Wat het betekent Wat te doen
groen"UP" FUNCTIE
(alleen met COMFORT-MATIC-versnellingsbak, voor
bepaalde versies/markten)
De UP-functie kan alleen worden ingeschakeld als de
automatische logica van de COMFORT-MATIC-
versnellingsbak is ingeschakeld.
De UP-functie kan worden ingeschakeld door te
drukken op de UP-knop tussen de bedieningen op het
dashboard.
Wanneer deze functie is ingeschakeld, gaat het
waarschuwingslampjeop het instrumentenpaneel
branden en wordt een bevestigingsbericht op het
herconfigureerbare multifunctionele display
weergegeven.
79
Wat het betekent Wat te doen
STORING TRAFFIC SIGN RECOGNITION
Het symbool verschijnt samen met een speciaal
bericht om een storing in het systeem Traffic Sign
Recognition aan te geven.
BEPERKTE ACTIERADIUS
Op het display verschijnt een speciaal bericht om de
bestuurder te waarschuwen dat de actieradius minder
dan 50 km bedraagt.
ECOINSCHAKELING VAN DE ECO-FUNCTIE
ECOverschijnt op het display wanneer de "ECO"-
functie wordt geselecteerd door te drukken op de
bijbehorende knop op het dashboard. Als weer op de
knop wordt gedrukt, verdwijnt het woordECO. Bij
sommige versies verschijnt een speciaal scherm in
plaats van het woord "ECO".
START&STOPSYSTEEM INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
(voor bepaalde versies/markten)
Start&Stopsysteem inschakelen
Er verschijnt een bericht op het display wanneer het
Start&Stop-systeem wordt ingeschakeld. In dit geval is
de led op de knop
gedoofd (zie paragraaf
“Start&Stop-systeem” in het hoofdstuk "Kennismaking
met het voertuig").
Start&Stopsysteem uitschakelen
Er verschijnt een speciaal bericht op het display
wanneer het Start&Stop-systeem wordt uitgeschakeld.
Wanneer het systeem uitgeschakeld is, is de led op de
knop
aan.
83
Wat het betekent Wat te doen
WAARSCHUWING LAAG NIVEAU ADDITIEF
DIESELEMISSIE (UREUM)
De eerste waarschuwing van een laag niveau
wordt rond een bereik van 1.200 km gegeven en
wordt bepaald volgens het huidige verbruik. Het
waarschuwingslampje van een laag UREUM-niveau en
de melding om bij te vullen worden op het dashboard
weergegeven. Het waarschuwingslampje van een laag
UREUM-niveau blijft branden totdat de UREUM-tank is
bijgevuld met ten minste 3 liter UREUM.
Als niet wordt bijgevuld, wordt op de volgende
resterende aantallen kilometers een extra
waarschuwing gegeven tot de UREUM-tank leeg is:
400 km, 320 km, 240 km.
Als nog 200 km over is voordat de UREUM-tank
leeg is, wordt continu een bericht weergegeven op het
instrumentenpaneel en wordt een geluidssignaal
afgegeven.
Als het bereik 0 km is, geeft het display (voor
bepaalde versies/markten) een speciaal bericht weer.
In dit geval is de rijsnelheid beperkt tot 50 km/h en kan
het voertuig niet meer worden gestart nadat de motor
is afgezet.
De motor kan pas weer worden gestart als de
UREUM-tank is gevuld (met minimaal 3 liter).
49)
Vul de UREUM-tank zo snel mogelijk met ten minste 3
liter UREUM. Indien het bijvullen wordt gedaan met
een zelfstandige UREUM tank tot nul, moet u 2
minuten wachten voordat u het voertuig start.
85
66)De prestaties van een voertuig met
ERM mogen nooit op onvoorzichtige of
gevaarlijke manier getest worden, met de
mogelijkheid dat de veiligheid van de
bestuurder of andere mensen in gevaar
komt.
BELANGRIJK
12)Langdurig gebruik van het systeem
kan tot oververhitting van het remsysteem
leiden. Als de remmen oververhit raken,
zal het HDC-systeem, indien actief,
geleidelijk uitgeschakeld worden na de
bestuurder geïnformeerd te hebben (de led
op de toets dooft): het kan alleen weer
geactiveerd worden wanneer de remmen
voldoende zijn afgekoeld. De afstand
die u kunt reizen hangt af van de
remptemperatuur en dus van de helling, de
lading en de snelheid van het voertuig.
TRACTION PLUS
SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
Traction Plus is een rijhulpmiddel bij het
wegrijden en optrekken in
omstandigheden van slechte grip op
niet-homogene wegoppervlakken
(sneeuw/asfalt, ijs/asfalt, modder/asfalt,
enz.), dat de aandrijfkracht gelijkmatig
over de as verdeelt wanneer een van de
aandrijfwielen slipt.
