Tabel voorwaarde aan/uit indicatielampje uitschakeling passagiersairbag
Het indicatielampje gaat branden bij inschakeling van het contact als de passagiersdetectiesensor normaal is. Het lampje gaat
na enkele seconden uit. Het indicatielampje gaat vervolgens aan of blijft uit in de volgende omstandigheden:
Voorwaarde waargenomen
door het
passagiersdetectiesysteemIndicatielampje uitschakeling
passagiersairbagFront- en zijairbags
passagierszijdeGordelspansysteem
passagiersstoel
Leeg (ongebruikt)Uitgeschakeld Uitgeschakeld
Een kind in een kinderzitje (*)
Uitgeschakeld Uitgeschakeld
Volwassene (**)
(***)Gereed Gereed
(*) Afhankelijk van de grootte en de zithouding van uw kind kan het zijn dat de detectiesensor een kind op de stoel, in een
kinderzitje of op een zitverhoger niet waarneemt.
(**) Afhankelijk van de lichaamsbouw van de persoon kunnen de sensoren een kleinere volwassene op de passagiersstoel als
een kind waarnemen.
(***) Wordt na korte tijd uitgeschakeld.
Laat niemand op de passagiersstoel plaatsnemen en neem onmiddellijk contact op met het Fiat Servicenetwerk als de beide
indicatielampjes voor uitschakeling passagiersairbag de gespecificeerde tijd gaan branden bij inschakeling van het contact, of
als ze niet gaan branden volgens de voorwaarden gegeven in de tabel indicatielampje uitschakeling passagiersairbag. Het is
mogelijk dat het systeem niet correct werkt bij een ongeval.
109
blijf langzaamaan achteruitrijden
wanneer uw voertuig de parkeerplaats
oprijdt, zodat de afstand tussen de
voertuigbreedtelijnen en de zijden van
de parkeerplaats links en rechts min of
meer gelijk is;
verricht de noodzakelijke correcties
met het stuurwiel tot de
voertuigbreedtelijnen parallel aan de
linker- en rechterzijde van de
parkeerplaats zijn geplaatst;
draai het stuurwiel recht als de beide
lijnen parallel zijn Afig. 101 en rijd
langzaam achteruit de parkeerplaats op
B fig. 101. Blijf de omgeving van het
voertuig controleren en stop het
voertuig in de beste positie (controleer
of de voertuigbreedtelijnen parallel aande scheidingslijnen van de parkeerplek
zijn als de parkeerplek van dergelijke
lijnen is voorzien);
het scherm keert naar de vorige
weergave terug als de selectiehendel of
de versnellingspook vanuit achteruit (R)
in een andere stand wordt geplaatst.
10007080913-989-989
10107080913-990-990
133
WERKING VAN DE
ACHTERUITKIJKMONITOR
OPMERKING De beelden afkomstig
van de achteruitkijkcamera die op de
monitor weergegeven worden, zijn
omgekeerd (gespiegeld).
Houd rekening met de bovenstaande
waarschuwingen voordat u de
achteruitkijkmonitor gebruikt:
plaats de selectiehendel of de
versnellingspook naar achteruit (R) om
naar de weergave van het display van
de achteruitkijkmonitor fig. 100 A over
te schakelen;
bevestig de
omgevingsomstandigheden en rij met
het voertuig achteruit B fig. 100;
BELANGRIJK
164)Als de zekering opnieuw doorbrandt,
neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
165)Vervang een zekering nooit door een
exemplaar met een grotere stroomsterkte
(ampère); BRANDGEVAAR.
166)Als een hoofdzekering voor
veiligheidsinrichtingen (airbagsysteem,
remsysteem), motorsystemen (motor,
versnellingsbak) of stuurinrichting
doorbrandt, neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
167)Probeer de hoofdzekering en de trage
multiplex-zekering niet zelf te vervangen.
Laat dit door het Fiat Servicenetwerk
gebeuren. Het is gevaarlijk om deze
zekeringen zelf te vervangen aangezien er
hoge stroom door loopt. Een verkeerde
vervanging kan leiden tot een elektrische
schok of kortsluiting waardoor brand kan
ontstaan.
