114VerlichtingKoplampreikwijdte afstemmen op de
belading om verblinding van tegenlig‐
gers te voorkomen.
Kartelwieltje ? in de gewenste stand
draaien:0:Geen belading4:Beladen tot toelaatbaar maxi‐
mumgewicht
Koplampinstelling in het
buitenland
Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.
Instellen
Open de motorkap 3 172 en zoek de
markering op (afgebeeld in de illustra‐ tie) naast elk van de koplampen.
Voor elke koplamp:
Draai de schroef met een schroeven‐
draaier een 1
/4 slag naar het
symbool ] toe om de lichten lager te
stellen of naar het symbool < toe om
de lichten hoger te stellen.
Zorg dat de koplampen naar hun
oorspronkelijke stand worden terug‐
gebracht wanneer dat vereist is.
Dagrijlicht
Dagrijlichten maken de auto overdag
beter zichtbaar. Deze worden moge‐ lijk automatisch ingeschakeld
wanneer de motor draait.
Zo nodig kunt u het dagrijlicht deacti‐
veren via het Infotainmentsysteem.
Raadpleeg voor meer informatie de
handleiding Infotainment.
Automatische verlichting 3 113.
Bochtverlichting
Bij ingeschakeld dimlicht wordt de
mistlamp voor in bochten, afhankelijk
van de stuurhoek, de rijsnelheid en de ingeschakelde versnelling ook inge‐
schakeld, om de bocht in de weg aan
de betreffende kant te verlichten.
Rijden en bediening137Als de elektronische sleutel niet in de
auto ligt, verschijnt er een bijbeho‐
rend bericht op het Driver Information
Center 3 105.
Let op
Leg de elektronische sleutel onder‐
weg niet in de bagageruimte, aange‐ zien deze buiten de detectiezone
(aangegeven door een geluidssig‐
naal bij lage snelheid 3 107 en een
bericht op het Driver Information Center 3 106) ligt.
Let op
Als de elektronische sleutel in het interieur voorin wordt bewaart en er
een bericht op het Driver Information
Center verschijnt (waarbij er moge‐
lijk een geluidssignaal klinkt) ter indi‐
catie dat deze buiten het ontvangst‐
bereik is, adviseren we de elektroni‐ sche sleutel in de kaartlezer te
steken.
Sommige functies, bijv. Infotainment‐
systeem, zijn beschikbaar voor
gebruik zodra u instapt.Accessoirestand
Druk op START/STOP zonder het
koppelings- of rempedaal in te trap‐ pen om verdere elektrische functies
te kunnen bedienen.
Deze functies worden automatisch
uitgeschakeld na een vertraging.
Motor starten Trap het koppelings- en rempedaal in
en druk op START/STOP . Laat de
toets los zodra het starten begint.
Als er een versnelling ingeschakeld
is, kan de motor alleen worden
gestart door het koppelingspedaal in
te trappen en op de knop
START/STOP te drukken.
Soms kan het nodig zijn om bij het
indrukken van START/STOP iets aan
het stuurwiel te draaien om het stuur‐
slot te ontgrendelen. Er verschijnt een bijbehorend bericht op het Driver
Information Center 3 105.
Houd bij zeer lage buitentemperatu‐ ren (bijv. lager dan -10 °C) het koppe‐ lingspedaal ingetrapt en druk op
START/STOP totdat de motor start.Als er aan een van de startvoorwaar‐
den niet is voldaan, verschijnt er een
bijbehorend bericht op het Driver
Information Center 3 105.
Boordinformatie 3 106.
Motor afzetten De elektronische sleutel moet in de
auto zijn, in de kaartlezer of voorin in
het interieur.
U schakelt de motor uit door in stil‐ stand op START/STOP te drukken.
Na het openen van de bestuurders‐
deur en het vergrendelen van de auto
wordt het stuurslot ingeschakeld.
Als de elektronische sleutel niet wordt
gedetecteerd, verschijnt er een bijbe‐
horend bericht op het Driver Informa‐ tion Center 3 105. Druk in dat geval
gedurende 2 seconden op START/STOP om de motor te stop‐
pen.
