
40Stoelen, veiligheidssystemenTrek de hoofdsteun omhoog.
Horizontale verstelling
Trek de hoofdsteun naar voor als u
deze horizontaal wilt afstellen. Deze klikt vast in drie posities.
U zet deze weer helemaal naar
achteren door deze geheel naar
voren te trekken en los te laten.
Hoofdsteunen van achterbank
Hoogteverstelling
Hoofdsteun omhoogtrekken.
Voor lager zetten, de pal (1) indruk‐ ken en de hoofdsteun omlaag duwen.
Verwijderen
Zet de hoofdsteun geheel omhoog.
Druk tegelijkertijd de pallen (1) en (2) in.
Trek de hoofdsteun omhoog.
Voorstoelen
Stoelpositie9 Waarschuwing
Alleen met een correct ingestelde
stoel rijden.
9 Gevaar
Altijd op minstens 25 cm afstand
van het stuurwiel zitten zodat de
airbag veilig in werking kan treden.
9 Waarschuwing
Stoelen nooit tijdens het rijden
verstellen, omdat ze ongecontro‐
leerd kunnen bewegen.
9 Waarschuwing
Nooit voorwerpen onder de stoe‐
len plaatsen. 

Stoelen, veiligheidssystemen47Gebruik van de stoel bij
zwangerschap9 Waarschuwing
De heupgordel moet zo laag
mogelijk over het bekken lopen
om druk op de buik te voorkomen.
Airbagsysteem
Het airbagsysteem bestaat uit meer‐
dere afzonderlijke systemen afhanke‐
lijk van de omvang van de uitrusting.
Bij het activeren worden de airbags
binnen enkele milliseconden gevuld.
Ook het leeglopen van de airbags
verloopt zo snel, dat dit tijdens een
aanrijding vaak niet eens wordt opge‐ merkt.9 Waarschuwing
Het airbagsysteem ontplooit
explosief, laat reparaties alleen
door deskundig personeel verrich‐ ten.
9 Waarschuwing
Bij het aanbouwen van accessoi‐
res die het frame van de auto, het
bumpersysteem, de hoogte, de
voorkant of de zijbeplating veran‐ deren werkt het airbagsysteem
mogelijk niet goed. De werking
van het airbagsysteem kan ook
nadelig worden beïnvloed door het wijzigen van onderdelen van de
voorstoelen, de veiligheidsgor‐
dels, de airbagsensor- en diagno‐
semodule, het stuurwiel, het
instrumentenpaneel, de portier‐
rubbers aan de binnenkant, waar‐
onder de luidsprekers, een van de
airbagmodules, de hemel- of stijl‐
bekleding, de frontsensoren, de
zij-impactsensoren of de airbag‐
bedrading.
Let op
Ter hoogte van de middenconsole
zitten de regelelektronica van het
airbagsysteem en de gordelspan‐
ners. In dit gebied geen magneti‐
sche voorwerpen plaatsen.
Bevestig geen voorwerpen op de
afdekkingen van de airbags en
bedek ze niet met andere materia‐
len. Laat beschadigde afdekkingen
vervangen door een werkplaats.
Elke airbag treedt slechts eenmaal
in werking. Geactiveerde airbags
onmiddellijk laten vervangen door
een werkplaats. Ook moeten even‐
tueel het stuurwiel, het 

