Belangrijke aanbevelingen voor het
veilig vervoeren van kinderen
Monteer de kinderzitjes op de
achterbank, omdat die plaats bij een
ongeval de meeste bescherming biedt.
Houd kinderen zo lang mogelijk in
kinderzitjes tegen de rijrichting in,
minstens tot ze 2 jaar oud zijn.
Indien een kinderzitje tegen de
rijrichting in op de achterbank is
gemonteerd, dan is het raadzaam om
het kinderzitje zo dicht mogelijk tegen
de voorstoel aan te monteren.
Als de passagiersairbag buiten
werking is gesteld, controleer dan of
het lampje
continu brandt om er
zeker van te zijn dat deze airbag
daadwerkelijk is uitgeschakeld.
Neem de aanwijzingen die de
producent verplicht bij het kinderzitje
moet leveren zorgvuldig in acht.
Bewaar deze aanwijzingen samen met
de overige documenten en dit
instructieboek in het voertuig. Gebruik
geen gebruikte kinderzitjes waarvan
de gebruiksaanwijzingen ontbreken.
Elk kinderzitje is bedoeld voor
slechts één kind: vervoer nooit twee
kinderen in een zitje.
Controleer altijd of de gordel niet
langs de nek van het kind loopt.
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door eraan te trekken.
Controleer tijdens het rijden of het
kind geen verkeerde houding aanneemt
of de gordels losmaakt.
Laat een kind nooit het diagonale
gordelgedeelte onder zijn arm of achter
zijn rug omleggen.
Vervoer kinderen nooit op schoot,
ook geen pasgeborenen. Niemand is in
staat om een kind vast te houden bij
een ongeval.
Na een ongeval moet het kinderzitje
door een nieuw exemplaar worden
vervangen. Bovendien, en afhankelijk
van het type kinderzitje dat geïnstalleerd
is, moeten de ISOFIX-verankeringen of
de veiligheidsgordel waarmee het
kinderzitje vastzat ook worden
vervangen.
Zo nodig kan de achterste
hoofdsteun (waar aanwezig) worden
verwijderd om een kinderzitje te
monteren. De hoofdsteun moet altijd
geplaatst zijn als de stoel door een
volwassene wordt gebruikt of door een
kind in een kinderzitje zonder
rugleuning.
BELANGRIJK
78)ERNSTIG GEVAAR. Plaats NOOIT een
kinderzitje achterstevoren op de
passagiersstoel van auto's met een actieve
passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe
klein ook, kan de airbag dodelijk letsel van
het kind tot gevolg hebben. Het is
raadzaam kinderen altijd in kinderzitjes op
de achterbank te vervoeren: bij een
ongeval biedt de achterbank de meeste
bescherming.
79)Op de zonneklep is een etiket met
symbolen aangebracht dat eraan herinnert
dat de airbag verplicht uitgeschakeld
moet worden als een tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
wordt gemonteerd. Neem altijd de
aanwijzingen op de zonneklep aan
passagierszijde in acht (zie de paragraaf
“Frontairbags”).
80)Mocht het nodig zijn een kind
achterstevoren in een kinderzitje op de
passagiersstoel te vervoeren, moeten de
front- en zijairbags aan de passagierszijde
worden uitgeschakeld via het hoofdmenu
op het display. Uitschakeling moet worden
gecontroleerd via het
waarschuwingslampje
dat op het
centrale deel van het dashboard is gaan
branden. Bovendien moet de
passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zijn geschoven om te voorkomen
dat het kinderzitje eventueel in aanraking
komt met het dashboard.
81)Verplaats de voorste passagiersstoel of
de achterbank niet als er een kind op zit
of als het kind in een geschikt kinderzitje zit.
78
VEILIGHEID
95) 96) 97) 98) 99) 100) 101) 102) 103) 104) 105)
106)
BELANGRIJK
90)Breng geen stickers of andere
voorwerpen op het stuurwiel, op het
dashboard in de zone van de
passagiersairbag, op de zijkant van de
dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats
nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons)
op het dashboard aan passagierszijde,
omdat deze het correct openen van de
airbag kunnen hinderen en tevens de
inzittenden ernstig kunnen verwonden.
91)Rijd altijd met de handen op de rand
van het stuurwiel zodat de airbag indien
nodig ongehinderd opgeblazen kan
worden. Rijd niet met voorover gebogen
lichaam. Houd de rug goed rechtop tegen
de rugleuning gedrukt.