168)Controleer voordat een zekering
wordt vervangen of het contact op OFF is
geplaatst en of alle andere
stroomverbruikers uitstaan en/of zijn
gedeactiveerd.
BELANGRIJK
32)Vervang een doorgebrande zekering
nooit door metalen draden of ander
materiaal.33)Als de motorruimte moet worden
schoongespoten, voorkom dan dat de
waterstraal rechtstreeks op de
zekeringenkast en de motoren van de
ruitenwissers in de motorruimte wordt
gericht.
BANDEN
REPARATIEKIT
(indien aanwezig)
169) 170) 171) 172) 173) 174) 175)
3)
OPBERGPLAATS
GEREEDSCHAP
Uw voertuig is niet uitgerust met een
reserveband, een krik en een
wielbeugel. Neem voor meer informatie
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
De gereedschappen zijn aangebracht
op de locaties aangeduid in fig. 127:
1: krikhendel;
2: sleepoog
Onder de achterklep is tevens de
bandenreparatiekit aangebracht.
12708020100-733-733
154
IN GEVAL VAN NOOD
OPMERKING Controleer de correcte
bandenspanning op het label dat op het
frame van het bestuurdersportier is
aangebracht.
OPMERKING Laat de luchtcompressor
continu niet langer dan circa
10 minuten werken omdat door
langdurig gebruik een storing kan
worden veroorzaakt.
OPMERKING De band kan niet
gerepareerd worden als de
bandenspanning niet stijgt. De band
kan te veel beschadigd zijn als de
gespecificeerde bandenspanning niet
binnen 10 minuten wordt bereikt. In dit
geval heeft het gebruik van de
bandenreparatiekit niet het gewenste
resultaat behaald. Neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
Draai de schroefdop op deluchtcompressor los en laat een beetje
lucht ontsnappen als de band te veel is
opgepompt;
schakel de luchtcompressor uit, draai
de mof van de opblaasslang naar links
en verwijder de opblaasslang van het
ventiel van de band als de band tot de
gespecificeerde bandenspanning is
opgeblazen;
breng het ventieldopje van de band
aan;
berg de bandenreparatiekit in de
achterbak op;
ga onmiddellijk rijden zodat het
afdichtmiddel zich over de band kan
verspreiden.
BELANGRIJK Rijd voorzichtig op een
snelheid van 80 km/h of lager. Het
voertuig kan gaan trillen als het rijdt op
een snelheid van 80 km/h of hoger.
Het waarschuwingslampjegaat
branden als de band niet juist is
opgepompt.
sluit de luchtcompressor weer op de
band aan, nadat u ongeveer
10 minuten of 5 km met het voertuig
gereden heeft, en controleer de
bandenspanning met de
bandenspanningmeter op de
luchtcompressor. Als de
bandenspanning lager dan de
gespecificeerde bandenspanning is,
schakel de luchtcompressor in enwacht tot de gespecificeerde
bandenspanning is bereikt;
de noodreparatie van de lekke band
is correct afgerond als de
bandenspanning niet afneemt. Rijd
voorzichtig met het voertuig naar het
dichtstbijzijnde Fiat Servicenetwerk en
laat de lekke band vervangen. Het
wordt aanbevolen om de band door
een nieuwe band te laten vervangen.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk als de band
gerepareerd of opnieuw gebruikt moet
worden.
BELANGRIJK Schakel de
luchtcompressor uit, alvorens de
bandenspanning met de
bandenspanningmeter te controleren.
OPMERKINGFCA raadt aan om de band zo
spoedig mogelijk door een nieuwe band
te laten vervangen als een band in geval
van nood met de bandenreparatiekit is
gerepareerd. Neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk als de band
gerepareerd of opnieuw gebruikt moet
worden.
Het wiel kan weer gebruikt worden
als het aanhechtende afdichtmiddel is
verwijderd. Vervang het ventiel echter
door een nieuw exemplaar.
13808020202-124-001
158
IN GEVAL VAN NOOD
GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUD
INLEIDING
Deze handleiding bevat aanwijzingen
voor inspectie en onderhoud die strikt
moeten worden gevolgd om letsel van
uzelf en anderen of schade aan uw
voertuig te voorkomen.
