56
Algemene werking
Als het dak stopt in zone B, wordt er via een
melding op het scherm gevraagd om onmiddellijk de
dakbeweging te voltooien.
F
D
ruk lang op de schakelaar:
-
n
aar het openen om stand 3
te bereiken,
-
n
aar het sluiten om stand 2
te bereiken.
Controleer alvorens te gaan rijden of het dak
niet in zone B staat.
Resetten
Als de automatische werking van het dak niet goed
meer werkt, moet deze worden gereset.
F
H
oud bij draaiende motor de schakelaar
ingedrukt in de sluitrichting van het dak. F
N
a ongeveer 5 seconden wordt het dak volledig
gesloten tot stand 0 .
Het dak is dan gereset.
Laat de schakelaar niet los tijdens de
resetprocedure.
Storing
Raadpleeg bij een elektrische storing het
dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Gebruiksvoorschriften
Plaats nooit voor werpen op het geopende of
gesloten dak.
Open om beschadiging te voorkomen het dak
niet bij sneeuw of ijzel.
Gebruik nooit scherp gereedschap om
sneeuw of ijs van het dak te ver wijderen.
Gebruik nooit een ijskrabber of een spuitbus
met ruitontdooier om ijs van de achterruit te
verwijderen.
Schakel de achterruitverwarming niet in als
het dak volledig is geopend (om over verhitting
te vo o r ko m e n).
Om blijvende vouwlijnen in het dak te
voorkomen, is het raadzaam het dak niet
langdurig geopend te houden.
Het wordt afgeraden de airconditioning van de
auto te gebruiken als het dak is geopend.
Ga nooit op de daktraverse zitten en plaats er
geen voor werpen op als het dak is geopend.
02
Toegang tot de auto
124
Resetten (elektronisch
gestuurde 5-versnellingsbak)
Na het loskoppelen en weer aansluiten van de accu
moet de versnellingsbak worden gereset.
F
Z
et het contact aan. In uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen
dat de versnellingsbak automatisch gereset
moet worden: in dat geval kan de auto niet
meer rijden of schakelt de versnellingsbak niet
meer.
Storing
Als bij aangezet contact dit lampje
gaat branden en de aanduiding AUTO
gaat knipperen in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
multifunctionele display, duidt dit op een
storing in de versnellingsbak.
Laat uw auto controleren door
het dealernetwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
De aanduidingen AUTO
en - -
worden weergegeven op het
instrumentenpaneel.
F
S
electeer de stand N .
F
T
rap het rempedaal volledig in.
F
W
acht ongeveer 30
seconden tot op het
instrumentenpaneel de aanduiding N of de
ingeschakelde versnelling wordt weergegeven.
F
B
eweeg de selectiehendel naar de stand A en
ver volgens naar de stand N .
F
S
tart, ter wijl u
het rempedaal nog steeds
ingetrapt houdt, de motor.
De versnellingsbak werkt dan weer normaal. De aanduidingen AUTO
en - -
worden weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Volg de hierboven beschreven procedure.
Automatische transmissie
Bij de automatische transmissie met vier
versnellingen kunt u kiezen uit automatisch
schakelen, aangevuld met de programma's Sport en
Sneeuw, en handmatig schakelen. De transmissie heeft dus twee
gebruiksmogelijkheden:
-
a
utomatisch schakelen:
het schakelen wordt
elektronisch aangestuurd door de transmissie,
waarbij u kunt kiezen voor het programma
Sport voor een meer dynamische rijstijl of het
programma Sneeuw om het rijden op een
ondergrond met weinig grip te vergemakkelijken,
-
h
andmatig schakelen
: in deze stand kan de
bestuurder zelf schakelen.
Bediening van de transmissie
1 Knop selectiehendel.
2 To e t s " S" (Spor t) .
3 To e t s " T" (Sneeuw) .
Controleer voordat u
werkzaamheden onder
de motorkap uitvoert of de selectiehendel
in de neutraalstand (stand N ) staat en of de
parkeerrem is aangetrokken.
06
Rijden
132
Storing
Bij een storing in het systeem gaan
deze lampjes branden. Neem contact
op met het dealernetwerk of met een
gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk
af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht,
opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch
gestart (START-stand) als u
weer weg wilt rijden.
Het starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke
stoffen en een aangename rust in het interieur
tijdens het wachten.
Overgang naar de STOP-
stand
Het lampje ECO op het
instrumentenpaneel gaat branden en de
motor wordt in de STOP-stand gezet:
-
a
ls u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak , bij een snelheid lager dan
20
km/h (afhankelijk van de uitvoering) de
versnellingshendel in de neutraalstand zet en
vervolgens het koppelingspedaal loslaat.
-
a
ls u, bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak met 5
of 6
versnellingen
(afhankelijk van de uitvoering uitvoering) bij een
snelheid lager dan 8
km/h het rempedaal intrapt
of de stand N selecteert.
-
a
ls u, bij een automatische transmissie , bij
stilstaande auto het rempedaal intrapt of de
selectiehendel in de stand N zet.