92)Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de
rijrichting in op de passagiersstoel van
auto's met een actieve passagiersairbag.
Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de
airbag ernstig letsel en zelfs de dood van
het kind tot gevolg hebben. Daarom moet
de passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.93)Een storing van het lampje
wordt
aangegeven door weergave van het
symbool
op het display. In dat geval
kan het lampjeeen eventueel probleem
met het airbagsysteem misschien niet
aangeven. Laat het systeem onmiddellijk
controleren door het Abarth
Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
94)Het
lampje van de airbag geeft
de status aan van de
passagiersbescherming. Als het lampje uit
is, is de zijairbag van de passagier actief:
gebruik het instellingenmenu om deze
zijairbag uit te schakelen (in dat geval gaat
de led branden). Wanneer de motor wordt
gestart (sleutel in stand MAR), brandt het
waarschuwingslampje gedurende ongeveer
8 seconden, als ten minste 5 seconden
na de vorige uitschakeling zijn verstreken.
Als dit niet het geval is, neem dan contact
op met het Abarth Servicenetwerk. Als
de motor binnen 5 seconden opnieuw
wordt in-/uitgeschakeld, kan het
waarschuwingslampje gedoofd blijven.
Controleer in dit geval de correcte werking
van het lampje, zet de motor af, wacht
minstens 5 seconden en start de motor
weer. Het controlelampje kan met
verschillende lichtsterkte branden,
afhankelijk van de voertuigcondities. De
lichtsterkte kan ook tijdens dezelfde
sleutelcyclus variëren.95)Als, wanneer de contactsleutel naar
MAR wordt gedraaid, het
lampje niet
gaat branden of blijft branden tijdens
het rijden, dan is er mogelijk een storing in
de veiligheidssystemen; in dat geval
kunnen de airbags of gordelspanners niet
in werking treden bij een ongeval of, in
een zeer beperkt aantal gevallen,
onbedoeld in werking treden. Laat het
systeem onmiddellijk controleren door het
Abarth Servicenetwerk alvorens verder
te rijden.
96)In sommige versies gaat in het geval
van een storing van de led
(bevindt zich
op de plaat van het instrumentenpaneel),
het lampje
op het instrumentenpaneel
branden en worden de airbags aan de
passagierszijde uitgeschakeld.
97)Dek de rugleuning van de voorstoelen
niet af met extra kleden als deze uitgerust
zijn met zijairbags.
98)Laat bij diefstal of poging tot diefstal,
vandalisme of overstromingen het
airbagsysteem door het Abarth
Servicenetwerk controleren.
85
DE MOTOR STARTEN
Het voertuig is uitgerust met een
elektronische startblokkering:
raadpleeg, als de motor niet wil starten,
paragraaf "Fiat CODE systeem" in het
hoofdstuk "Kennismaking met de auto".
DE MOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan en zet de
versnellingsbak in de vrijstand;
trap het koppelingspedaal volledig in
zonder het gaspedaal aan te raken;
draai de contactsleutel naar AVV en
laat deze los zodra de motor start.
Als de motor niet bij de eerste poging
start, draai dan de contactsleutel naar
de stand STOP alvorens de procedure
te herhalen.
Als, met de sleutel op MAR, het
symbool
op het display blijft
branden samen met het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel, dan wordt
geadviseerd de sleutel naar STOP te
draaien en dan weer naar MAR. Als het
waarschuwingslampje blijft branden,
probeer dan met de andere sleutels die
bij de auto zijn geleverd.Neem contact op met het Abarth
Servicenetwerk als de motor nog
steeds niet gestart kan worden.
15) 16)
108) 109)
GESTARTE MOTOR
OPWARMEN
Ga als volgt te werk:
rijd langzaam weg en laat de motor
bij gemiddelde toerentallen draaien.
Geef niet abrupt gas;
verlang in het begin geen maximale
prestaties. Wacht tot de wijzer van
de koelvloeistoftemperatuurmeter
begint te bewegen.
17)
DE MOTOR AFZETTEN
Draai de contactsleutel naar de stand
STOP terwijl de motor stationair draait.
BELANGRIJK Voordat de motor na
een zware rit wordt uitgezet, moet men
hem even stationair laten draaien om
hem "op adem" te laten komen.
Hierdoor kan de temperatuur in de
motorruimte dalen.