We raden u ten zeerste aan om bij
twijfel over een te volgen procedure het
werk te laten uitvoeren door een
betrouwbare, gekwalificeerde garage,
bijvoorkeur het Fiat Servicenetwerk.
Uw voertuig is het beste gediend met
door de fabriek opgeleide
FCA-monteurs en originele
FCA-onderdelen. Alleen deskundige
ondersteuning en specifiek voor uw
voertuig gemaakte originele onderdelen
staan garant voor adequaat, volledig en
toereikend onderhoud, zodat u zich
onnodige problemen bespaart. Een
ondeskundige uitvoering van
werkzaamheden kan leiden tot schade
aan uw voertuig, ongevallen en letsel.
Neem voor gedegen advies en
hoogwaardige service contact op met
een dealer van het Fiat Servicenetwerk.
De eigenaar dient de documentatie te
bewaren waarmee kan worden
aangetoond dat het onderhoud correcten volgens de voorschriften is
uitgevoerd.
Aanspraak op de garantie is niet
mogelijk als het defect te wijten is aan
gebrekkig onderhoud en niet aan
materiaal- of fabricagefouten.
Aanspraken op de garantie worden niet
gehonoreerd als het defect te wijten is
aan gebrekkig onderhoud en niet aan
materiaal- of fabricagefouten.
Geprogrammeerd onderhoud
OPMERKING Blijf na de
voorgeschreven periode het
beschreven onderhoud uitvoeren
volgens de aanbevolen intervallen.
Emissieregel- en gerelateerde
systemen
Het ontstekingssysteem en het
brandstofsysteem zijn uiterst belangrijk
voor het emissieregelsysteem en voor
een efficiënte werking van de motor.
Probeer er dus zelf niets aan te
veranderen.
Alle inspecties en aanpassingen
moeten door een expert worden
uitgevoerd, bij voorkeur door het Fiat
Servicenetwerk.
VOORZORGSMAAT
REGELEN BIJ
ONDERHOUD DOOR
EIGENAAR
186) 187) 188)
38)
Routine-onderhoud
We bevelen u ten zeerste aan deze
controles dagelijks of in elk geval
wekelijks uit te voeren:
Motorolieniveau
Niveau motorkoelvloeistof
Peil rem- en koppelingvloeistof
Niveau ruitensproeiervloeistof
Accuonderhoud
Bandenspanning
Bij verkeerd of onvolledig onderhoud
kunnen problemen ontstaan. De
aanwijzingen in dit hoofdstuk hebben
alleen betrekking op eenvoudig uit te
voeren controles en onderhoud.
Zoals is uitgelegd in de paragraaf
“Inleiding”, zijn er diverse procedures
die alleen met speciaal gereedschap
kunnen worden uitgevoerd door een
gekwalificeerde onderhoudsmonteur.
Verkeerd doe-het-zelf onderhoud
tijdens de garantieperiode kan gevolgen
hebben voor de garantie. Zie voor
nadere bijzonderheden de aparte
garantieverklaring die met het voertuig
wordt meegeleverd. Laat bij twijfel over
166
ONDERHOUD EN ZORG
een service- of onderhoudsprocedure
de werkzaamheden uitvoeren door een
expert, bij voorkeur door het Fiat
Servicenetwerk.
De verwijdering van afgewerkte olie en
afvalvloeistoffen is onderworpen aan
strenge wettelijke milieuvoorschriften.
Zorg daarom voor een correcte
verwijdering van uw afval, met
inachtneming van het milieu.
We bevelen u aan het verversen van
oliën en vloeistoffen voor uw voertuig te
laten uitvoeren door het Fiat
Servicenetwerk.
PERIODIEKE
CONTROLES
Elke1.000 kmof vóór een lange reis
controleren en eventueel bijvullen:
niveau motorkoelvloeistof;
remvloeistofpeil;
ruitensproeiervloeistofpeil;
conditie en spanning banden;
werking verlichting (koplampen,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten,
etc.);
werking van ruitensproeier/
wissersysteem en positie/slijtage van
ruitenwisserbladen van voorruit.
Elke 3.000 kmcontroleren en
eventueel bijvullen: motoroliepeil.
