151
Instructies voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner
dan 1,50
m gebruik van een geschikt
kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer
dan één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten
tijdens het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over kinderzitjes .
In het geval van een aanrijding
De gordelspanners kunnen, afhankelijk
van de aard en de kracht van de
aanrijding, vóór en onafhankelijk van
de airbags afgaan. Het afgaan van de
gordelspanners gaat gepaard met wat
onschadelijke rook en een knal, als gevolg
van de activering van de pyrotechnische
lading die in het systeem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het
waarschuwingslampje van de airbag
branden.
Laat het gordelsysteem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.AirbagsDe airbags werken alleen bij aangezet
contact.
De airbags werken slechts één keer.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend ongeval),
worden de airbags niet meer opgeblazen.
Detectiezones voor een
aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Imp actzone opzij.
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd
de passagiers op de middelste zitplaats
van zitrij 2
en, volgens uitvoering, zitrij 3) bij
ernstige aanrijdingen te verbeteren. De airbags
vormen een aanvulling op de werking van de
veiligheidsgordels met spankrachtbegrenzer.
Bij een aanrijding registreren en analyseren de
elektronische schoksensoren de frontale en
zijdelingse krachten waaraan de detectiezones
voor een aanrijding worden blootgesteld:
-
b
ij een ernstige aanrijding gaan de
airbags onmiddellijk af om de inzittenden
(uitgezonderd de passagiers op de
middelste zitplaats van zitrij 2
en, volgens
uitvoering, zitrij 3) te helpen beschermen.
Direct na de aanrijding ontsnapt het gas
snel uit de airbags, zodat het zicht niet
wordt belemmerd en de inzittenden de auto
eventueel kunnen verlaten,
-
b
ij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop slaat,
treden de airbags niet in werking. De
veiligheidsgordels helpen u in deze situaties
voldoende te beschermen.
5
Veiligheid
154
Veiligheidsvoorschriften
Houd u aan de onderstaande
veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag
en de inzittenden (kinderen, huisdieren,
objecten enz.) en bevestig niets in de buurt van
de airbags of in het gebied waar de airbags
afgaan. Dit kan de inzittende bij het afgaan van
de airbag verwonden.
Verander niets aan de oorspronkelijke
uitvoering van uw auto, voer met name geen
wijzigingen door aan de onderdelen in de
directe nabijheid van de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto
de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen
uitsluitend door het CITROËN-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan op
letsel of lichte brandwonden aan het hoofd,
de borst of de armen als de airbag wordt
geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer
snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden)
en loopt ver volgens even snel leeg, waarbij
de warme gassen via de daar voor bestemde
openingen naar buiten stromen.Airbags vóór
Houd het stuur wiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op het
dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag afgaat,
kunnen brandende sigaretten of een pijp
brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Ver wijder het stuur wiel nooit, maak geen
gaten in de stuur wielbekleding en sla er niet
op.
Bevestig geen voor werpen of stickers op
het stuur wiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel
veroorzaken.
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daar voor
goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie
met actieve zijairbags gebruikt kunnen
worden. Voor informatie over de stoelhoezen
die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich
wenden tot het CITROËN-netwerk.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van
de stoelen (kleding enz.): dit zou bij het
afgaan van de zijairbags kunnen leiden tot
verwondingen aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel
zitten.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding;
dit zou bij het afgaan van de window-airbags
kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak
(indien aanwezig); deze maken deel uit van
de bevestiging van de window-airbags. De portierpanelen van de voorportieren
bevatten de zijdelingse schoksensoren van
de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties)
die niet aan de voorschriften voldoen, kan
ertoe leiden dat deze sensoren niet meer
goed werken – In dat geval werken de zij-
airbags mogelijk niet!
Laat werkzaamheden aan de voorportieren
uitsluitend uitvoeren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Veiligheid
222
Als het automatische noodremsysteem niet is
ingeschakeld, wordt u hiervoor gewaarschuwd
door het permanent branden van dit lampje in
combinatie met een melding.
Intelligente noodremassistentie
(AFUi)
Wanneer de bestuurder onvoldoende afremt
om de aanrijding te voorkomen, zorgt het
systeem voor voldoende remkracht.
Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het
rempedaal intrapt.
Uitschakelen / inschakelen van
de waarschuwing en het remmen
Standaard wordt de functie automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De functie kan worden uit- of ingeschakeld via
het configuratiemenu van de auto.
