weer
in de middelste opening om de krik vast
te zetten.
WAARSCHUWING!
Een losse krik of wiel kan bij een noodstop
of ongeval naar voren schieten en zo de
inzittenden ernstig letsel toebrengen. Berg
de krik en het reservewiel altijd op de
daarvoor bestemde plaatsen op. Laat de
leeggelopen (lekke) band onmiddellijk re-
pareren of vervangen.
Origineel wiel monteren
1. Monteer het originele wiel op de as.
2. Breng de resterende wielbouten aan met
het schroefraadeinde naar het wiel ge-
richt. Draai de wielbouten licht aan.
WAARSCHUWING!
Om te voorkomen dat het voertuig door de
op de krik uitgeoefende kracht verschuift,
mogen de wielbouten pas definitief wor-
den vastgezet als het voertuig weer vast op
de grond staat. Als u deze waarschuwing
niet opvolgt, kan dit ernstig letsel tot ge-
volg hebben.
3. Laat de auto zakken tot op de grond door
de slinger linksom te draaien.
4. Zet de wielbouten stevig vast. Duw de
moersleutel aan het einde van de hendel
omlaag voor meer hefboomwerking. Trek
de wielbouten in stervolgorde aan totdat
iedere wielbout twee keer aangetrokken
is. Raadpleeg de paragraaf "Aanhaalmo-
menten voor velgen en banden" in het
hoofdstuk "Technische gegevens" voor het
juiste aanhaalmoment voor de wielbou-
ten. Als u twijfelt of de moeren goed zijn
vastgezet, laat dit dan bij uw dealer of een
bandenservicebedrijf nog eens controle-
ren met een momentsleutel.5. Laat de krik zakken tot deze vrij is. Verwij-
der de wielblokken. Bevestig de moersleu-
tel op de krik en berg deze in de opberg-
ruimte voor het reservewiel op. Zet het
geheel met de aanwezige bevestigings-
middelen vast. Zet de handrem vrij voor-
dat u met de auto gaat rijden.
6. Controleer na 40 km (25 mijl) het aan-
haalmoment van de wielbouten met een
momentsleutel om ervoor te zorgen dat
alle wielbouten goed tegen het wiel
aanliggen.
EC verklaring van conformiteit
1. Ondergetekende, Francesco Andretta, als
vertegenwoordiger van de fabrikant, ver-
klaart hierbij dat de hieronder beschreven
machine voldoet aan alle relevante bepa-
lingen van:
• De EG-richtlijn 2006/42/EG betref-
fende machines
229