Traction Plus remt het wiel met slechte
grip (of het wiel dat meer slipt dan
het andere) door de aandrijfkracht op
het wiel met de beste grip op het terrein
over te brengen.
De functie kan handmatig geactiveerd
worden door op knop A op het
dashboard fig. 101 te drukken en werkt
onder 50 km/h. Bij het overschrijden
van deze snelheid, wordt de functie
automatisch uitgeschakeld (de led op
de knop blijft branden) en wordt
opnieuw ingeschakeld zodra
de snelheid onder 30 km/h zakt.
67) 68)
Werking Traction Plus
Het systeem wordt bij het starten
uitgeschakeld. Druk op de knop A fig.
101 om het Traction Plus systeem in te
schakelen: de led op de knop gaat
branden.
Wanneer het Traction Plus systeem
wordt ingeschakeld, worden de
volgende functies geactiveerd:
de ASR-functie wordt uitgeschakeld
om het motorkoppel optimaal te
kunnen benutten;
inwerking van de
differentieelblokkering op de vooras via
het remsysteem voor een betere
trekkracht op onregelmatig wegdek.
Wanneer een storing in het Traction
Plus systeem optreedt, gaat het lampje
op het instrumentenpaneel vast
branden.
101F1A0325
94
VEILIGHEID
DRIVING ADVISOR
(rijstrookwaarschuwing)
(voor bepaalde versies/markten)
78) 79) 80)
De Driving Advisor is een
waarschuwingssysteem dat de
bestuurder informeert dat hij de rijbaan
verlaat in geval van afleiding.
Er is een videosensor gemonteerd op
de voorruit, in de buurt van de
achteruitkijkspiegel, die de
markeringslijnen op de weg en de
plaats van het voertuig ten opzichte
daarvan detecteert.
BELANGRIJK Bij voertuigen met Driving
Advisor, wordt geadviseerd contact op
te nemen met het Fiat Servicenetwerk
als de voorruit vervangen moet worden.
Ook als deze ingreep wordt uitgevoerd
door een gespecialiseerd centrum
voor het vervangen van ruiten, blijft het
noodzakelijk om naar het Fiat
Servicenetwerk te gaan om de camera
te laten kalibreren.WERKING
Het systeem is altijd ingeschakeld als
de motor loopt. Het kan worden
uitgeschakeld of opnieuw worden
ingeschakeld door op de knop A fig.
102 op het dashboard te drukken (zie
de volgende beschrijving).
De led op de knop gaat branden om
aan te geven dat het systeem is
ingeschakeld en er verschijnt een
speciaal bericht op het display.
Wanneer het systeem ingeschakeld is,
is de led op de betreffende knop uit. Als
de gebruiker het systeem uitschakelt,
gaat de led op de knop constant
branden en verschijnt een bijbehorend
bericht op het display om te bevestigen
dat het systeem is uitgeschakeld.Het systeem wordt telkens
ingeschakeld als de autosleutel een
cyclus maakt en met de herkenning van
de werkingsomstandigheden wordt
begonnen (omstandigheden worden
aan de bestuurder doorgegeven als de
2 richtingswaarschuwingslampjes
enop het instrumentenpaneel
gaan branden).
Wanneer het systeem de
bedrijfscondities herkent, wordt het
actief, d.w.z. het kan de bestuurder met
visuele en akoestische waarschuwingen
assisteren. Daarom doven de twee
richtingswaarschuwingslampjes
en
op het instrumentenpaneel om te
voorkomen dat te vaak
waarschuwingen worden gegeven
tijdens ritten bij lage snelheid binnen de
bebouwde kom of op kronkelwegen.
BELANGRIJK Wanneer de
bovengenoemde omstandigheden niet
langer aanwezig zijn, blijft het systeem
inactief in werking. De bestuurder wordt
gewaarschuwd doordat de 2
richtingswaarschuwingslampjes
en
op het instrumentenpaneel continu
gaan branden.