Centrale vergrendeling 3 27.
Behouden stroom uit Druk gedurende meer dan
2 seconden op START/STOP. De
motor wordt uitgeschakeld, maar
138Rijden en bedieningsommige functies, bijv. Infotainment‐
systeem, kunnen nog ongeveer
10 minuten worden gebruikt.
Na het openen van de bestuurders‐
deur en het vergrendelen van de auto
werken deze functies niet meer.
Let op
Neem bij het uitstappen altijd de
elektronische sleutel mee.
Bij het achterlaten van de elektroni‐
sche sleutel in de kaartlezer klinkt er een geluidssignaal 3 107 en
verschijnt er een bericht op het
Driver Information Center 3 106 bij
het openen van de bestuurdersdeur.9 Gevaar
Laat nooit een elektronische sleu‐
tel achter in de auto bij kinderen of dieren, om onbedoeld bedienen
van ruiten, deuren of motor te
voorkomen. Kans op fataal letsel.
Storing
Als de motor niet kan worden gestart, kan dit de volgende oorzaken
hebben:
● Storing in elektronische sleutel.
● Elektronische sleutel buiten het ontvangstbereik.
● Batterijspanning te laag.
● Overbelasting van de centrale vergrendeling door herhaalde,
snel opeenvolgende activering
van de handzender, waardoor de
stroomvoorziening voor korte tijd
wordt onderbroken.
● Storing door radiogolven afkom‐ stig van externe zenders met eenhoog vermogen.
Vervangen van de accu 3 22.
Centrale vergrendeling 3 27.
Elektronisch sleutelsysteem 3 23.Motor starten
Handgeschakelde versnellingsbak:
trap de koppeling in.
Geef geen gas.
Dieselmotoren: sleutel naar stand 2
draaien om voor te verwarmen totdat
controlelamp ! op de instrumenten‐
groep dooft 3 103.
Draai de sleutel naar stand 3 en laat
deze los.
Het verhoogde motortoerental wordt
automatisch verlaagd tot het normaal stationaire toerental naarmate de
motortemperatuur stijgt.
Rijden en bediening143Herstarten van de motor door het
stop-startsysteem
De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten
mogelijk te maken.
Als er zich een van de volgende
omstandigheden voordoet tijdens
een Autostop, dan zal de motor auto‐
matisch door het stop-startsysteem
worden herstart:
● de accu is ontladen
● de buitentemperatuur is te laag of
te hoog (bijv. onder 0 °C of boven
35 °C)
● de ontdooifunctie is geactiveerd 3 122
● het remvacuüm is niet voldoende
● het rempedaal wordt steeds inge‐
trapt
● de auto begint te rijden
De motor start mogelijk niet opnieuw als een portier of de motorkap openis.Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler, op de elek‐ trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Als het Infotainmentsysteem actief is,
wordt het volume van het audiogeluid mogelijk korte tijd verlaagd of onder‐
broken wanneer opnieuw wordt
gestart.
Storing
Bij een storing in het Stop/Start-
systeem brandt de LED in Î en er
verschijnt een bijbehorend bericht op
het Driver Information Center 3 105.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Boordinformatie 3 106.
Geluidssignalen 3 107.Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het
oppervlak ontbranden.
● Handrem altijd zonder indruk‐ ken van de ontgrendelingsknopstevig aantrekken. Op een aflo‐
pende of oplopende helling zo
stevig mogelijk. Trap tegelijker‐
tijd het rempedaal in om minder
kracht nodig te hebben.
● Zet de motor af.
● Schakel de eerste versnelling in als de auto op een effen
ondergrond of een oplopende
helling. Op een oplopende
helling bovendien de voorwie‐
len van de stoeprand
wegdraaien.
Schakel de achteruitversnelling in als de auto op een aflopende
helling staat. Bovendien de
Rijden en bediening161
Het systeem bestaat uit vier ultrasone
parkeersensoren in de achterbum‐
per.
