Page 25 of 316

plaats de hendel A (beweging3)
omhoog tot net boven de
schuifvergrendeling C fig. 39 (aan de
zijkant) om het systeem tijdens de
handelingen omhoog te houden.
Als de basis is vergrendeld, kan de
stoel worden verplaatst door hem met
de handen naar voren of naar achteren
te plaatsen fig. 40.Hij kan ook worden gedemonteerd
door eraan te trekken op de punten
waar zijn grendels vrij zijn ten opzichte
van de gaten in de rails; in die positie
(gemakkelijk te vinden door de basis
iets te verschuiven en tegelijk naar
buiten te trekken) kan de stoel
eenvoudig worden verwijderd fig. 41.Na het verschuiven en verwijderen moet
de stoel weer worden aangebracht en
vastgezet op de rails op de vloer,
alvorens mag worden gereden. Doe dat
als volgt:
plaats de basis op de rails;
duw de vergrendelingshendel met
voldoende kracht omlaag fig. 42 tot het
systeem vergrendelt.
BELANGRIJK Het
vergrendelingssysteem zit pas vast als
de veiligheidsclip onder de hendel
het horizontaal borgt. Gebeurt dat niet,
controleer dan of de stoel zich in de
exacte vergrendelingspositie bevindt
ten opzichte van de rail (verplaats
de stoel enkele millimeters naar
achteren of naar voren tot die goed
vastzit).
38F1A0388
39F1A0389
40F1A0390
41F1A0391
42F1A0392
23
Page 26 of 316

Als de snelontkoppelingsbasis in positie
vastzit, is het als in de eerste fase,
ofwel met de borghendel perfect
parallel aan de vloer, waarbij de stoel
goed vastzit in de gekozen positie.
De stoel kan 180° naar de
tegenoverliggende stoel worden
gedraaid. Om deze te draaien, zie de
paragraaf "Stoel met draaivoet".
4-ZITSBANK
(Bestelwagenversies
met dubbele cabine)
(voor bepaalde versies/markten)
Voor speciale versies heeft het voertuig
een 4-zits achterbank. De bank heeft
een flessenhouder A fig. 43.
De stoel kan handmatig worden
gekanteld voor toegang tot de
laadruimte fig. 44.
BELANGRIJK
17)Verstel de stoelen nooit tijdens het
rijden.
18)Controleer na het loslaten van de
hendel of de stoel goed vergrendeld is
door hem naar voren en naar achteren te
schuiven. Als de stoel niet vergrendeld
is, kan hij plotseling verschuiven en zou u
de controle over het voertuig kunnen
verliezen.
19)Voor optimale veiligheid moet de
rugleuning rechtop gezet worden, moet
men goed tegen de rugleuning aanzitten en
moet de gordel goed aansluiten op de
borst en het bekken.
20)Voordat u de veiligheidsgordel om
doet, zorg ervoor dat de armsteunen
verticaal zijn (zie paragraaf
"veiligheidsgordels").
21)Controleer of de buitenste armsteun
(zijde van het portier) geheel is opgeklapt
alvorens de veiligheidsgordels los te maken
en de auto te verlaten.22)Verstel de stoelen nooit tijdens het
rijden. Zorg er tijdens het draaien van de
stoel voor dat deze niet tegen de handrem
komt.
23)Controleer of de stoel in de rijrichting is
vergrendeld alvorens het voertuig te
starten.
24)Plaats geen zware voorwerpen op de
klep tijdens het rijden, bij bruusk remmen of
een botsing kunnen deze voorwerpen
immers tegen de inzittenden komen en
ernstig letsel veroorzaken.
25)Als de bank van de 2e rij is neergeklapt
mag er niet met passagiers op de 3e rij
worden gereden. Plaats geen voorwerpen
op de rugleuning van de neergeklapte bank
van de 2e rij: bij een botsing of bruusk
remmen kunnen deze voorwerpen tegen
de inzittenden komen en ernstig letsel
veroorzaken. Voor meer informatie, zie de
sticker onder de bank.
26)Controleer of de bank goed
vergrendeld is in de rails op de vloer
wanneer hij teruggeplaatst wordt.
43F1A0393
44F1A0394
24
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 27 of 316

