
164Rijden en bedieningSnelheid van snelheidslimietdetectie
overnemen
De intelligente snelheidsadaptatie
informeert u wanneer de snelheidsli‐
mietdetectie een snelheidslimiet
heeft gedetecteerd. De gedetec‐
teerde maximumsnelheid kan worden gebruikt als een nieuwe waarde voor
de cruisecontrol.
Met behulp van de camera boven aan
de voorruit detecteert en leest dit
systeem de snelheidslimiet en de
borden einde maximumsnelheid.
Bij een actieve cruisecontrol
verschijnt de gedetecteerde maxi‐
mumsnelheid op het Driver Informa‐
tion Center en MEM licht op.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
nieuwe snelheidsinstelling te bevesti‐ gen en op te slaan.
Deze snelheid geldt als de nieuwe
waarde voor de cruisecontrol.
De functie kan worden gedeactiveerd
of geactiveerd in het menu Persoon‐
lijke instellingen 3 107.Ingestelde snelheid overschrijden
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het
gaspedaal wordt opnieuw de opge‐
slagen snelheid aangehouden.
Functie deactiveren
Druk op Ñ, de cruisecontrol staat in
de pauzemodus en er verschijnt een
bericht. U rijdt in de auto zonder crui‐ secontrol.
De cruisecontrol wordt gedeacti‐
veerd, maar niet uitgeschakeld. De laatst opgeslagen snelheid blijft in het
geheugen voor het later hervatten
van de snelheid.
De cruisecontrol wordt automatisch
gedeactiveerd in de volgende geval‐ len:
● U trapt op het rempedaal.
● U trapt op het koppelingspedaal.
● De rijsnelheid is lager dan 40 km/h.● Het Traction Control of de elek‐tronische stabiliteitsregeling is
actief.
● De keuzehendel staat in de stand
N (automatische versnellings‐
bak), de eerste of tweede
versnelling (handgeschakelde
versnellingsbak).
Opgeslagen snelheid hervatten
Duw het stelwiel naar RES/+ bij een
snelheid hoger dan 40 km/u. De
opgeslagen snelheid wordt hervat.
Systeem uitschakelen Druk op m, de cruisecontrolmodus
wordt gedeactiveerd en de cruisecon‐
trolaanduiding op het Driver Informa‐
tion Center dooft.
Bij het indrukken van ß om de snel‐
heidsbegrenzer uit te schakelen
wordt u de cruisecontrol gedeacti‐
veerd.
Bij het uitschakelen van het contact
gaat een geprogrammeerde snelheid verloren.

Rijden en bediening165Storing
Bij een storing in de cruisecontrol
wordt de ingestelde snelheid gewist,
waarbij de streepjes gaan knipperen.
De snelheidslimietdetectie werkt
mogelijk niet goed, als de verkeers‐
borden niet voldoen aan het Verdrag
van Wenen inzake verkeersborden
en verkeerstekens.
Snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.
De snelheidslimiet kan worden inge‐
steld op een snelheid hoger dan
30 km/h.
U kunt accelereren tot de ingestelde
snelheid. Bij het afrijden van hellingen
zijn afwijkingen van de snelheidsli‐
miet mogelijk.
U kunt de ingestelde snelheid tijdelijk
overschrijden door stevig op het
gaspedaal te trappen.
De actuele snelheid en de ingestelde snelheidslimiet staan op het Driver
Information Center.Systeem inschakelen
Druk op ß, waarna het symbool ß
en een bericht verschijnen op het
Driver Information Center. Het
systeem is nog steeds niet actief.
Functie activeren
Zelf een snelheid instellen