Een teller registreert hoe lang de
STOP-stand tijdens een traject is
geactiveerd. De teller wordt iedere
keer gereset als het contact wordt
aangezet met de sleutel.
Als de auto bergopwaar ts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden als u
het
rempedaal loslaat.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: als de eerste versnelling is
ingeschakeld of als de versnellingsbak in de
neutraalstand staat.
Bij een auto met een automatische transmissie: als
de stand D of M is geselecteerd.
Bij een auto met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak: als de automatische stand (stand A )
of de handbediende stand (stand M ) is ingeschakeld.Als de auto bergafwaar ts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als u
het
rempedaal loslaat.
06
Rijden
134
Als de motor in de STOP-stand staat, wordt hij
onmiddellijk weer gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra u
het contact opnieuw aanzet.
Druk op deze toets om het systeem uit te schakelen.
Het uitschakelen wordt bevestigd door het branden
van het lampje van de toets en de weergave van
een melding.
Druk nogmaals op deze toets om de functie weer in
te schakelen.
Het lampje van de toets gaat uit en er wordt een
melding weergegeven. Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u
handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen. Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit wanneer
u
over een overstroomde weg moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen , met name over het rijden op
overstroomde wegen.
Storing
Bij een storing in het systeem knippert het lampje
van de toets ECO OFF enige tijd en gaat het
vervolgens permanent branden.
Laat uw auto controleren door het dealernetwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt,
kan de motor afslaan. Alle lampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden. Zet in dat geval
het contact af en start de motor met behulp van de
sleutel. Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12 V-accu.
Laat eventuele werkzaamheden aan
deze accu uitsluitend uitvoeren door het
dealernetwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12
V-accu
.Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt
gedetecteerd dat de spanning van een of meer
banden te laag is.
06
Rijden
135
Ondanks de aanwezigheid van het
bandenspanningscontrolesysteem moet de
bestuurder altijd waakzaam blijven.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand en
telkens voordat u
een lange rit gaat maken de
bandenspanning te controleren (ook die van
het reservewiel).
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het weggedrag
en de remweg van de auto en veroorzaakt
vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder
zware omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, een lange rit).
Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto aanbevolen
bandenspanning staat vermeld op de
bandenspanningssticker.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie van de
auto. De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn (d.w.z.
de auto staat langer dan 1
uur stil of er is
minder dan 10
km gereden met een beperkte
snelheid).
Onder andere omstandigheden (bij warme
banden) moet de bandenspanning ten
opzichte van de op de sticker vermelde
spanning met 0,3
bar worden verhoogd.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Deze waarschuwing bestaat uit het
permanent branden van het lampje, een
geluidssignaal en een melding op het
display.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd
plotselinge stuurbewegingen en krachtig
remmen.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd aan
de band te zien. Een visuele controle is dus
niet voldoende. F
C
ontroleer als u een compressor in de auto hebt
(bijvoorbeeld die van de bandenreparatieset)
de spanning van de vier banden als deze zijn
afgekoeld. Rijd voorzichtig verder als het niet
mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
of
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het systeem
is gereset.
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op spanning
heb t gebracht en na het verwisselen van een of
meer wielen, moet u
het systeem resetten.
Controleer voordat u
het systeem gaat
resetten of de spanning van de vier banden
overeenkomstig de gebruiksomstandigheden
van de auto en de voorschriften op de sticker
met de bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem geeft
geen waarschuwing als de bandenspanning
bij het resetten onjuist is.
06
Rijden
136
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Het resetten van het systeem moet gebeuren bij
aangezet contact en stilstaande auto via het
configuratiemenu van de auto.
Monochroom display A
F Druk op de toets MENU om het hoofdmenu
weer te geven.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om het menu
Config. auto te selecteren en bevestig
ver volgens uw keuze door op de toets OK te
drukken.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om het menu Reset
bandensp te selecteren en bevestig vervolgens
uw keuze door op de toets OK te drukken.
Er wordt een melding weergegeven ter bevestiging
van het verzoek.
F
B
evestig uw keuze door op de toets OK te
drukken.
Monochroom display C
F Druk op de toets " 5" of " 6" om het menu
" Configuratie auto instellen " te selecteren en
bevestig ver volgens uw keuze door op de toets
OK te drukken.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om het menu
" Bandenspanning " en vervolgens het menu
" Resetten " te selecteren en bevestig vervolgens
uw keuzes door op de toets OK te drukken. Het
resetten wordt bevestigd door een melding.
Touchscreen
F Druk op de toets MENU .
F Sel ecteer " Rijden".
F
S
electeer op de secundaire pagina Resetten
bandenspanningscontrole .
Het resetverzoek wordt bevestigd door een melding.
F
Sel
ecteer " Ja" of " Nee" en bevestig vervolgens
uw keuze.
Het resetten wordt bevestigd door een melding.
De nieuwe opgeslagen bandenspanningsgegevens
worden door het systeem als referentiewaarden
beschouwd.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
alleen betrouwbaar als de vier banden tijdens
het resetten de juiste spanning hebben.
Storing
Controleer voorafgaand aan werkzaamheden
aan het systeem altijd eerst de spanning
van de vier banden en reset het systeem
vervolgens.
