92Instrumenten en bedieningsorganenLet op
Sommige mobiele apparaten maken automatisch verbinding met Wi-Fihotspots en gebruiken mobiele data‐
capaciteit op de achtergrond, zelfs al worden de apparaten niet gebruikt.
Dit is inclusief automatische upda‐
tes, downloads en synchronisatie‐
functies voor programma's of apps.
De via OnStar aangeschafte data‐
bundel kan zo snel opraken. Scha‐
kel automatische synchronisatie uit
in de instellingen van uw apparaat.
Er kunnen maximaal zeven toestellen
worden aangesloten.
Een mobiel toestel met de Wi-Fi
Hotspot verbinden:
1. Druk op j en selecteer Wi-Fi-
instellingen in het Info-Display. De
getoonde instellingen omvatten
de naam van de Wi-Fi Hotspot
(SSID), het wachtwoord en het
verbindingstype.
2. Start een Wi-Fi-netwerkzoekop‐ dracht via uw mobiele apparaat.3. Selecteer de hotspot van uw auto
(SSID) wanneer deze wordt
aangegeven.
4. Voer uw wachtwoord in, wanneer u daarom wordt gevraagd.
Let op
Druk op Z en spreek met een advi‐
seur of log in bij uw account als u de SSID of het wachtwoord wilt wijzi‐
gen.
U kunt de functie Wi-Fi Hotspot
uitschakelen door op Z te drukken en
een adviseur te spreken.
Smartphone-app
Met de myOpel smartphone app kunt
u bepaalde autofuncties extern bedie‐
nen.
De volgende functies zijn beschik‐
baar:
● Auto vergrendelen of ontgrende‐ len.
● Claxonneren of lichten laten knip‐
peren.● Brandstofpeil, resterende levensduur motorolie en banden‐spanning (alleen met het
bandenspanningscontrolesys‐
teem) controleren.
● Navigatiebestemming naar het apparaat sturen als er een inge‐bouwd navigatiesysteem is.
● Auto op een map lokaliseren.
● Wi-Fi-instellingen beheren.
Download voor het bedienen van
deze functie de app van App Store ®
of Google Play™ Store.
Afstandsbediening
U kunt, indien gewenst, iedere wille‐
keurige telefoon gebruiken om een
adviseur te bellen. Deze kan dan
vanaf zijn locatie specifieke autofunc‐
ties aansturen. U vindt het betref‐
fende OnStar-telefoonnummer op de
landspecifieke website.
94Instrumenten en bedieningsorganenAccountgegevens
Een OnStar-abonnee heeft een
account waar alle gegevens in zijn
opgeslagen. Druk op Z en spreek
met een adviseur of log in bij uw
account als u accountinformatie wilt
veranderen.
Als de OnStar-service voor een
andere auto moet worden gebruikt,
druk dan op Z en vraag of de account
op de nieuwe auto kan worden over‐
gedragen.
Let op
Informeer OnStar onmiddellijk over
de wijzigingen als de auto wordt
afgevoerd, verkocht of anderszins overgedragen en beëindig de
OnStar-service voor deze auto.
Voertuiglocatie
De voertuiglocatie wordt aan OnStar
doorgegeven wanneer er een service
wordt verzocht of getriggerd. Een
bericht op het Info-Display geeft aan
dat deze informatie is verzonden.
Als u het doorgeven van de voertuig‐
locatie wilt activeren of deactiveren,
drukt u op j tot u een audiobericht
hoort.Het deactiveren wordt aangegeven
door het controlelampje dat korte tijd
rood of groen knippert en iedere keer wanneer de auto wordt gestart.
Let op
Als het verzenden van de voertuig‐
locatie wordt gedeactiveerd, zijn
sommige diensten niet meer
beschikbaar.
Let op
OnStar wordt in een noodsituatie
altijd geïnformeerd over de voertuig‐
locatie.
Ga naar het document met het priva‐
cybeleid in uw account.
Software-updates
OnStar kan op afstand software-
updates uitvoeren, zonder dat zij u
daarover van tevoren inlichten of om
uw toestemming vragen. Deze upda‐
tes verbeteren of behouden de veilig‐
heid en beveiliging of de werking van uw voertuig.
Deze updates kunnen betrekking
hebben op privacykwesties. Ga naar
het document met het privacybeleid
in uw account.