Rijden en bediening167Functie deactiverenDruk op Ñ, de snelheidsbegrenzer
staat in de pauzemodus en er
verschijnt een bericht. De snelheids‐
begrenzer van de auto is niet actief.
De snelheidsbegrenzer wordt
gedeactiveerd, maar niet uitgescha‐
keld. De laatst opgeslagen snelheid blijft in het geheugen voor het later
hervatten van de snelheid.
Snelheidslimiet hervatten
Druk op Ñ, de opgeslagen snelheids‐
limiet wordt hervat.
Systeem uitschakelen
Druk op ß, de snelheidsbegrenzer‐
modus wordt gedeactiveerd en de
snelheidslimietaanduiding op het
Driver Information Center dooft.
Bij het indrukken van m ter activering
van de cruisecontrol wordt de snel‐
heidsbegrenzer uitgeschakeld.
De ingestelde snelheid blijft bij
uitschakeling van het contact in het
geheugen liggen.Storing
Bij een storing in de snelheidsbegren‐ zer wordt de ingestelde snelheid
gewist, waarbij de streepjes gaan
knipperen.
De snelheidslimietdetectie werkt
mogelijk niet goed, als de verkeers‐
borden niet voldoen aan het Verdrag
van Wenen inzake verkeersborden
en verkeerstekens.
Adaptieve cruise control
De adaptieve cruisecontrol is een
verbetering van de conventionele
cruisecontrol en biedt als aanvullende functie het aanhouden van een
bepaalde volgafstand tot een voorlig‐
ger. Deze gebruikt radar en camera‐
sensoren voor de detectie van voor‐
liggers. Als er zich geen voertuig voor u bevindt, zal de adaptieve cruisecon‐
trol zich als een conventionele crui‐
secontrol gedragen.
De adaptieve cruisecontrol verlaagt
automatisch de rijsnelheid wanneer u een langzamer rijdende auto nadert.Vervolgens wordt de rijsnelheid op de geselecteerde volgafstand aange‐past aan die van de voorligger. Derijsnelheid neemt toe of af met die van
de voorligger, maar zal de ingestelde snelheid niet overschrijden. De crui‐secontrol kan beperkt remmen, met
geactiveerde remlichten.
Als de voorligger accelereert of van
rijstrook wisselt, laat de adaptieve cruisecontrol u weer snel naar de
ingestelde snelheid accelereren. Als
de bestuurder de richtingaanwijzers
bedient om een langzamer rijdend
voertuig in te halen, laat de adaptieve
cruisecontrol uw auto tijdelijk accele‐
reren in de richting van dit voertuig om te helpen bij het inhalen ervan. De
ingestelde snelheid wordt echter
nooit overschreden.
Bij een handgeschakelde versnel‐
lingsbak kan de adaptieve cruisecon‐ trol een snelheid van meer dan
30 km/h instellen. Als de voorligger te
langzaam rijdt en de gekozen volgaf‐
stand niet meer te handhaven is, klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een bericht op het Driver Information Center. Het bericht advi‐
seert de bestuurder om de controle
over te nemen van de auto. Bij auto's

168Rijden en bedieningmet een automatische
versnellingsbak kan het systeem de
auto tot stilstand afremmen.9 Waarschuwing
Bij het rijden met de adaptieve
cruisecontrol dient de bestuurder
altijd zijn of haar volledige
aandacht bij het verkeer te
houden. De bestuurder behoudt
de volledige controle over de auto
omdat rempedaal, gaspedaal en
de knop Ñ voorrang hebben op de
adaptieve cruisecontrol.
Systeem inschakelen
Druk op C, het symbool C verschijnt
op het Driver Information Center. Het
systeem is nog steeds niet actief.
Functie activeren
Zelf een snelheid instellen
De adaptieve cruisecontrol moet
handmatig worden ingeschakeld bij
een snelheid tussen 30 km/h en
180 km/h . Bij auto's met een automa‐
tische versnellingsbak moet de auto‐
matische keuzehendel zijn geplaatst
in D of M.
Trek op tot de gewenste snelheid en
duw het kartelwiel naar SET/-. De
huidige snelheid wordt opgeslagen
en gehandhaafd.
De ingestelde snelheid verschijnt op
het Driver Information Center.
De ingestelde snelheid is vervolgens te wijzigen door het kartelwiel naar
RES/+ te verplaatsen om de snelheid
te verhogen of naar SET/- om de snel‐
heid te verlagen. Duw het stelwiel
herhaalde malen kort in een bepaalde
stand om de snelheid in kleine stapjes
te wijzigen of houd het stelwiel in een bepaalde stand vast om de snelheid
in grote stappen te wijzigen.