BELANGRIJK
3)De bekleding van uw voertuig is
langdurig bestand tegen slijtage als gevolg
van normaal gebruik van het voertuig.
Het verdient echter aanbeveling om hevig
en/of langdurig wrijven met
kledingaccessoires zoals metalen gespen,
sierknopen en klittenbandsluitingen te
vermijden, omdat de grote druk die
hierdoor op een bepaalde plek op de
bekleding ontstaat, plaatselijke slijtage en
beschadiging van de bekleding kan
veroorzaken.
STUURWIEL
Het stuurwiel kan axiaal worden
versteld.
Ga als volgt te werk om in te stellen:
trek de hendelfig. 45 naar het stuur
(stand 2) om hem te ontgrendelen;
zet het stuurwiel in de gewenste
stand;
druk de hendel naar voren (stand 1)
om hem te vergrendelen.
27) 28)
BELANGRIJK
27)De afstelling van het stuurwiel mag
uitsluitend gebeuren bij stilstaand voertuig
en afgezette motor.
28)Het is uitdrukkelijk verboden after-
market werkzaamheden uit te voeren
waarbij wijzigingen van de stuurinrichting of
stuurkolom betrokken zijn (bijv.: installatie
van een diefstalbeveiliging). Dergelijke
handelingen kunnen de prestaties en
veiligheid van het systeem beïnvloeden, de
garantie ongeldig maken en bovendien
leiden tot het niet meer voldoen van het
voertuig aan de typegoedkeuring.
45F1A0040
25
Page 28 of 316

ACHTERUITKIJK-
SPIEGELS
BINNENSPIEGEL
Met hendeltje A fig. 46 kan de spiegel in
twee standen gezet worden: normaal
of anti-verblindingsstand.
BUITENSPIEGELS
Spiegels met handbediende
verstelling
Beide spiegelglazen kunnen met de
hand versteld worden.
29)
Spiegels met elektrische verstelling
De elektrische verstelling kan alleen
uitgevoerd worden met de
contactsleutel in de stand MAR.Om de spiegels te verstellen, knop B
fig. 47 in een van de vier standen
zetten: 1 spiegel links, 2 spiegel rechts,
3 groothoekspiegel links, 4
groothoekspiegel rechts.
Na de knop B in een stand te hebben
gezet, kan de gekozen spiegel worden
versteld door de knop in de richting
van de pijlen te bewegen.
Spiegels met de hand inklappen
Indien nodig (bijvoorbeeld in smalle
doorgangen of in wastunnels) kunnen
de spiegels met de hand ingeklapt
worden door ze van stand 1 in stand 2
te zetten fig. 48.
Als de spiegel per ongeluk naar voren is
geklapt (stand 3), bijvoorbeeld door
een botsing, dan moet hij met de hand
teruggezet worden in stand 1.
30)
Spiegels elektrisch in-/uitklappen
(voor bepaalde versies/markten)
Indien nodig (bijvoorbeeld in smalle
doorgangen of in wastunnels) kunnen
de spiegels zowel met de hand als
elektrisch ingeklapt worden door ze van
stand 1 in stand 2 te zetten. fig. 48.
46F1A0353
47F1A0042
48F1A0043
49F1A0044
26
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 29 of 316