Met audiosysteem
Activeer of deactiveer in het
menu "Persoonlijke instelling –
configuratie " de functie "Autom.
noodremfunctie ".
Met touchscreen
Activeer of deactiveer in het
menu "Rijden/Auto " de functie
" Waarschuwing kans op aanrijding
en automatisch remmen ".
Storing
In het geval van een storing in het
systeem wordt u gewaarschuwd
door het branden van dit lampje, in
combinatie met de weergave van
een melding en een geluidssignaal.
Als de storing aanhoudt, neem dan contact
op met het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren. Als een van de twee sensoren (camera of
radar) is afgedekt of een beperkt bereik
heeft ter wijl de andere normaal werkt,
blijft het systeem werken maar minder
nauwkeurig dan normaal. Dit wordt niet
aangegeven door een melding of een
lampje.
Om storingen in de werking van de radar
te voorkomen, mag de bumper niet
worden gespoten.
Slechte weersomstandigheden (zware
regenval, opeenhoping van sneeuw
rond de radar en de camera) kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. In dat geval verschijnt er
een storingsmelding. De functie is niet
beschikbaar zolang deze melding wordt
weergegeven.
Rijden
227
Met audiosysteem
Uitschakelen van het systeem:
Met touchscreen
Activeer of deactiveer in het
menu "Rijden/Auto " de functie
" Dodehoekbewaking ".
De systeemstatus blijft na het afzetten van
het contact opgeslagen in het geheugen. Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door CITROËN gehomologeerde
trekhaak.
Storing
Inschakelen van het systeem:
F
D
ruk op deze knop, het
verklikkerlampje ervan gaat
branden; het systeem is
ingeschakeld.
F
D
ruk op deze knop, het
verklikkerlampje ervan dooft;
het systeem is uitgeschakeld. Afhankelijk van de uitvoering van uw auto:
of
Het lampje van deze knop
knippert en er wordt een melding
weergegeven in combinatie met een
geluidssignaal.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats. Bij slechte weersomstandigheden (zware
regenval, hagel enz.) kan het systeem
tijdelijk minder nauwkeurig werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomen kan tot een vals alarm
leiden (zo kan een wolk waterdruppels in
de dode hoek worden aangezien voor een
vo e r tui g).
Houd de sensoren bij slecht of winters
weer vrij van modder, ijs of sneeuw.
Plak geen stickers of andere zaken
op het gedeelte van de buitenspiegels
waar de verklikkerlampjes zitten
of op de detectiezones op de
voor- en achterbumper, omdat de
dodehoekbewaking dan mogelijk niet
goed werkt.
Wassen met hogedrukspuit
Houd tijdens het wassen van de auto
het uiteinde van de hogedrukspuit op
minimaal 30
cm van de sensoren, omdat
ze anders beschadigd kunnen raken.
Bij een storing gaan deze lampjes knipperen.
Inschakelen / uitschakelen
6
Rijden
228
Parkeerhulp
Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven.
Parkeerhulp achter
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
GeluidssignalenGrafische weergave
Deze functie signaleert met behulp van
sensoren in de bumper obstakels in de
nabijheid van de auto (zoals voetgangers,
auto's, bomen en slagbomen) die binnen het
detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (zoals paaltjes en pionnen)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze
zich in de dode hoek van het detectiebereik van
de sensoren bevinden.
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het
naderen van obstakels. De frequentie van het
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het
obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via
de luidspreker (rechts of links) is te herkennen
aan welke zijde van de auto het obstakel zich
bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter,
klinkt het geluidssignaal ononderbroken.De grafische weergave is een aanvulling op
het geluidssignaal. Op het scherm worden
balken weergegeven die het pictogram van de
auto steeds dichter naderen. Als de auto het
obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt het
symbool "Gevaar".
Rijden
229
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de
parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra
er bij een rijsnelheid van maximaal 10 km/h
vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er
geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de rijsnelheid hoger is dan 10
km/h.
Aan de hand van het geluid dat via
de luidspreker (voor of achter) wordt
weergegeven, is te herkennen of het obstakel
zich voor of achter de auto bevindt.
Uitschakelen/inschakelen
Het systeem kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu van de auto.
Met audiosysteem
Activeer of deactiveer in het menu
" Persoonlijke instelling –
configuratie " de functie
" Parkeerhulp ".