Let op
Accessoires e.d. die in het detectie‐
gebied van de sensoren gemon‐
teerd zijn kunnen storingen in het
systeem veroorzaken.
Inschakelen
Het systeem wordt automatisch geac‐
tiveerd als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld. Een kort geluids‐ signaal geeft aan dat het systeem
gereed is voor gebruik.
De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de auto het
obstakel nadert. Is de afstand minder
dan 30 cm, dan klinkt er een continu
geluidssignaal.
Let op
In versies met een melding op het Info-Display kunt u het volume van
het signaal aanpassen via het Info‐
tainmentsysteem. Raadpleeg voor meer informatie de Handleiding Info‐
tainment.
Uitschakelen
Het systeem kan permanent of tijde‐
lijk uitgeschakeld worden.
Let op
In versies met een melding op het Info-Display kunt de functie uitscha‐
kelen via het Infotainmentsysteem.
Raadpleeg voor meer informatie de Handleiding Infotainment.
Tijdelijk uitschakelen
Deactiveer tijdelijk het systeem door
met ingeschakeld contact op r op
het instrumentenpaneel te drukken.
Bij het deactiveren brandt de LED in
de toets.
Wanneer de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld, klinkt er geen
geluidssignaal ter bevestiging.
Het systeem wordt bij het indrukken
van r of de volgende keer dat het
contact wordt ingeschakeld, opnieuw geactiveerd.
Permanent uitschakelen
Deactiveer permanent het systeem
door met ingeschakeld contact gedu‐
rende ongeveer 3 seconden op r
op het instrumentenpaneel te druk‐ ken. Bij het permanent deactiveren
brandt de LED in de toets continu.
164Rijden en bedieningInfo-Display
Bij auto's met een navigatiesysteem
verschijnt mogelijk het achteruitkijk‐
cameradisplay op het Info-Display
(afhankelijk van de versie).
Display baanrijstrook (1)
Afhankelijk van de versie verschijnt
de door de auto gevolgde rijstrook (1)
in blauw op het Info-Display. Hier ziet u het pad van de auto aan de hand
van de stuurhoek.
Display vaste rijstrook (2)
Het display van de vaste rijstrook (2) toont het traject van de auto als dewielen rechtuit blijven staan.
Richtlijnen (3, 4, 5) worden samen
met het display van de vaste
rijstrook (2) gebruikt en geven de
afstand achter de auto aan.De richtlijnintervallen zijn als volgt:3 (Rood):30 cm4 (Geel):70 cm5 (Groen):150 cmInstellingen
Instellingen als helderheid, contrast
en kleuren kunnen worden gewijzigd
via het Infotainmentsysteem. U kunt
de functie ook permanent uitschake‐
len. Raadpleeg voor meer informatie
de Handleiding Infotainment.
Uitschakelen
Als de achteruitversnelling gedu‐
rende ongeveer 5 seconden niet
wordt ingeschakeld, wordt de camera
na enige tijd weer ingeschakeld.
Storing
De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
● in een donkere omgeving
● als de zon of koplampen van andere auto's direct in de lens
van de camera schijnen
Klantinformatie233REACH
Registration, Evaluation, Authorisa‐
tion and Restriction of Chemicals (REACH) is een EU-verordening ter
verbetering van de bescherming van
de volksgezondheid en het milieu
tegen de risico's die mogelijk uitgaan
van chemische stoffen. Ga naar
www.opel.com/reach voor meer infor‐ matie over en inzage in de Artikel 33-
communicatie.
Gedeponeerde handelsmerkenApple Inc.
Apple CarPlay™ is een handelsmerk
van Apple Inc.
App Store ®
en iTunes Store ®
zijn
gedeponeerde handelsmerken van
Apple Inc.
iPhone ®
, iPod ®
, iPod touch ®
, iPod
nano ®
, iPad ®
en Siri ®
zijn gedepo‐
neerde handelsmerken van Apple
Inc.Bluetooth SIG, Inc.