18)
BELANGRIJK
15)Tijdens de eerste gebruiksperiode
adviseren wij om overmatige belasting van
de auto te voorkomen (bijvoorbeeld hard
accelereren, lang rijden met hoge toeren,
abrupt remmen, enz.).
16)Laat de contactsleutel nooit in de stand
MAR-ON staan als de motor is afgezet,
zodat de accu niet onnodig wordt
ontladen.
17)Probeer, onder geen enkele
omstandigheid, de motor te starten door
de auto te duwen, te slepen of van een
helling af te laten rijden. Hierdoor kan
brandstof in de katalysator terechtkomen
die hierdoor onherstelbaar beschadigd
wordt.
18)Even snel gas geven voordat de motor
wordt uitgezet heeft geen enkel nut, verspilt
brandstof en is, vooral voor motoren met
turbocompressor, schadelijk.
BELANGRIJK
108)Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en produceert
kooldioxide, koolmonoxide en andere
giftige gassen.
109)Onthoud dat de rembekrachtiging en
de elektrische stuurbekrachtiging niet
werken zolang de motor niet is gestart; om
die reden is meer kracht benodigd voor
de bediening van het rempedaal en het
stuur.
88
STARTEN EN RIJDEN
GEBRUIK VAN DE
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Trap, om de versnellingen in te
schakelen, het koppelingspedaal
volledig in en schakel de hendel in de
gewenste stand (het schema is
aangegeven op de pookknop fig. 74).
112)
19)
Beweeg, om vanuit de vrijstand de
achteruitversnelling R in te schakelen,
de pook naar rechts en vervolgens naar
achteren.BELANGRIJK De achteruit kan
uitsluitend bij stilstaand voertuig worden
ingeschakeld. Wacht bij draaiende
motor minstens 2 seconden met het
koppelingspedaal helemaal ingetrapt
alvorens de achteruit in te schakelen
om beschadiging aan de tandwielen te
voorkomen.
BELANGRIJK
112)Trap het koppelingspedaal helemaal
in om op juiste wijze te schakelen. Daarom
is het van fundamenteel belang dat er
niets onder het pedaal ligt: let erop dat de
matten vlak liggen en dat ze de slag van de
pedalen niet hinderen.
BELANGRIJK
19)Rijd niet met de hand op de
versnellingspook aangezien de
uitgeoefende druk, hoe licht ook, na
verloop van tijd kan leiden tot slijtage van
de interne onderdelen van de
versnellingsbak.
GEBRUIK VAN DE
AUTOMATISCHE
SEQUENTIËLE
TRANSMISSIE
(waar aanwezig)
De auto kan uitgerust zijn met een
elektronisch geregelde
handgeschakelde versnellingsbak die
op twee manieren bediend kan worden:
“MANUAL” en “AUTO”.
Bij stilstaande auto en de sleutel in de
stand MAR (elektrische verbruikers
vanaf contactsleutel ingeschakeld),
verschijnt op het display de
ingeschakelde versnelling en de actieve
bedieningswijze (automatisch = AUTO
of handmatig = geen weergave).
74AB0A0301C
75AB0A0334C
90
STARTEN EN RIJDEN
STARTEN VAN DE AUTO
OPMERKINGEN
Als de auto wordt gestart, zal het
systeem vanzelf in de AUTO-modus
gaan.
Door de knoppen 1, N, R te kiezen
met ingetrapt rempedaal kan de 1e
versnelling, de vrijstand (N) of de
achteruitversnelling (R) worden
ingeschakeld.
Als de knoppen 1, N, R gebruikt
worden zonder dat het rempedaal
wordt ingetrapt, dan zal het systeem
niet schakelen.
Met de hendels op het stuurwiel kan
niet worden geschakeld, ook niet als
het rempedaal wordt ingetrapt.
Als de auto wordt uitgezet in de
SPORT- of NORMAL-modus, dan
is deze modus opnieuw actief als de
motor opnieuw wordt gestart.BEDIENINGSWIJZE
De versnellingsbak kan op twee
manieren worden bediend:
ten eerste handmatig (MANUAL). In
deze modus bepaalt de bestuurder
zelf wanneer moet worden geschakeld
en hij gebruikt daarvoor de hendel
"+” fig. 76 op het stuurwiel om op te
schakelen en de hendel "–" om terug te
schakelen. Als het verzoek door het
systeem geaccepteerd wordt, toont het
display zodra de schakeling is voltooid
de nieuw ingeschakelde versnelling.
de tweede is volledig automatisch
(AUTO), waarbij het systeem beslist
wanneer er geschakeld wordt. Het blijft
echter mogelijk om met de pook te
schakelen zonder deze werking uit te
schakelen: met dit “schakeladvies”
wordt de automatische modus tijdelijk
uitgeschakeld om de door de
bestuurder gewenste versnelling in te
schakelen.
