DASHBOARD
1. Verstelbare luchtroosters aan de zijkant 2. Linker hendel: richtingaanwijzers, grootlicht, grootlichtsignaal, Lane change
functie 3. Instrumentenpaneel 4. Bedieningstoetsen op het stuurwiel: Cruise-Control, Speed Limiter 5. Rechter hendel:
ruitenwisser/-sproeier, achterruitwisser/-sproeier, instelling gevoeligheid regensensor 6.Uconnect™7. Start&Stop,
alarmknipperlichten, led status passagiersairbag 8. Gekoeld bovenste opbergvak (voor bepaalde versies/markten, indien
aanwezig) 9. Frontairbag passagierszijde 10. Verstelbare middelste luchtroosters 11. Onderste
dashboardkastje 12. Klimaatregeling 13. Knoppen op de tunnelconsole: stoelverwarming, stuurwielverwarming, USB-poort
+ AUX-poort (indien aanwezig) 14. Airbagmodule bescherming knie 15. Startinrichting (sleutel of knop) 16. Frontairbag
bestuurderszijde 17. Bedieningselementen op het stuurwiel: menu display, tripcomputer, multimedia, telefoon,
spraakherkenning 18. Bedieningspaneel: lichtschakelaar, koplampverstelling.
2F1B0626C
12
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
/: druk op de knoppen en laat
ze los om toegang te krijgen tot de
informatieschermen of de submenu's
van een optie van het hoofdmenu.
OK: druk op deze knop om toegang
te krijgen tot de infoschermen of de
submenu's van een optie van het
hoofdmenu of om deze te selecteren.
Houd de knop 1 seconde ingedrukt om
de weergegeven/geselecteerde functies
te resetten.
HOOFDMENU
Het menu omvat de volgende opties:
TRIP
MOOD SELECTOR (of DRIVE
MODUS, afhankelijk van de markt)
(indien aanwezig) / GSI
INFO VOERTUIG
DRIVER ASSIST
AUDIO
TELEFOON
NAVIGATIE
AANKONDIGING
VOERTUIGCONFIGURATIE
Voertuigconfiguratie
(Voertuiginstellingen wijzigen)
Door middel van deze menuoptie
kunnen de instellingen gewijzigd
worden voor:
“Voertuig uit” (indien voorzien);
"Scherm";
"Eenheden";
“Klok & Datum";
"Beveiliging”
"Beveiliging & Hulp";
"Lichten";
"Portieren & Vergrendeling".
“Voertuig uit” (indien voorzien)
Dit wordt gebruikt om de motor af te
zetten bij een storing in het Keyless
Enter-N-Go-systeem aan de hand van
de procedure die op het display is
beschreven.
Display
Door het kiezen van de optie "Display"
kan toegang verkregen worden tot de
instellingen/informatie met betrekking
tot: “Taal", "Raadpleeg telefoon",
"Raadpleeg navigatie", "Automatische
reset Trip B", "Herhaal Drive Mode" (or
“Herhaal Mood Selector” afhankelijk van
de markt) (indien aanwezig),
"Instellingen scherm".
"Eenheden"
Selecteer optie "Eenheden" om de
meeteenheid te kiezen tussen:
“Imperiaal", "Metrisch",
"Gepersonaliseerd".
"Tijd en datum"
Selecteer optie "Klok & Datum" om de
volgende instellingen te maken: “Tijd
instellen", "Tijdformaat", "Datum
instellen"."Beveiliging”
Selecteer de optie "Veiligheid" om de
volgende instellingen te maken:
"Passiers AIRBAG", "Snelheidspiep",
"Piep veiligheidsgordel", "Hill Hold
Control".
Met de instelling "AIRBAG passagier"
kan de airbag aan passagierszijde
in-/uitgeschakeld worden:
Passagiersbescherming
ingeschakeld:deled
ONgaat
continu branden op het
instrumentenpaneel.
Passagiersbescherming
uitgeschakeld:deled
OFFgaat
continu branden op het
instrumentenpaneel.
"Beveiliging & Hulp"
Raadpleeg voor de mogelijk instellingen
paragraafUconnect™in het
betreffende hoofdstuk.
"Lichten"
Selecteer de optie "Lichten" om de
volgende instellingen te maken:
"Binnenverlichting", "Sensor
koplampen", "Follow me", "Koplampen
bij openen", "Automatisch dimmen",
"Dagrijlichten", "Flanklichten".
56
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Waarschuwingslampje Wat het betekent
roodDIEFSTALALARM
Het waarschuwingslampje gaat branden wanneer het elektronische alarm in werking treedt
(bewakingsfunctie).
roodGORDELVERKLIKKER
Het lampje blijft continu branden wanneer bij stilstaande auto de veiligheidsgordel aan bestuurders- en
passagierszijde (indien een passagier aanwezig is) niet is omgelegd. Het waarschuwingslampje gaat
knipperen en er klinkt een geluidssignaal als het voertuig rijdt en de veiligheidsgordel van de bestuurder of
de passagier voorin (indien aanwezig) niet goed is vastgemaakt. Maak de veiligheidsgordel vast.
roodSTORING AIRBAGSYSTEEM
Als het lampje permanent blijft branden, dan is er een storing in het airbagsysteem.