F
D
ruk op de toets MENU om het hoofdmenu
weer te geven.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om het menu
" Persoonlijke instellingen – configuratie " te
selecteren en bevestig vervolgens uw keuze
door op de toets OK te drukken. Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en vervolgens blijft
branden in combinatie met het lampje Ser vice, wijst
dit op een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole niet
goed.
Laat het systeem controleren door het
dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Snelheidsbegrenzer
Dit systeem voorkomt dat de auto de
door de bestuurder ingestelde snelheid
overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft
het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect.
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient
minimaal 30
km/h te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens handmatig met de schakelaar.
06
Rijden
165
Brandstoftank leeg
(diesel)
Bij auto's met dieselmotor is het in het geval van
een lege brandstoftank noodzakelijk om het
brandstofsysteem te ontluchten.Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de tankbeveiliging
(diesel) .
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan
uw startpoging en herhaal de procedure.
BlueHDi-motoren
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel.
F Z et het contact aan (zonder de motor te starten).
F
W
acht ongeveer 6 seconden en zet het contact
af.
F
H
erhaal de handelingen 10
keer.
F
B
edien de startmotor om de motor te starten.
Overige HDi-motoren
(behalve uitvoeringen met een BlueHDi- motor)
F
V
ul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel.
F
O
pen de motorkap.
F
M
aak indien nodig de sierkap los om de
handopvoerpomp te kunnen bereiken.
F
B
edien de handopvoerpomp totdat u
weerstand
voelt (de eerste keer indrukken kan zwaar zijn).
F
B
edien de startmotor om de motor te starten
(als de motor niet gelijk aanslaat, wacht dan
ongeveer 15
seconden en start de motor
opnieuw).
F
A
ls de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp en
vervolgens de startmotor opnieuw.
F
B
reng de sierkap van de motor aan en klem
deze vast.
F
S
luit de motorkap.
Bandenreparatieset
Scan de QR-code op pagina 3 om
i nstructievideo's te bekijken.
De bandenreparatieset bestaat uit een compressor
en een flacon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u
de
band tijdelijk repareren , zodat u
de dichtstbijzijnde
garage kunt bereiken.
Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke
banden worden gerepareerd, als het lek zich in het
loopvlak of de hiel van de band bevindt.
De elektrische installatie van de auto biedt de
mogelijkheid een compressor aan te sluiten
en te gebruiken voor de duur die nodig is om
een gerepareerde lekke band op spanning te
brengen.
Bandenspanningscontrole
Het lampje voor te lage bandenspanning zal
na het repareren van een wiel blijven branden
tot het systeem is gereset.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem .
08
Storingen verhelpen
169
Als na 7 minuten de druk niet 2 bar is, is de
b and niet te repareren; neem contact op met
uw dealer of een gekwalificeerde werkplaats
om u
verder te helpen.
F
Z
et, zodra de gewenste spanning is bereikt, de
schakelaar in de stand " O".
F
V
erwijder de set en berg hem op.
Rijd met een tijdelijk gerepareerde band niet
meer dan 200
km; neem contact op met uw
dealer of een gekwalificeerde werkplaats om
de band te vervangen.
Als de spanning van één of meer
banden is aangepast, moet het
bandenspanningscontrolesysteem worden
gereset.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem .
Reservewiel
Scan de QR-code op pagina 3 om
i nstructievideo's te bekijken.
In het geval van een lekke band kunt u
het wiel met
het bij de auto geleverde gereedschap ver wisselen
volgens de onderstaande procedure.
Toegang tot het gereedschap
Overzicht van het gereedschap
1. Wielsleutel.
Hiermee kunt u
de wieldop ver wijderen en de
wielbouten losdraaien.
2. Krik met geïntegreerde slinger.
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
3. Gereedschap voor het verwijderen van
sierdoppen.
Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen
de sierdoppen van de wielbouten worden
verwijderd.
4. Dop voor het verwijderen van slotbouten (in
het dashboardkastje).
Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel
de speciale slotbouten (indien aanwezig)
worden verwijderd.
Deze gereedschappen zijn specifiek voor uw
auto en kunnen, afhankelijk van de uitvoering
van uw auto, verschillen.
Gebruik het niet voor andere doeleinden.
De krik mag uitsluitend worden gebruikt
voor het ver wisselen van een wiel met een
beschadigde band.
Gebruik niet een andere krik dan de door de
fabrikant geleverde krik.
Als de auto niet is voorzien van de originele krik,
neem dan contact op met het dealernetwerk of
een gekwalificeerde werkplaats, om de door de
fabrikant voorgeschreven krik aan te schaffen.
De krik voldoet aan de Europese regelgeving
zoals deze is vastgelegd in de Richtlijn
2006/42/EG over machines.
De krik is onderhoudsvrij.
Het gereedschap bevindt zich onder de vloerplaat.
F
O
pen de achterklep.
F
T
il de vloerbekleding van de bagageruimte op
door aan de lus te trekken.
F
V
erwijder het opbergbak van polystyreen.
F
M
aak de houder met het gereedschap los en
haal hem er uit.
08
Storingen verhelpen