20)
Om de automatische schakeling
(AUTO) in te schakelen, moet
de A/M-knop op het
versnellingsbakpaneel fig. 75 worden
ingedrukt; als het is ingeschakeld,
verschijnen de tekst AUTO en de
gekozen versnelling op het display. Als
de AUTO-modus wordt uitgeschakeld
gaat de transmissie over naar de
MANUAL-modus.
"Kick Down" functie
Er is ook een "Kick Down” functie
beschikbaar: indien nodig (bijvoorbeeld
tijdens het inhalen), wanneer het
gaspedaal volledig voorbij het stroeve
punt wordt ingetrapt, schakelt het
systeem een of meer versnellingen
terug (als het motortoerental dit
toestaat) om het geschikte vermogen
en koppel voor de door de bestuurder
verzochte acceleratie te leveren.
76AB0A0335C
91
DE MOTOR STARTEN
Trap het rempedaal in om de motor te
starten: het systeem schakelt de
vrijstand (N) automatisch in. Als de
startprocedure is voltooid, kunt u het
rempedaal ingetrapt houden en de
knop1ofRophet
versnellingsbakpaneel indrukken om
respectievelijk de 1
eversnelling of
de achteruitversnelling (R) in te
schakelen.
WEGRIJDEN MET DE
AUTO
Er kan worden weggereden in zowel de
1
eals de 2eversnelling (aanbevolen
op ondergronden met slechte grip),
maar ook in de achteruitversnelling (R).
De versnellingen kunnen alleen
ingeschakeld worden als het rempedaal
wordt ingetrapt.
Ga als volgt te werk:
trap het rempedaal in;
druk op de knop 1 op het paneel
van de versnellingsbak;
gebruik de schakeling “+” terwijl het
rempedaal wordt ingetrapt (alleen
voor wegrijden in de 2
eversnelling);
laat het rempedaal los en trap het
gaspedaal in (als het pedaal snel tot het
einde van zijn slag wordt ingetrapt en
ASR - indien aanwezig - is
uitgeschakeld, kan “sportief” worden
weggereden).
Inschakeling achteruitversnelling
(R)
Druk op de knop R op het paneel van
de versnellingsbak in plaats van op
de knop 1 om de achteruitversnelling in
te schakelen.
Inschakeling vrijstand (N)
Druk op de knop (N) om de vrijstand in
te schakelen.
De vrijstand (N) kan alleen worden
gekozen als het gaspedaal is
losgelaten, ongeacht de status van het
rempedaal (al dan niet ingetrapt). Het
wordt altijd aanbevolen het rempedaal
in te trappen.
GELUIDSSIGNAAL
Om veiligheidsredenen gaat er een
zoemer af als de auto geparkeerd
wordt met de versnellingsbak in de
vrijstand (N) (dit signaal wordt
afgegeven wanneer de contactsleutel in
de stand STOP wordt gedraaid).Bij stilstaande auto, draaiende motor en
de (1e), (2e) of achteruitversnelling (R)
ingeschakeld, activeert het systeem het
geluidssignaal en plaatst de
versnellingsbak automatisch in de
vrijstand (N) wanneer:
het gas- en/of rempedaal minstens
3 minuten niet wordt ingetrapt;
het rempedaal langer dan 10
minuten wordt ingetrapt;
het bestuurdersportier wordt
geopend en het gas- of het rempedaal
minstens 1,5 seconden niet wordt
ingetrapt;
er een storing is gedetecteerd in de
versnellingsbak.
DE AUTO PARKEREN
Om veilig te parkeren moet de 1
e
versnelling of de achteruit (R)
ingeschakeld worden, met uw voet op
het rempedaal en, op een helling,
moet de handrem worden
aangetrokken. Wacht tot de
ingeschakelde versnelling van het
display verdwijnt, voordat u het
rempedaal loslaat.