31) 32)
60
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
SYMBOLEN OP HET DISPLAY
Symbool Wat het betekent
roodMOTOROLIEDRUK TE LAAG
Het symbool gaat branden, er verschijnt tegelijkertijd een bericht op het display, als er onvoldoende
motoroliedruk is.26)
BELANGRIJK Gebruik de auto niet tot de storing is verholpen. Het aangaan van het symbool geeft de
hoeveelheid olie in de motor niet aan: het oliepeil moet handmatig gecontroleerd worden.
roodSTORING AIRBAGSYSTEEM
Als het symbool permanent blijft branden, dan is er een storing in het airbagsysteem. Neem zo snel
mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
roodMOTORKAP NIET GOED GESLOTEN
Het symbool gaat branden als de motorkap niet goed gesloten is. Sluit de motorkap goed.
roodACHTERKLEP NIET GOED GESLOTEN
Het symbool gaat branden als de achterklep niet goed gesloten is. Sluit de achterklep goed.
roodSTORING AT9 AUTOMATISCHE TRANSMISSIE / STORING AUTOMATISCHE TRANSMISSIE MET
DUBBELE KOPPELING
Het symbool gaat branden om aan te geven dat er een storing is in de automatische versnellingsbak of in
de automatische versnellingsbak met dubbele koppeling. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat
Servicenetwerk.27)
68
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
BELANGRIJK
31)Als, wanneer de startinrichting naar MAR is gedraaid, het waarschuwingslampjeniet gaat branden of tijdens het rijden blijft branden,
dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen. In dat geval kunnen de airbags of gordelspanners mogelijk niet in werking treden bij
een botsing of, in een zeer beperkt aantal gevallen, per ongeluk in werking treden. Laat het systeem controleren door het Fiat Servicenetwerk
alvorens verder te rijden.
32)Een storing van het waarschuwingslampje
wordt aangegeven door het inschakelen van het pictogramop het instrumentenpaneel.
In dergelijke gevallen kan het lampje mogelijk geen storingen in de veiligheidssystemen aangeven. Laat het systeem controleren door het Fiat
Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
33)Indien zich een storing voordoet bij hard remmen kunnen de achterwielen blokkeren en kan het voertuig gaan slippen.
BELANGRIJK
24)Als, wanneer de startinrichting op MAR wordt gedraaid, hetwaarschuwingslampje niet gaat branden of tijdens het rijden continu blijft
branden of gaat knipperen (bij bepaalde versies verschijnt er ook een bericht op het display), neem dan zo snel mogelijk contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
25)Als, tijdens het rijden, het lampje gaat knipperen (of het pictogram op het display verschijnt), contact opnemen met het Fiat
Servicenetwerk.
26)Als het symbool tijdens het rijden gaat branden, zet dan de motor onmiddellijk af en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
27)Door blijven rijden terwijl dit symbool brandt kan leiden tot ernstige schade aan de versnellingsbak, waardoor deze defect raakt. De olie
kan ook oververhit raken: contact met hete motor of componenten op hoge temperatuur van het uitlaatsysteem kunnen leiden tot brand.
28)Water in het brandstofcircuit kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor onregelmatig doen draaien. Als het symbool
wordt weergegeven zo snel mogelijk contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk om het systeem af te laten tappen. Als bovenstaande
aanwijzingen onmiddellijk na het tanken verschijnen, kan het zijn dat er tijdens het tanken water in de tank terecht is gekomen: zet de motor
onmiddellijk af en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
29)Pas de rijsnelheid altijd aan de verkeers- en weersomstandigheden aan en houd u altijd aan de verkeersregels. De motor afzetten terwijl
het DPF lampje brandt is toegestaan, maar het meermaals onderbreken van het regeneratieproces kan leiden tot voortijdig kwaliteitsverlies van
de motorolie. Daarom wordt het aanbevolen om altijd te wachten tot het symbool is gedoofd voordat de motor wordt afgezet, door
bovenstaande aanwijzingen te volgen. Voltooi het DPF-regeneratieproces niet terwijl het voertuig stil staat.
30)Wanneer het lampje
gaat branden, moet de afgewerkte motorolie zo spoedig mogelijk, en elk geval binnen 500 km nadat het lampje
voor het eerst ging branden, worden ververst. Het niet naleven van deze instructie kan leiden tot ernstige beschadiging van de motor en de
garantie ongeldig maken. Vergeet niet dat het aangaan van dit lampje niets te maken heeft met het oliepeil in de motor; voeg dus absoluut
geen motorolie toe als het lampje begint te knipperen.
31)Als het symbool tijdens het rijden gaat knipperen, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk.
79
VEILIGHEID
Dit hoofdstuk is bijzonder belangrijk.