GEBRUIK VAN HET
VOERTUIG ONDER
ZWARE
OMSTANDIGHEDEN
Als het voertuig onder een van de
volgende omstandigheden wordt
gebruikt:
het rijden op stoffige wegen;
talrijke korte ritten (minder dan
7-8 km) en bij buitentemperaturen
onder het vriespunt;
de motor vaak stationair draait of
lange afstanden worden gereden bij
lage snelheden of als de auto lang niet
wordt gebruikt;
de volgende controles dienen vaker te
worden uitgevoerd dan aangegeven in
het Geprogrammeerd
onderhoudsschema:
remblokken van schijfremmen voor
op conditie en slijtage controleren;
sloten van motorkap en achterklep
op aanwezigheid van vuil controleren,
mechanismen reinigen en smeren;
visueel de toestand controleren van:
motor, versnellingsbak, transmissie,
slangen en leidingen (uitlaat/brandstof-
en remsysteem) en rubber elementen
(hoezen/slangen /bussen enz.);
laadtoestand accu en niveau
accuvloeistof (elektrolyt) controleren;
conditie van aandrijfriemen van
hulporganen visueel controleren;
motorolie en oliefilter controleren en
zo nodig vervangen;
pollenfilter controleren en zo nodig
vervangen;
luchtfilter controleren en zo nodig
vervangen.
167
194)Het koelsysteem staat onder druk.
Vervang indien nodig de dop alleen door
een origineel exemplaar om de werking van
het systeem niet negatief te beïnvloeden.
Draai bij warme motor de dop van het
reservoir niet los: gevaar voor
brandwonden.
195)Rijd nooit met een leeg
ruitensproeierreservoir: ruitensproeiers zijn
van fundamenteel belang voor een goed
zicht. Herhaaldelijke werking van het
systeem zonder vloeistof kan leiden tot
schade aan of snelle verslechtering van
sommige systeemcomponenten.
196)Sommige in de handel verkrijgbare
ruitensproeiervloeistoffen zijn ontvlambaar.
De motorruimte omvat warme onderdelen
die bij contact met de vloeistof brand
kunnen veroorzaken.
197)Remvloeistof is giftig en uiterst
corrosief. Als er per ongeluk remvloeistof
gemorst wordt, moeten de betrokken delen
onmiddellijk worden gewassen met water
en neutrale zeep. Vervolgens met veel
water afspoelen. In geval van inslikken
onmiddellijk een arts raadplegen.
198)Accuvloeistof is giftig en corrosief.
Vermijd contact met huid en ogen. Houd
open vuur en vonkvormende apparaten uit
de buurt van de accu: brand- en
explosiegevaar.
199)Als de accu met onvoldoende
vloeistof werkt, kan dit de accu
onherstelbaar beschadigen en een explosie
veroorzaken.
200)Als de auto langdurig gestald moet
worden bij zeer lage temperaturen,
verwijder dan de accu en breng deze naar
een verwarmde plek, om bevriezing te
voorkomen.201)Bij werkzaamheden aan de accu of in
de buurt van de accu, moeten de ogen
altijd met een speciale bril beschermd
worden.
202)Laat de remmen inspecteren als het
koppeling-/remvloeistofpeil laag is. Een
laag koppeling-/remvloeistofpeil is
gevaarlijk. Een laag koppeling-/
remvloeistofpeil kan duiden op slijtage van
de remvoering of een lek in het
remsysteem waardoor de remmen kunnen
haperen en een ongeval kan worden
veroorzaakt.
203)Vul het reservoir uitsluitend met
ruitensproeiervloeistof of kraanwater. Het
gebruik van antivries als
ruitensproeiervloeistof is gevaarlijk.
Wanneer antivries op de voorruit gespoten
wordt, zal de voorruit bevuild raken
waardoor uw zicht afneemt en een ongeval
kan worden veroorzaakt.
BELANGRIJK
39)Let erop dat de verschillende types
vloeistoffen tijdens het bijvullen niet
verwisseld worden: ze mogen absoluut niet
onderling gemengd worden! Bijvullen met
een ongeschikte vloeistof kan ernstige
schade aan het voertuig veroorzaken.
40)Het oliepeil mag nooit boven het
MAX-teken komen.
41)Vul geen olie bij met andere kenmerken
dan de olie waarmee de motor is gevuld.