Rijden en bediening169Wanneer de adaptieve cruisecontrol
werkt, wordt het Stop/Start-systeem
automatisch uitgeschakeld.
Snelheid van snelheidslimietdetectie
overnemen
De intelligente snelheidsaanpassing
informeert de bestuurder wanneer de
maximumsnelheidsherkenning een
maximumsnelheid waarneemt. De waargenomen maximumsnelheid
kan worden overgenomen als nieuw
ingestelde snelheid voor de adap‐
tieve cruisecontrol.
Met behulp van de camera boven aan
de voorruit detecteert en leest dit
systeem de snelheidslimiet en de
borden einde maximumsnelheid.
Bij een adaptieve cruisecontrol
verschijnt de gedetecteerde maxi‐
mumsnelheid op het Driver Informa‐
tion Center en MEM licht op.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
nieuwe snelheidsinstelling te bevesti‐ gen en op te slaan.Deze maximumsnelheid is daarmee
de nieuwe snelheidsinstelling voor de
adaptieve cruisecontrol.
De functie is te activeren of te deacti‐ veren in met menu Persoonlijke
instellingen 3 107.
Ingestelde snelheid overschrijden
Het blijft altijd mogelijk om harder dan de ingestelde snelheid te rijden door
het gaspedaal in te trappen. Na het
loslaten van het gaspedaal hervat de
auto de opgeslagen snelheid. Als een voorligger langzamer rijdt dan de
opgeslagen snelheid, wordt de volg‐ afstand hervat die de bestuurder
heeft ingesteld.
Bij overschrijding van de ingestelde
snelheid knippert de snelheidsinstel‐
ling op het Driver Information Center
en er verschijnt een waarschuwings‐
bericht.9 Waarschuwing
Als de bestuurder de snelheid
opvoert, deactiveert het systeem het automatisch remmen. Dit
wordt aangegeven als een pop-
upwaarschuwing op het Driver
Information Center.
Opgeslagen snelheid hervatten
Duw het kartelwiel naar RES/+ bij een
rijsnelheid hoger dan 30 km/h. De
adaptieve cruisecontrol wordt geacti‐
veerd en hanteert de ingestelde snel‐ heid.
Adaptieve cruisecontrol bij auto’s
met een automatische
versnellingsbak
Bij auto's met een automatische
versnellingsbak maakt de adaptieve
cruisecontrol het mogelijk om de
gekozen volgafstand tot een remmen
voorligger aan te houden totdat de
auto helemaal stilstaat.
Als het systeem uw auto achter een
voorligger tot stilstand heeft gebracht, maakt de snelheidsinstelling plaats
voor een groen controlelampje .. Dit
lampje geeft aan dat de auto automa‐ tisch staande wordt gehouden.

170Rijden en bedieningAls de stilstaande voorligger langere
tijd heeft gestopt en weer begint te
rijden, zal het groene controlelampje
Voorligger gedetecteerd . knippe‐
ren en klinkt er een geluidssignaal om u eraan te herinneren om het verkeerte controleren voordat u weer
wegrijdt.
Wanneer de voorligger wegrijdt, moet
u op het gaspedaal trappen tot een
snelheid van 30 km/h en het kartel‐
wiel naar SET- of RES+ duwen om de
adaptieve cruisecontrol te hervatten.
Bij een stop van meer dan 5 minuten
of als het bestuurdersportier wordt
geopend en de veiligheidsgordel van
de bestuurder wordt losgemaakt, dan wordt de elektrische parkeerrem
automatisch geactiveerd om de auto
staande te houden. Controlelampje
m lichten op. Trap om de elektrische
parkeerrem los te zetten het gaspe‐
daal in.
Elektrische parkeerrem 3 156.9 Waarschuwing
Wanneer het systeem wordt
gedeactiveerd of geannuleerd,
zorgt het systeem er niet langer
voor dat de auto stil blijft staan,
waardoor de auto kan gaan rijden. Houd er altijd rekening mee dat uzelf op de rem moet trappen omervoor te zorgen dat de auto blijft
stilstaan.
Verlaat de auto niet wanneer deze
staande wordt gehouden door de
adaptieve cruise control. Zet de
keuzehendel altijd in de parkeer‐
stand P en schakel het contact uit
voordat u de auto verlaat.
Volgafstand instellen
Als de adaptieve cruisecontrol een
voorligger met een lagere snelheid
constateert, zal deze de rijsnelheid
aanpassen om de geselecteerde volgafstand te handhaven.
De volgafstand is in te stellen op: kort
(1 balkje), normaal (2 balkjes) of lang (3 balkjes).
Als de motor draait en de adaptievecruisecontrol wordt geactiveerd
(grijs), kunt u de instelling voor de
volgafstand aanpassen:
Druk op Ö, de huidige instelling
verschijnt op het Driver Information
Center.
Druk opnieuw op Ö om de volgaf‐
stand te wijzigen: De nieuwe instel‐
ling verschijnt op het Driver Informa‐
tion Center.
De geselecteerde volgafstand wordt
aangegeven via gevulde balkjes op
het adaptieve cruisecontrolscherm.9 Waarschuwing
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het
bewaren van een veilige onder‐
linge afstand bij de betreffende
verkeers-, weers- en zichtomstan‐
digheden. Indien de situatie zulks
vereist, moet de afstand tot voor‐
ligger worden aangepast of het
systeem worden uitgeschakeld.