Bluetooth ®
is een gedeponeerd
handelsmerk van Bluetooth SIG, Inc.DivX, LLC
DivX ®
en DivX Certified ®
zijn gedepo‐
neerde handelsmerken van DivX,
LLC.EnGIS Technologies, Inc.
BringGo ®
is een gedeponeerd
handelsmerk van EnGIS Technolo‐
gies, Inc.Google Inc.
Android™ en Google Play™ Store
zijn handelsmerken van Google Inc.Stitcher Inc.
Stitcher™ is een handelsmerk van
Stitcher, Inc.Verband der Automobilindustrie e.V.
AdBlue ®
is een gedeponeerd
handelsmerk van de VDA.Registratie van
voertuigdata en privacy
Event Data Recorders(EDR)
Er zijn elektronische regeleenheden
in uw auto gemonteerd. Regeleenhe‐ den verwerken gegeven die, bijvoor‐
beeld, afkomstig zijn van autosenso‐
ren of die de regeleenheden zelf
aanmaken of onderling uitwisselen.
Sommige regeleenheden zijn vereist
voor een veilige werking van uw auto,
andere bieden ondersteuning tijdens
het rijden (bestuurdersondersteu‐
ningssystemen) of verzorgen
comfort- of infotainmentfuncties.
Bedieningsgegevens in de auto Regeleenheden verwerken gege‐
vens voor bediening van de auto.
Klantinformatie235Foutcodegeheugens in de auto zijn te
resetten door een servicebedrijf in het
kader van onderhoud of reparatie.
Comfort- en infotainmentfuncties Comfortinstellingen en persoonlijke
instellingen zijn in de auto op te slaan
en op ieder gewenst moment te wijzi‐ gen.
Afhankelijk van het desbetreffende
uitrustingsniveau, zijn dergelijke
gegevens:
● instellingen voor de positie van stoelen en stuurwiel,
● instelling van het chassis en de airconditioning,
● persoonlijke instellingen zoals die voor de binnenverlichting.
U kunt uw eigen gegevens invoeren
in de infotainmentfuncties van uw
auto bij het gebruik van bepaalde
functies.Afhankelijk van het desbetreffende
uitrustingsniveau, zijn dergelijke
gegevens:
● multimediagegevens zoals weer te geven tracks, video's of foto's
in een geïntegreerde multimedia‐
systeem;
● adressenboekgegevens voor gebruik in combinatie met een
handsfree-systeem of een geïn‐
tegreerd navigatiesysteem;
● ingevoerde bestemmingen;
● gegevens over het gebruik van online-services.
Deze gegevens voor comfort- en info‐ tainmentfuncties worden mogelijk
lokaal in de auto opgeslagen of
bewaard op een apparaat dat u hebt aangesloten op de auto (bijv. eensmartphone, USB-stick of mp3-
speler). Gegevens die u zelf hebt
ingevoerd is op ieder gewenst
moment te verwijderen.
Deze gegevens zijn alleen op uw
verzoek door te geven tot buiten het
bereik van de auto, in het bijzonder bijhet gebruik van online services
afhankelijk van de door u geselec‐
teerde instellingen.
Integratie met smartphones, bijv.
Android Auto of Apple CarPlay
Als uw auto is uitgerust met een van
de genoemde systemen, kunt uw
smartphone of een ander mobiel
apparaat verbinden met de auto
waarna u de smartphone of het appa‐
raat kunt bedienen via de bedienings‐ elementen in de auto. De beelden en
het geluid van de smartphone zijn in
het gegeven geval weer te geven via
het multimediasysteem in de auto. Er
wordt tegelijkertijd specifieke infor‐
matie naar uw smartphone gestuurd.
Afhankelijk van het type integratie,
bestaat dergelijke informatie uit posi‐
tiegegevens, dag-/nachtmodus en
andere algemene informatie over de
auto. Zie voor meer informatie de
bedieningsinstructies van de auto /
het Infotainmentsysteem.
De integratie maakt het gebruik van
bepaalde smartphone-apps mogelijk,
zoals navigatie of het spelen van muziek. Er is geen verdere integratie