42)Vul niet alleen water bij. Voeg altijd een
geschikt antivriesmiddel toe. Zie voor het
type koelvloeistof de tabel “Vloeistoffen en
smeermiddelen” in het hoofdstuk
“Technische specificaties”.43)Gebruik uitsluitend zacht
(gedemineraliseerd) water in het
koelvloeistofmengsel. Mineraalhoudend
water zal de doeltreffendheid van de
koelvloeistof verlagen.
44)Gebruik geen koelvloeistoffen die
alcohol, methanol, boraat of silicaat
bevatten. Deze koelvloeistoffen kunnen
schade aan het koelsysteem veroorzaken.
45)Meng geen alcohol of methanol met de
koelvloeistof. Daardoor kan schade aan het
koelsysteem worden veroorzaakt.
46)Gebruik geen oplossing die meer dan
60% antivries bevat. Daardoor neemt de
doeltreffendheid af.
47)Vermijd dat remvloeistof, die uiterst
corrosief is, in contact komt met gelakte
zones. Spoel bij contact onmiddellijk af met
water.
48)Onjuiste installatie van elektrische en
elektronische accessoires kan ernstige
schade aan het voertuig veroorzaken. Als
na aanschaf van de auto-accessoires (bijv.
alarmsysteem, mobiele telefoon enz.)
gemonteerd moeten worden, neem dan
contact op met het Fiat Servicenetwerk,
dat de meest geschikte apparaten weet
aan te raden en vooral kan beoordelen of
een accu met een grotere capaciteit nodig
is.
BELANGRIJK
4)De gebruikte motorolie en oliefilters
bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het
milieu. Het wordt geadviseerd wordt naar
een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk
te gaan om de olie en het oliefilter te laten
vervangen.
177
BELANGRIJK
204)Accuvloeistof is giftig en corrosief:
vermijd de aanraking met de huid en de
ogen. Het opladen van de accu moet
worden uitgevoerd in een goed
geventileerde ruimte, ver van open vuur en
mogelijke bronnen van vonken om brand-
en ontploffingsgevaar te vermijden.
205)Probeer nooit een bevroren accu op
te laden: ontdooi eerst de accu om
ontploffing ervan te voorkomen. Als de
accu bevroren is geweest, moet door
gespecialiseerd personeel gecontroleerd
worden of de cellen niet beschadigd zijn en
of de behuizing geen scheuren vertoont,
waardoor de giftige en corrosieve vloeistof
kan weglekken.
WIELEN EN BANDEN
VEILIGHEIDSINFORMATIE
206) 207) 208)
49) 50)
Controleer voor een lange reis en
ongeveer elke twee weken de spanning
van de banden en van het reservewiel,
indien aanwezig. Controleer de
bandenspanning wanneer de banden
koud zijn.
Het is normaal dat door het opwarmen
van de banden de spanning tijdens het
rijden toeneemt. Zie voor de correcte
bandenspanning de paragraaf “Wielen
en gegevens banden” in het hoofdstuk
“Technische gegevens”.
Banden moeten worden vervangen
wanneer de profieldiepte van het
loopvlak minder dan 1,6 mm bedraagt.
EEN BAND VERVANGEN
209)
Als een band regelmatig verslijt zal een
slijtage-indicator fig. 151 in de vorm van
een doorgetrokken streep dwars op het
loopvlak verschijnen. Vervang de band
wanneer dit het geval is: 1: nieuw
loopvlak/2: versleten loopvlak (3 =
loopvlak slijtage-indicator).Vervang de band voordat de streep
over het hele loopvlak loopt.
Nadat de banden op spanning zijn
gebracht, moet het
bandenspanningbewakingssysteem
geïnitialiseerd worden, zodat het
normaal kan werken. Raadpleeg de
paragraaf "Initialisatie
bandenspanningbewakingssysteem" in
het hoofdstuk "Veiligheid".
SNEEUWKETTINGEN
51)
De sneeuwkettingen mogen alleen op
de achterwielen gemonteerd worden.
Controleer de spanning van de
sneeuwkettingen na enkele tientallen
meters rijden.
BELANGRIJK Het gebruik van
sneeuwkettingen met banden met
15107031403-ALL-001
179