Elektrisch inklappen
Om de spiegel elektrisch in te klappen,
op punt 2 van de tuimelschakelaar A
fig. 49 drukken. Druk op punt 1 op de
schakelaar om de spiegels weer in
geopende stand te zetten.
BELANGRIJK Als de spiegels elektrisch
is ingeklapt, dan moet hij ook weer
elektrisch worden uitgeklapt: probeer
de spiegels niet met de hand open
te klappen.
Handmatig inklappen
Om de spiegels handmatig in te
klappen, ze van stand 1 fig. 48 in stand
2 zetten. Als de spiegels handmatig
zijn ingeklapt, dan kunnen ze zowel
handmatig als elektrisch weer worden
uitgeklapt.
BELANGRIJK Om de spiegels
elektrisch uit te klappen, op punt 2 op
de tuimelschakelaar A fig. 49 drukken
tot een vergrendeling (klik) hoorbaar
is, vervolgens nogmaals op punt 1 van
de schakelaar drukken.Naar voren klappen
De spiegels kunnen met de hand naar
voren worden geklapt (stand 3 fig.
48) of met de hand in stand 2 worden
gezet als ze per ongeluk naar voren zijn
geklapt (bijvoorbeeld door een botsing).
Als de spiegels handmatig of door
een botsing naar voren zijn geklapt, dan
kunnen ze zowel handmatig als
elektrisch opnieuw worden uitgeklapt.
Om de spiegels elektrisch uit te
klappen, op punt 2 op de
tuimelschakelaar A fig. 49 drukken tot
een vergrendeling (klik) hoorbaar is,
vervolgens nogmaals op punt 1 van de
schakelaar drukken.
BELANGRIJK Als de spiegels per
ongeluk handmatig in de stand 3 fig. 48
zijn gezet, dan wordt de spiegel naar
een tussenstand gebracht. Zet in dat
geval de spiegel handmatig in de stand
1, druk vervolgens op punt 2 op de
tuimelschakelaar A fig. 49 om de
spiegel weer in de stand 2 te zetten tot
een “klik” hoorbaar is en druk
vervolgens op punt 1 op de
tuimelschakelaar om de spiegel weer in
stand 1 te brengen.Ontdooien/ontwasemen
(voor bepaalde versies/markten)
De spiegels zijn voorzien van
verwarmingselementen die in werking
treden als de achterruitverwarming
ingeschakeld wordt (door het indrukken
van de knop
).
BELANGRIJK Dit is een tijdgeregelde
functie die na enkele minuten
automatisch wordt uitgeschakeld.
BELANGRIJK
29)De buitenspiegel aan bestuurderszijde
is bolvormig; hierdoor wordt de
afstandswaarneming ietwat vertekend.
Bovendien is het spiegelglas van de
onderste spiegel bolvormig, waardoor het
zichtveld wordt vergroot. Hierdoor lijkt
de omvang van de weerspiegelde objecten
kleiner en wordt de indruk gegeven dat
deze zich op grotere afstand bevinden dan
werkelijk het geval is.
30)Tijdens het rijden moeten de spiegels
altijd in stand 1 staan.
27
Page 30 of 316

BUITENVERLICHTING
IN HET KORT
Op de linkerhendel zitten de
bedieningen voor de
buitenverlichting.
De buitenverlichting kan alleen
worden ingeschakeld met de
contactsleutel in de stand MAR.
VERLICHTING UIT
Ring naar de standOfig. 50 gedraaid.DAGRIJLICHTEN (DRL)
(voor bepaalde versies/markten)
Met de sleutel in de stand MAR en de
ring in de standOfig. 50 gedraaid,
gaan de dagrijlichten automatisch aan;
de andere lampen en de
binnenverlichting blijven uit. De
automatische werking van de
dagrijlichten kan (voor bepaalde
versies/markten) via het displaymenu
in-/uitgeschakeld worden (zie de
paragraaf "Display" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel).
Als de dagrijlichten zijn uitgeschakeld,
gaat er bij de draaischakelaar in stand
Ogeen enkel licht branden.
31)
DIMLICHT KOPLAMPEN/
STADSLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de draaischakelaar op
fig.
51.
Als het dimlicht wordt ingeschakeld,
gaan de dagrijlichten uit en worden het
stadslicht en het dimlicht ingeschakeld.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Als de contactsleutel naar STOP wordt
gedraaid of wordt verwijderd en de
draaischakelaar vanOnaar
wordt
gedraaid, gaan het stadslicht en de
kentekenplaatverlichting branden.Het waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
GROOTLICHT
Trek met de ring in de stand
de
hendel naar het stuurwiel (2e instabiele
stand) fig. 52.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Trek de hendel nogmaals naar het
stuurwiel om het grootlicht uit te
schakelen (het dimlicht wordt opnieuw
ingeschakeld).
50F1A0064
51F1A0065
52F1A0066
28
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 31 of 316