102F1A0322
98
VEILIGHEID
WERKINGS-
OMSTANDIGHEDEN
VOOR INSCHAKELING
Als het systeem eenmaal is
ingeschakeld, wordt het alleen actief als
aan de volgende voorwaarden is
voldaan:
rijrichting vooruit (achteruit niet
ingeschakeld);
het systeem detecteert geen fouten;
kalibratie in uitvoering;
voertuigsnelheid tussen 60 km/h en
maximumsnelheid van het voertuig;
aanwezigheid van niet versleten
rijbaanmarkeringen die aan beide zijden
zichtbaar zijn;
geschikte zichtomstandigheden;
rechte lijn of ruime bochten;
voldoende zicht (veilige afstand
vanaf de voorligger);
richtingaanwijzers niet ingeschakeld
in de richting van waar de rijbaan wordt
verlaten (bijv. rijbaan naar rechts
verlaten en rechterrichtingaanwijzer
ingeschakeld);
rijrichting komt steeds dichter bij
rijbaanmarkeringen (baan van voertuig
valt binnen de rijbaanmarkeringen);
voertuig niet steeds dichtbij
rijbaanmarkeringen.INSCHAKELING/
UITSCHAKELING VAN
HET SYSTEEM
Als het systeem actief is als het voertuig
dichtbij een van de zijmarkeringen of
een van de twee rijbaanmarkeringen
komt, wordt de bestuurder
gewaarschuwd met een geluidssignaal
(afkomstig van de gekruiste lijn als
het voertuig is uitgerust met
radionavigatiesysteem) en het oplichten
van het bijbehorende
richtingswaarschuwingslampje (
of
).
Als de bestuurder de richtingaanwijzer
inschakelt om van rijbaan te wisselen of
om te passeren, wordt de
waarschuwing door het systeem
uitgeschakeld.
Blijft de bestuurder opzettelijk bij de
rijbaanwisselmanoeuvre, dan
onderbreekt het systeem de
waarschuwing, maar blijft ingeschakeld
als de werkingsomstandigheden niet
goed zijn of actief als de
omstandigheden worden overschreden
(zie de betreffende paragraaf).HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
Handmatige bediening
Het systeem kan uitgeschakeld worden
door de knop A fig. 102 op het
dashboard in te drukken.
De led op de knop gaat branden en er
verschijnt een bericht op het display om
te bevestigen dat het systeem is
uitgeschakeld.
Automatische modus
Als Start&Stop actief is, wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld.
Het systeem wordt opnieuw
ingeschakeld en controleert de
werkingsomstandigheden weer nadat
het voertuig is gestart.
SYSTEEMSTORING
In het geval van een storing, informeert
het systeem de bestuurder hierover
via een bericht op het display, een
geluidssignaal en de weergave van het
symbool
op het display (voor
bepaalde versies/markten).
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
De Driving Advisor kan niet werken
door een niet goed gebalanceerde en
te zware lading.
99
Belangrijkste
veiligheidsvoorschriften
voor het vervoeren van
kinderen
Het wordt aanbevolen kinderen altijd
op de achterbank te vervoeren, bij
een ongeval biedt de achterbank de
meeste bescherming.
Houd kinderen zo lang mogelijk in
kinderzitjes tegen de rijrichting in,
minstens tot ze 3-4 jaar oud zijn.
Als de passagiersairbag buiten
werking is gesteld, controleer dan altijd
de bijbehorende led op de knop
op
het instrumentenpaneel om er zeker
van te zijn dat deze airbag
daadwerkelijk is uitgeschakeld.
Volg de aanwijzingen, die de
producent verplicht bij het kinderzitje
moet leveren, zorgvuldig op. Bewaar
deze aanwijzingen samen met de
overige documenten en dit
instructieboek in het voertuig. Gebruik
geen gebruikte kinderzitjes waarvan
de gebruiksaanwijzingen ontbreken.
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door eraan te trekken.
Elk kinderzitje is bedoeld voor
slechts één kind: vervoer nooit twee
kinderen in één zitje.
Controleer altijd of de
veiligheidsgordel niet langs de nek van
het kind loopt.
Controleer tijdens het rijden of het
kind geen verkeerde houding aanneemt
of de gordels losmaakt.
Vervoer kinderen nooit op schoot,
ook geen pasgeborenen. Niemand is in
staat om een kind vast te houden bij
een ongeval.
Laat een kind nooit het diagonale
gordelgedeelte onder zijn arm of achter
zijn rug omleggen.
Als de auto betrokken is geweest bij
een aanrijding, vervang het kinderzitje
dan door een nieuwe. Bovendien,
en afhankelijk van het type kinderzitje
dat geïnstalleerd is, moeten de
Isofix-verankeringen of de
veiligheidsgordel waarmee het
kinderzitje vastzat ook worden
vervangen.
Zo nodig kan de achterste
hoofdsteun worden verwijderd om een
kinderzitje te monteren. De hoofdsteun
moet altijd geplaatst zijn als de stoel
door een volwassene wordt gebruikt of
door een kind in een kinderzitje zonder
rugleuning.