Instrumenten en bedieningsorganen77Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................78
Stuurwielverstelling ...................78
Stuurbedieningsknoppen ...........78
Verwarmd stuurwiel ...................78
Claxon ....................................... 79
Wis- en wasinstallatie voorruit ...79
Wis- en wasinstallatie achterruit .................................. 81
Buitentemperatuur .....................81
Klok ........................................... 82
Elektrische aansluitingen ...........84
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................85
Snelheidsmeter ......................... 85
Kilometerteller ........................... 85
Dagteller .................................... 85
Toerenteller ............................... 86
Brandstofmeter .......................... 86
Brandstofkeuzeschakelaar ........87
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 88
Service-display .......................... 88
Controlelampen ......................... 89
Richtingaanwijzers ....................93Gordelverklikker ........................94
Airbag en gordelspanners .........94
Airbag-deactivering ...................95
Laadsysteem ............................. 95
Storingsindicatielamp ................95
Rem- en koppelingssysteem .....95
Antiblokkeersysteem (ABS) .......96
Schakelen .................................. 96
Systeem voor gecontroleerde afdaling ..................................... 96
Lane Departure Warning ...........96
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ..............96
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....96
Traction Control-systeem UIT ...97
Voorverwarming ........................97
AdBlue ....................................... 97
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 97
Motoroliedruk ............................. 97
Te laag brandstofpeil .................98
Startbeveiliging .......................... 98
Rijverlichting .............................. 98
Grootlicht ................................... 98
Grootlicht-assistent ....................98
Adaptive Forward Lighting .........98
Mistlamp .................................... 99
Mistachterlicht ........................... 99
Cruise control ............................ 99Voorligger gedetecteerd ............99
Snelheidsbegrenzer ..................99
Verkeersbordherkenning ...........99
Portier open ............................... 99
Displays ..................................... 100
Driver Information Center ........100
Info-Display ............................. 104
Boordinformatie ......................... 106
Geluidssignalen .......................107
Batterijspanning .......................107
Persoonlijke instellingen ............108
Telematicaservice ......................113
OnStar ..................................... 113
ERA GLONASS .......................117 

Instrumenten en bedieningsorganen85Waarschuwingslam‐
pen, meters en
controlelampen
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
Kilometerteller
De totale geregistreerde afstand
wordt weergegeven in km.
Dagteller
De geregistreerde afstand sinds de
laatste keer terugzetten verschijnt op
de tripcomputerpagina.
De dagteller telt tot 9.999 km en
begint dan weer bij 0.
De auto is uitgevoerd met twee
dagtellerpagina's voor verschillende
tochten.
Instrumentengroep Midlevel
Selecteer  ; door op  Menu op de
richtingaanwijzerhendel te drukken. Draai aan het stelwiel en selec‐
teer  ;1 of  ; 2. Elke dagtellerpa‐
gina is apart te resetten door de toets
SET/CLR  op de richtingaanwijzer‐
hendel enkele seconden in te druk‐
ken op het desbetreffende menu. 

86Instrumenten en bedieningsorganenInstrumentengroep Uplevel
Selecteer de Info-pagina  Q door op
Menu  te drukken. Kies de pagina  Reis
A  of  Reis B  door aan het stelwiel op
de richtingaanwijzerhendel te
draaien.
Elke dagtellerpagina is apart te reset‐
ten door de toets  SET/CLR op de rich‐
tingaanwijzerhendel enkele secon‐
den in te drukken op het desbetref‐
fende menu.
Driver Information Center  3 100
Toerenteller
Weergave van het motortoerental.
In elke versnelling zo veel mogelijk
met een laag toerental rijden.
Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Toont afhankelijk van de bedrijfsmo‐
dus het peil in de brandstof of gast‐
ank.
De pijl wijst naar de kant van de auto
waar de tankvulklep zit.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelampje  Y. Meteen tanken
wanneer deze knippert.
Tijdens rijden op vloeibaar gas scha‐
kelt het systeem automatisch naar
rijden op benzine als de gastanks
leeg zijn  3 87.
Brandstoftank nooit leegrijden. 

Instrumenten en bedieningsorganen87Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Brandstofkeuzeschakelaar Lpg-aandrijving
Als u op  LPG drukt, wordt tussen
benzine-aandrijving en gasaandrij‐
ving geschakeld zodra de vereiste
parameters (koelvloeistoftempera‐
tuur, gastemperatuur en minimaal
motortoerental) zijn bereikt. Er wordtgewoonlijk aan de vereisten voldaan
na ongeveer 60 seconden (afhanke‐
lijk van de buitentemperatuur) en de
eerste keer dat het gaspedaal stevig
wordt ingetrapt. De status-led geeft
de actuele bedrijfsmodus aan terwijl
de motor draait.Led uit:benzine-aandrijvingLed
knippert:voorwaarden voor over‐
schakeling op lpg-
aandrijving controleren.
Licht op als aan de voor‐
waarden voldaan is.Led aan:gasaandrijvingLed knip‐ pert vijf
keer en
dooft:Lpg-tank is leeg of
storing in lpg-systeem. Er
verschijnt een bericht op
het Driver Information
Center. De auto rijdt op
benzine.
De geselecteerde brandstofmodus
wordt opgeslagen en bij de volgende
contactcyclus opnieuw geactiveerd als er aan de voorwaarden voldaan is.
Wanneer de lpg-tank leeg is,
verschijnt er een waarschuwingsbe‐ richt op het Driver Information Center
en het led-lampje in de knop knippert snel. Benzine-aandrijving wordt auto‐
matisch ingeschakeld.
Bij het automatisch omschakelen van benzine-aandrijving op gasaandrij‐
ving of omgekeerd werkt de motor
mogelijk even niet.
Wanneer de brandstoftank leeg is,
start de motor niet.
De benzinetank om de zes maanden
leegrijden totdat controlelampje  Y
oplicht en dan opnieuw tanken. Dit helpt de brandstofkwaliteit en
systeemwerking voor benzine-
aandrijving in stand houden.
De auto regelmatig voltanken om corrosie in de tank tegen te gaan.
Verhelpen van storingen
Als de gasmodus niet mogelijk is,
controleer dan het volgende:
● Is er voldoende vloeibaar gas aanwezig?
● Is er voldoende benzine aanwe‐ zig om te starten?
Vanwege extreme temperaturen in
combinatie met de samenstelling van
het gas kan het iets langer duren
voordat het systeem van de benzine- naar de gasmodus omschakelt. 