GROOTLICHTSIGNAAL
Trek de hendel naar het stuurwiel (1e
instabiele stand) fig. 53 ongeacht de
stand van de ring. Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
AUTOMATISCH
GROOTLICHT
Om andere weggebruikers niet te
verblinden, wordt het grootlicht
automatisch uitgeschakeld wanneer er
voertuigen uit de tegengestelde richting
naderen of wanneer u achter een
voertuig in dezelfde richting rijdt.
Het systeem wordt geactiveerd via het
menu-item en door de lichtschakelaar
in de stand
te draaien.Wanneer het grootlicht voor het eerst
wordt ingeschakeld door aan de hendel
te trekken, wordt de functie geactiveerd
en wordt het symbool
weergegeven; als het grootlicht
ook daadwerkelijk aan is, wordt ook het
betreffende blauwe
waarschuwingslampje
weergegeven.
Als de rijsnelheid hoger dan 40 km/h is
en de functie ingeschakeld is, wordt
deze uitgeschakeld wanneer de hendel
opnieuw naar de grootlichtstand wordt
getrokken.
Als de rijsnelheid lager dan 15 km/h is
en de functie ingeschakeld is, schakelt
deze functie het grootlicht uit. Als de
hendel opnieuw naar de grootlichtstand
wordt getrokken, wordt dit
geïnterpreteerd als verzoek om continu
brandend grootlicht en dus gaat het
blauwe waarschuwingslampje
op
het dashboard branden en brandt
het grootlicht zolang de snelheid niet
boven 40 km/h komt. De functie wordt
weer automatisch ingeschakeld zodra
de snelheid boven 40 km/h komt
.
Als in deze fase opnieuw aan de hendel
wordt getrokken, om uitschakeling
van het grootlicht te verzoeken, blijft de
functie uitgeschakeld en gaat ook het
grootlicht uit.Draai de ring naar de
stand fig. 51
om de automatische functie uit te
schakelen.
32) 33)
PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stand STOP of verwijderd, door
de linkerring eerst naar de standOen
vervolgens naar de stand
ofte
draaien.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel in de (stabiele) stand fig.
54:
omhoog (stand 1): inschakeling
rechter richtingaanwijzer;
omlaag (stand 2): inschakeling linker
richtingaanwijzer.
Het lampje
ofgaat op het
instrumentenpaneel knipperen.
Wanneer de dagrijlichten zijn
ingeschakeld (bij versies zonder leds en
voor bepaalde versies/markten) en de
richtingaanwijzers worden
ingeschakeld, gaat het desbetreffende
dagrijlicht uit (DRL).
53F1A0067
29
Page 32 of 316

"Rijbaanwisselfunctie"
Zet, als u het verwisselen van rijstrook
wilt aangeven, drukt u de linkerhendel
korter dan een halve seconde lichtjes in
de gewenste stand. De
richtingaanwijzer aan de gekozen kant
knippert vijf maal en wordt vervolgens
automatisch uitgeschakeld.
"FOLLOW ME HOME"
SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte vóór het
voertuig gedurende een vooringestelde
tijd verlicht worden.
Inschakeling
Trek, met de contactsleutel in de stand
OFF of verwijderd, de hendel naar het
stuurwiel fig. 55 en beweeg deze
binnen 2 minuten na het afzetten van
de motor.Elke keer dat de hendel wordt bediend,
blijft de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van 210
seconden; hierna wordt de verlichting
automatisch uitgeschakeld.
Zolang de functie is ingeschakeld,
brandt het lampje
op het
instrumentenpaneel en wordt het
bijbehorende bericht op het display
weergegeven (zie de paragraaf
“Lampjes en berichten”).
Het controlelampje gaat branden
wanneer de hendel bediend wordt en
blijft branden totdat de functie
automatisch wordt uitgeschakeld.
Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt uitsluitend de inschakeltijd van de
verlichting verlengd.Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden
naar het stuurwiel getrokken fig. 55.
SENSOR AUTOMATISCHE
INSCHAKELING
KOPLAMPEN
(schemersensor)
(voor bepaalde versies/markten)
Deze sensor detecteert de verschillen in
lichtsterkte van de omgeving, op basis
van de lichtgevoeligheid die is ingesteld:
hoe hoger de gevoeligheid, des te
minder buitenlicht er nodig is om de
buitenverlichting in te schakelen.
De gevoeligheid van de schemersensor
kan worden ingesteld in het "Setup-
menu" op het display.
Inschakeling
Draai de ring in de
stand fig. 56:
hierdoor worden, afhankelijk van de
sterkte van het omgevingslicht, het
stadslicht en het dimlicht automatisch
gelijktijdig ingeschakeld.
Uitschakelen
Als de sensor wordt gedeactiveerd
wordt het grootlicht uitgeschakeld en,
na ongeveer 10 seconden, ook het
stadslicht.
De schemersensor is niet in staat om
mist te detecteren. In dat geval moet de
verlichting handmatig ingeschakeld
worden.
54F1A0068
55F1A0069
30
KENNISMAKING MET DE AUTO