BELANGRIJK
88)Plaats een tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje nooit op de
passagiersstoel als de zijairbag aan
passagierszijde is ingeschakeld. Bij een
ongeval, hoe klein ook, kan de airbag
ernstig letsel en zelfs de dood van het kind
tot gevolg hebben. Het is raadzaam
kinderen altijd in kinderzitjes op de
achterbank te vervoeren: bij een ongeval
biedt de achterbank de meeste
bescherming. Als een kind op de voorstoel
in een tegen de rijrichting in gemonteerd
kinderzitje vervoerd moet worden, schakel
dan de passagierszijairbags (front- en
zijairbags ter bescherming van borst/
bekken, bij bepaalde versies/markten, waar
voorzien) uit met behulp van het
setup-menu. Het is belangrijk de speciale
LED op knop
op het dashboard te
controleren om er zeker van te zijn dat ze
echt uitgeschakeld zijn. Bovendien moet
de passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zijn geschoven om te voorkomen
dat het kinderzitje eventueel in aanraking
komt met het dashboard.
89)Op de zonneklep is een etiket met
symbolen aangebracht dat eraan herinnert
dat de airbag verplicht uitgeschakeld
moet worden als een tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
wordt gemonteerd. Houd u altijd aan
de aanwijzingen op de zonneklep aan de
passagierszijde (zie de paragraaf
“Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) -
Airbag”).
109
AANVULLEND
VEILIGHEIDS
SYSTEEM (SRS) -
AIRBAGS
Het voertuig kan uitgerust zijn met:
frontairbag bestuurderszijde;
frontairbag passagierszijde;
zijairbags voorin ter bescherming
van bekken en borst van bestuurder en
passagier;
hoofdairbags ter bescherming van
het hoofd van de inzittenden voorin.
De plaats van de airbags in het voertuig
is gemarkeerd met het woord
"AIRBAG" in het midden van het
stuurwiel, op het dashboard, op de
bekleding aan de zijkant of met een
sticker die in het gebied waar de airbag
wordt opgeblazen zit.
FRONTAIRBAGS
De frontairbags beschermen de
inzittenden voorin bij middelzware en
zware frontale botsingen, door de
airbag tussen de inzittende en
het stuurwiel of het dashboard op te
blazen.
Als de airbags niet worden opgeblazen
bij andere soorten botsingen (botsingen
opzij, achterop, over de kop slaan
enz.), wijst dit niet op een storing van
het systeem.In geval van een frontale botsing wordt
de airbag opgeblazen door een
elektronische regeleenheid.
Het kussen blaast onmiddellijk op
tussen de inzittende voorin en
het stuurwiel of het dashboard,
waardoor het lichaam van de inzittende
wordt opgevangen en de kans op
verwondingen wordt beperkt. Na het
opblazen loopt de airbag ook direct
weer leeg.
De frontairbags zijn geen vervanging
voor de veiligheidsgordels, maar een
aanvulling. Draag dus altijd
veiligheidsgordels, zoals trouwens bij de
wet voorgeschreven is in alle Europese
landen en de meeste landen
daarbuiten.
Bij een botsing kunnen degenen die
geen veiligheidsgordel dragen, in
contact komen met een airbag die nog
niet volledig opgeblazen is. Onder
deze omstandigheden wordt de
inzittende minder door de airbag
beschermd.
In de volgende omstandigheden kan
het voorkomen dat de frontairbags niet
worden opgeblazen:
frontale botsingen tegen makkelijk
vervormbare onderdelen, die niet het
front van het voertuig zijn (bijv. spatbord
tegen de vangrail, etc. );
als het voertuig onder andere
voertuigen of barriers terecht is
gekomen (bijv. een vrachtwagen of een
vangrail); Airbags kunnen in de
voornoemde situaties mogelijk niet
uitkomen omdat ze geen aanvullende
bescherming bieden op de gordels, dus
zou activering niets toevoegen. In
deze gevallen wijst de uitgebleven
activering dus niet op een storing van
het systeem.
100)
De frontairbags voor bestuurder en
passagier zijn ontworpen en afgesteld
om inzittenden voorin met omgelegde
veiligheidsgordels te beschermen.
Wanneer de airbags volledig
opgeblazen zijn, nemen ze bijna alle
ruimte in beslag tussen het stuurwiel en
de bestuurder en tussen het dashboard
en de passagier.
Bij lichte frontale botsingen (waarbij de
bescherming van de omgelegde gordel
volstaat) worden de airbags niet
opgeblazen. De veiligheidsgordels
moeten dus altijd gedragen worden. Bij
een frontale aanrijding zorgen de
veiligheidsgordels ervoor dat de
inzittenden in de juiste stand worden
gehouden.
116
VEILIGHEID