Rijden en bediening171Detectie van voorliggerAls het systeem een voertuig in de
rijrichting detecteert, verandert het
symbool voor de adaptieve cruise‐
control op het Driver Information
Center: - verandert in w.
Functie deactiveren
Druk op Ñ, de adaptieve cruisecon‐
trol staat in de pauzemodus en er
verschijnt een bericht. U rijdt in de
auto zonder adaptieve cruisecontrol.
De adaptieve cruisecontrol is gedeac‐ tiveerd, maar niet uitgeschakeld. De
laatst opgeslagen snelheid blijft in het
geheugen voor later gebruik.
De adaptieve cruisecontrol wordt
automatisch gedeactiveerd in de
volgende gevallen:
● U trapt op het rempedaal.
● De auto trekt op tot een snelheid hoger dan 180 km/h of remt af toteen snelheid lager dan 30 km/h.
● De elektrische parkeerrem wordt ingeschakeld.
● Het Traction Control of de elek‐ tronische stabiliteitsregeling is
gedeactiveerd of actief.
● De keuzehendel van de automa‐ tische versnellingsbak staat nochin stand D noch in stand M.
● Er is een storing gedetecteerd in de elektronische stabiliteitsrege‐
ling of het radarsysteem.
Systeem uitschakelen
Druk op C, de adaptieve cruisecon‐
trolmodus wordt gedeactiveerd en de
aanduiding voor adaptieve cruisecon‐
trol op het Driver Information Center
dooft.Bij het indrukken van ß om de snel‐
heidsbegrenzer in te schakelen wordt de adaptieve cruisecontrol gedeacti‐
veerd.
Het uitschakelen van het contact wist
de opgeslagen snelheidsinstelling.
Aandacht van de bestuurder ● Gebruik de adaptieve cruisecon‐ trol met beleid in bochten of opheuvelachtige wegen, het
systeem kan contact met de
voorligger verliezen en heeft tijd
nodig om deze opnieuw te detec‐ teren.
● Gebruik het systeem niet op gladde wegen omdat het snelle
veranderingen in de tractie (door‐ slaan) van de banden kan
veroorzaken, waardoor u de
macht over het stuur zou kunnen verliezen.
● Gebruik de adaptieve cruisecon‐ trol niet in de regen, sneeuw ofmodder, omdat de radarsensor
door waterfilm, stof, ijs of sneeuw
bedekt kan worden. Het zicht
wordt dan geheel of gedeeltelijk

172Rijden en bedieningonderdrukt. Bij een vervuilde
sensor, de sensorafdekking reini‐ gen.
● Gebruik het systeem niet wanneer u met het reservewiel
rijdt.
Systeembeperkingen9 Waarschuwing
De automatische remkracht van
het systeem volstaat niet voor
krachtig remmen en de remwer‐
king is mogelijk onvoldoende om
een botsing te vermijden.
● Na aan plotselinge rijstrookwis‐ sel, heeft het systeem enige tijd
nodig om de volgende voorligger
te detecteren. Als dus een
nieuwe voorligger wordt gedetec‐ teerd, kan het systeem de snel‐
heid verhogen in plaats van te
remmen.
● De adaptieve cruisecontrol negeert tegenliggers.
●De adaptieve cruisecontrol houdt
voor het remmen en wegrijden
geen rekening met voetgangers
en dieren.
● De adaptieve cruisecontrol houdt
alleen bij een lage snelheid reke‐ ning met gestopte voertuigen.
● Gebruik de adaptieve cruisecon‐ trol niet bij het trekken van een
aanhanger.
● Gebruik adaptieve cruisecontrol niet op wegen met een hellings‐
percentage van meer dan 10%.
Aangezien het detectiegebied van de
radar nogal smal is, detecteert het
systeem het volgende mogelijk niet:
● minder brede voertuigen, bijv. motorfietsen, scooters
● voertuigen die niet in het midden van de rijstrook rijden
● voertuigen die afslaan
● voertuigen die ineens langs de kant van de weg gaan staanBochten
De adaptieve cruisecontrol berekent
aan de hand van de centrifugale
kracht een voorspelde koers. Deze voorspelde koers neemt de kenmer‐
ken van de huidige bocht in aanmer‐
king, maar kan geen veranderingen
incalculeren. Het systeem kan de
huidige voorligger verliezen of zich op
een voertuig in een andere rijstrook
richten. Dit kan gebeuren tijdens het inzetten of uitrijden van een bocht ofals de bocht scherper of minder
scherp wordt. Als het systeem geen
voorligger meer detecteert, dooft het
controlelampje A.
Als de centrifugale kracht in een bocht te groot is, zal het systeem de rijsnelheid enigszins verlagen. Deze
remactie is niet ontworpen om te
voorkomen dat de auto uit de bocht