Hierin worden de veiligheidssystemen
beschreven waarmee het voertuig is
uitgerust en aanwijzingen over hoe deze
op de juiste wijze gebruikt moeten
worden.ACTIEVE VEILIGHEIDSSYSTEMEN. .81
RIJHULPSYSTEMEN...........85
BESCHERMINGSSYSTEMEN
INZITTENDEN...............96
VEILIGHEIDSGORDELS.........96
SBR-SYSTEEM (Seat Belt
Reminder)..................98
GORDELSPANNERS..........100
KINDERZITJES.............103
AANVULLEND VEILIGHEIDS-
SYSTEEM (SRS) - AIRBAGS.....116
80
VEILIGHEID
38)Bij het slepen van een trailer (met
modules geïnstalleerd na het aanschaffen
van het voertuig), een voertuig of tijdens
laadmanoeuvres op een voertuigtransport
(of in het voertuig voor transport), moet het
systeem worden uitgeschakeld via het
Uconnect™systeem.
39)Was niet met hogedrukjets in de
onderste zone van de bumber: in het
bijzonder, niet werken op de elektrische
connector van het systeem.
40)Wees voorzichtig in het geval van
reparaties en nieuwe verf in de zone rond
de sensor (paneel dat de sensor bedekt op
de linkerkant van de bumper). In het geval
van een frontale botsing kan de sensor
automatisch buiten werking worden gesteld
en kan er op het display een bericht
worden weergegeven dat de sensor
gerepareerd moet worden. Ook als er geen
storingsmeldingen worden gegeven, moet
het systeem uitgeschakeld worden als u
denkt dat de plaats van de radarsensor is
gewijzigd (bijv. wegens een frontale
aanrijding op lage snelheid zoals tijdens
parkeermanoeuvres). Ga in deze gevallen
naar een Fiat Servicenetwerk om de
radarsensor te laten uitlijnen of vervangen.BESCHERMINGS-
SYSTEMEN
INZITTENDEN
De belangrijkste veiligheidsuitrusting
van het voertuig omvat de volgende
beschermingssystemen:
veiligheidsgordels;
SBR-systeem (Seat Belt Reminder);
hoofdsteunen;
kinderzitjes;
frontairbags en zijairbags.
Lees de informatie vermeld op de
volgende pagina's uiterst aandachtig
door. Het is van fundamenteel belang
dat de beschermingssystemen op de
juiste manier gebruikt worden om het
maximaal mogelijke veiligheidsniveau
voor de bestuurder en de passagiers te
garanderen.
Zie voor de verstelling van de
hoofdsteunen paragraaf
"Hoofdsteunen" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het voertuig".
VEILIGHEIDS-
GORDELS
Alle stoelen van het voertuig zijn
uitgerust met veiligheidsgordels met
drie verankeringspunten en een
oprolautomaat.
Het mechanisme van de oprolautomaat
werkt door vergrendeling van de gordel
wanneer er heftig geremd wordt of door
een sterke deceleratie wegens een
botsing. Zo kan de gordel vrij schuiven
en kan hij zich aanpassen aan het
lichaam van de inzittende. In het geval
van een ongeval, zal de gordel
geblokkeerd worden waardoor het
risico van impact binnenin het interieur
en het naar buiten geslingerd worden
van een persoon beperkt worden.
De bestuurder moet zich aan alle
plaatselijke wettelijke voorschriften met
betrekking tot de verplichting en de
manier waarop de gordel wordt
gebruikt houden en moet er ook voor
zorgen dat andere inzittenden van het
voertuig deze voorschriften naleven.
Leg de veiligheidsgordel altijd om
alvorens weg te rijden.
96
VEILIGHEID
GESCHIKTHEID VAN DE PASSAGIERSSTOELEN VOOR HET GEBRUIK VAN
UNIVERSELE KINDERZITJES
In overeenstemming met de Europese Richtlijn 2000/3/EG is de geschiktheid van elke passagiersstoel voor de montage van
universele kinderzitjes in de volgende tabel weergegeven:
“Universeel” kinderzitje monteren
Groep GewichtsgroepVoorpassagier (*)
Passagier
achterin in het
middenPassagiers
achterin aan de
zijkanten Airbag
ingeschakeldAirbag
uitgeschakeld
Groep 0, 0+ tot 13 kg X U X U
Groep 1 9-18 kg X U X U
Groep 2 15-25 kg U U X U
Groep 3 22-36 kg U U X U
X = Kinderzitje ongeschikt voor kinderen in deze gewichtscategorie.
U = geschikt voor kinderzitjes van de "Universele" categorie overeenkomstig de Europese ECE/R44-norm voor de aangegeven
"Groepen".
(*) BELANGRIJK Plaats NOOIT kinderzitjes achterstevoren op de voorstoel met een ingeschakelde airbag aan de
passagierszijde. Als u een achterstevoren geplaatst kinderzitje op de voorstoel wilt plaatsen, deactiveer dan eerst de
betreffende airbag (zie instructies in de paragraaf “Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) - Airbag”).
106
VEILIGHEID