Met touchscreen
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld als een aanhanger wordt
aangekoppeld of een fietsendrager op
de trekhaak wordt bevestigd (indien de
auto is uitgerust met een volgens de
voorschriften van het CITROËN-netwerk
gemonteerde trekhaak).
Storing
Als bij het inschakelen van de
achteruitversnelling een storing wordt
gedetecteerd, gebeurt afhankelijk van de
uitvoering het volgende:
Dit lampje gaat branden en
er verschijnt een melding, in
combinatie met een geluidssignaal.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de
sensoren mogelijk vuil zijn.
Bepaalde omgevingsgeluiden (motoren,
vrachtwagens, drilboren enz.) kunnen
de geluidssignalen van de parkeerhulp
activeren.
Activeer of deactiveer in het
menu "
Rijden/Auto " de functie
" Parkeerhulp ".
6
Rijden
231
Visiopark 1
Werkingsprincipe
De door camera's geleverde beelden
kunnen door de omgeving zijn ver vormd
(externe omstandigheden, manier van
rijden enz.).
Bij schaduwzones achter de auto (bij
zonnig weer) of bij onvoldoende licht
kan het beeld donkerder worden en het
contrast afnemen.
De weergave verdwijnt bij een wagensnelheid
van ongeveer 10 km/h.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
ongeveer 7
seconden na het uit de
achteruitversnelling schakelen of als een portier,
een schuifdeur, een achterdeur wordt geopend.
Met dit systeem kunt u op het scherm de nabije
omgeving van uw auto zien dankzij de camera
aan de achterzijde van de auto.
Ter aanvulling wordt voor het beeld van bovenaf
van de omgeving van uw auto (birdview-beeld,
rechter gedeelte) gebruik gemaakt van de
informatie van de parkeersensoren achter en/
o f vo o r.
Naast het birdview-beeld (rechter gedeelte)
kunnen andere typen beelden worden
weergegeven (linker gedeelte):
-
s
tandaardbeeld van de omgeving achter de
auto,
-
1
80°-beeld van de omgeving achter de auto,
-
i
ngezoomd beeld achter. Het systeem geeft een aan de omstandigheden
aangepast beeld (linker gedeelte) en een
birdview-beeld van de auto in zijn nabije
omgeving weer.
Standaard is de stand AUTO geactiveerd.
In deze modus bepaalt het systeem zelf, op
basis van de informatie van de parkeerhulp,
welk beeld (standaard of ingezoomd) het beste
kan worden weergegeven.
Het 180°-beeld kan alleen via de menu's
worden geselecteerd. De camera achter neemt tijdens het
achteruitrijden beelden van de omgeving van
de auto op. Tijdens het manoeuvreren wordt
in real time een birdview-beeld van uw auto in
zijn directe omgeving (weergegeven tussen de
blauwe haken) samengesteld.
Dit beeld maakt het correct inparkeren
gemakkelijker en biedt u de mogelijkheid alle
obstakels in de buurt van de auto te zien.
Dit samengestelde beeld verdwijnt automatisch
als de auto langere tijd stilstaat.
6
Rijden
233
"Modus AUTO"
Snelstartmodus
Activeren
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld als
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie wordt weergegeven op het
touchscreen. Druk op het rode kruis links boven op
het venster om het weergegeven venster te sluiten. De functie wordt automatisch
uitgeschakeld zodra een aanhanger wordt
aangekoppeld of een fietsendrager op de
trekhaak wordt gemonteerd (auto's met
een trekhaak die volgens de voorschriften
van de fabrikant is gemonteerd).
Controleer regelmatig of de lens van de
camera nog goed schoon is.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig
schoon met een zachte, droge doek.
Deze stand is standaard geactiveerd.
Met behulp van de sensoren in de achterbumper
wordt, wanneer de auto een obstakel nadert op
het niveau van de rode lijn (minder dan 30
cm),
automatisch overgeschakeld van het beeld aan de
achterzijde naar het bovenaanzicht. Een melding (in het Engels) geeft aan dat u
de omgeving van de auto moet controleren
voordat u de manoeuvre uitvoert.
Door op deze zone te drukken kunt u op elk
gewenst moment de weergavemodus kiezen.
Met de snelstartmodus kan zo snel mogelijk de
omgeving van de auto (linker gedeelte) en de
bovenzijde van de auto worden weergegeven. Wanneer het submenu wordt weergegeven,
kunt u een van de vier beeldopties kiezen:
"Standaardbeeld". "180°-beeld".
"Ingezoomd beeld".
" M o dus AUTO ".
6
Rijden