Instrumenten en bedieningsorganen89
De resterende levensduur van de oliewordt weergegeven op het Driver
Information Center  3 100.
Selecteer op het Midlevel-display het
menu  Optie ? door op  MENU op de
richtingaanwijzerhendel te drukken.
Draai aan het stelwiel om de pagina
Resterende levensduur olie  te selec‐
teren.
Selecteer op het Uplevel-display het
menu  Info Q door op  MENU op de
richtingaanwijzerhendel te drukken.
Draai aan het stelwiel om de pagina
Resterende levensduur van de olie  te
selecteren.
De resterende levensduur van de olie
wordt aangeduid met een percen‐
tage.
Terugzetten
Druk gedurende enkele seconden op SET/CLR  op de richtingaanwijzer om
terug te zetten. De pagina met de
resterende levensduur van de motor‐
olie moet actief zijn. Het contact moet ingeschakeld zijn maar de motor
moet niet draaien.
Bij het verversen van de olie moet het
systeem altijd worden teruggezet om
goed te kunnen werken. Roep de hulp van een werkplaats in.Volgende onderhoudsbeurt
Wanneer het systeem heeft berekend
dat de levensduur van de motorolie is verstreken, verschijnt er een waar‐schuwingsbericht op het Driver Infor‐
mation Center. Laat de motorolie en
het oliefilter binnen een week of
500 km door een werkplaats vervan‐
gen (wat het eerst voorkomt).
Driver Information Center  3 100.
Service-informatie  3 232.
Controlelampen
De beschreven controlelampjes zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐
mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de plaats van de
controlelampjes variëren. Bij het
inschakelen van het contact lichten
de meeste controlelampjes korte tijd
op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampjes:rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringgeel:waarschuwing, aanwijzing,
storing 

Instrumenten en bedieningsorganen93Controlelampjes op de
middenconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzer  3 93XGordelverklikker, bestuurder
3  94kGordelverklikker, voorpassa‐
gier  3 94vAirbags en gordelspanners
3  94V  /
*Airbag deactiveren  3 95pLaadsysteem  3 95ZStoringsindicatielamp  3 95RRem- en koppelingssysteem
3  95uAntiblokkeersysteem (ABS)
3  96RSchakelen  3 96uSysteem voor gecontroleerde
afdaling  3 96)Lane Departure Warning
3  96nElektronische stabiliteitsrege‐
ling UIT  3 96bElektronische stabiliteitsrege‐
ling en Traction Control-
systeem  3 96kTraction Control-systeem uit
3  97!Voorverwarmen  3 97ùAdBlue  3 97wBandenspanningscontrole‐
systeem  3 97IMotoroliedruk  3 97YTe laag brandstofpeil  3 98dStartbeveiliging  3 988Buitenverlichting  3 98CGroot licht  3 98fGrootlicht-assistent  3 98fAdaptief rijlicht (AFL)  3 98>Mistlamp  3 99rMistachterlicht  3 99mCruisecontrol  3 99AVoorligger gedetecteerd
3  99LSnelheidsbegrenzer  3 99LVerkeersbordherkenning
3  99hPortier open  3 99
Richtingaanwijzers
O  brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert Een richtingaanwijzer of de alarm‐knipperlichten zijn geactiveerd.