BELANGRIJK Laat de auto NOOIT
achter met de versnellingsbak in de
vrijstand (N).
92
STARTEN EN RIJDEN
SPORT-FUNCTIE
Wanneer de SPORT-toets 1 fig. 77
wordt ingedrukt, wordt de sportieve
rij-instelling ingeschakeld om grotere
responsiviteit te geven tijdens
acceleratie, een toename in
aanloopkoppel en preciezere sturing
met grotere inspanning vereist op
het stuurwiel.
Wanneer deze functie is ingeschakeld,
brandt het woord SPORT 1 fig. 78
op het display en laat het
instrumentenpaneel een speciaal
scherm zien.
Druk opnieuw op de knop om de
functie uit te schakelen en de normale
rij-instelling te herstellen.
BELANGRIJK Wanneer op de
SPORT-knop wordt gedrukt, wordt de
functie ongeveer 5 seconden later
geactiveerd.BELANGRIJK Tijdens het accelereren,
wanneer de SPORT-functie wordt
gebruikt, kan het stuur enigszins trillen,
wat kenmerkend is voor een sportieve
instelling.
OPMERKING Voor voertuigen met een
Akrapovic uitlaatsysteem, kan een
aanzienlijke toename in motorgeluid
worden gehoord wanneer de
SPORT-modus wordt geactiveerd. Dit
wordt veroorzaakt door het openen van
de klep in de Akrapovic uitlaat, wat de
prestaties verbetert.
PARKEERSENSOREN
(waar aanwezig)
Parkeersensoren bevinden zich in de
achterbumper; zij detecteren de
aanwezigheid van obstakels achter het
voertuig en waarschuwen de
bestuurder met een geluidssignaal en
visueel. Het geluid kan afhankelijk
van de afstand tot het obstakel
intermitterend of continu zijn.
INSCHAKELING
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate het obstakel
dichter bij het voertuig komt.
GELUIDSSIGNAAL
Wanneer de achteruitversnelling is
ingeschakeld en zich een obstakel
achter de auto bevindt, klinkt een
geluidssignaal. Het geluidssignaal klinkt
steeds sneller naarmate de afstand
tussen het obstakel en de
achterbumper kleiner wordt en klinkt
continu als de afstand minder is dan 30
cm.
77AB0A0351C
1
78AB0A0360C
94
STARTEN EN RIJDEN
Meetbereik
Wanneer de sensoren meerdere
obstakels signaleren, dan wordt alleen
rekening gehouden met het
dichtstbijzijnde obstakel.
Let tijdens parkeermanoeuvres met
name op obstakels die zich boven of
onder de sensoren kunnen bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen voorwerpen in de buurt van de
auto niet gedetecteerd worden en zij
kunnen zo schade aan de auto
veroorzaken of zelf beschadigd raken.
113)
21) 22)
AANWIJZINGEN OP HET
DISPLAY
Wanneer de sensoren worden
ingeschakeld, verschijnt het scherm van
fig. 79 op het display.Behalve door middel van het
geluidssignaal wordt over de
aanwezigheid en afstand van een
obstakel visueel informatie gegeven op
het display van het instrumentenpaneel.
De gekleurde bogen aan de achterzijde
van de auto geven aan dat een
obstakel is gedetecteerd. Het systeem
geeft een gedetecteerd obstakel aan
met de weergave van een boog in
overeenstemming met de afstand tot
het obstakel en de plaats hiervan ten
opzichte van het voertuig. Als achter de
auto een voorwerp wordt gedetecteerd
(aan de zijkant of in het midden), toont
het display een knipperende boog in de
overeenkomende zone en klinkt een
intermitterend geluid. Terwijl de auto het
voorwerp benadert, toont het display
een of meer knipperende bogen die de
auto benaderen, en het geluid klinkt
frequenter totdat deze onafgebroken
klinkt. De kleur op het display is
afhankelijk van de afstand tot en de
plaats van het obstakel. Naarmate de
afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner wordt, gaan de bogen over
van geel naar knipperend rood (rechts,
in het midden of links).
BELANGRIJK
21)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
22)Voor werkzaamheden aan de bumper
in de buurt van de sensoren, dient u zich
uitsluitend tot het Abarth Servicenetwerk te
wenden. Werkzaamheden aan de bumper
die niet goed worden uitgevoerd, kunnen
de werking van de sensoren in gevaar
brengen.
79AB0A0390C
95