98VerlichtingParkeerlichten
Bij het parkeren kunnen de parkeer‐
lichten aan één kant worden inge‐
schakeld:
1. Schakel de ontsteking uit.
2. Beweeg de hendel helemaal omhoog (parkeerlichten rechts) of
omlaag (parkeerlichten links).
Inschakelen wordt bevestigd door
een geluidssignaal en het bijbeho‐
rende controlelampje van de richting‐
aanwijzer.
Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer het contact aanstaat en de
auto in de achteruitversnelling staat.
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt na korte tijd vanzelf, om dit
te versnellen de verlichting inschake‐
len.Binnenverlichting
Regelbare instrumenten‐ verlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
● instrumentenverlichting
● Info-Display
● verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Draai aan het kartelwiel A en houd dit
vast totdat de gewenste lichtsterkte is bereikt.
100Verlichting4. Trek aan de hendel.
5. Sluit het bestuurdersportier.
Wordt het bestuurdersportier niet
gesloten, dan gaat de verlichting na
2 minuten uit.
De uitstapverlichting wordt meteen
uitgeschakeld als u de hendel naar u
toe trekt, terwijl het bestuurderspor‐
tier geopend is.
Activeren, deactiveren en duur van
deze functie kunnen worden gewij‐
zigd op het Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 87.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 21.
Ontlaadbeveiliging accu Uitschakeling van de verlichtingOm te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt terwijl de ontsteking is uitge‐
schakeld, wordt de binnenverlichting
na enige tijd automatisch uitgescha‐
keld.
104KlimaatregelingRuiten ontwasemen en
ontdooien V
● Luchtverdeelschakelaar op V
zetten.
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Luchtdebiet op hoogste stand zetten.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
Als de luchtverdeling op V staat,
werkt de airco en wordt de luchtrecir‐ culatiemodus ongeacht de status vanhet lampje op ontwasemen/ontdooien
gezet.
Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op V
wordt gedrukt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 113.Elektronisch
klimaatregelsysteem
Bedieningsorganen voor: ● temperatuur
● luchtverdeling
● luchtdebiet
A/C:koelingAUTO:automatische modus4:handmatig bediende lucht‐
recirculatieV:ontwasemen en ontdooienÜ:achterruitverwarming
Achterruitverwarming Ü 3 31.
Verwarmbare buitenspiegels Ü 3 28.
Verwarmde stoelen ß 3 36.
Verwarmd stuurwiel * 3 61.
De instellingen van de klimaatrege‐
ling verschijnen op het Info-Display.
Een wijziging van de instellingen
wordt gedurende korte tijd over het
momenteel weergegeven menu
getoond.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
De verwarming werkt pas optimaal als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Automatische modus AUTO Het systeem regelt automatisch de
ventilatorsnelheid, luchtverdeling,
airconditioning en recirculatie om de
auto tot de gewenste temperatuur te
verwarmen of koelen.
Als de controlelamp AUTO brandt,
werkt het systeem volautomatisch.
Als de instelling van de luchttoevoer‐
modus, aanjagersnelheid, recircula‐
tie of airco is aangepast, dooft het
controlelampje AUTO.
Klimaatregeling105Voor een beter brandstofverbruik ensnellere koeling van de auto kan de
recirculatie bij warm weer automa‐
tisch worden geselecteerd. Het recir‐
culatielampje gaat niet branden. Druk
op 4 om de recirculatiefunctie te
kiezen; druk nogmaals op de knop om
voor luchtaanvoer van buiten te
kiezen.
Om het systeem uit te zetten, drukt u
op stroom m.
Basisinstelling voor maximaal
comfort:
● Druk op AUTO. De led in de knop
brandt om activering aan te
geven.
● Open alle luchtroosters voor opti‐
male luchtverdeling in de auto‐
matische modus.
● Voorkeuzetemperatuur instellen. De aanbevolen temperatuur is
22 °C.
Temperatuur selecteren Stel de temperatuur in op de gewen‐
ste waarde. Dit wordt aangegeven op
het display van de temperatuurrege‐
ling.Voor maximaal comfort de tempera‐
tuur slechts in kleine stappen wijzi‐
gen.
Als de minimumtemperatuur Lo is
ingesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling als de koeling A/C
actief is.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt het klimaatregelsys‐
teem voor een maximale verwarming.
De aanbevolen temperatuur is 22 °C.
Let op
Als A/C wordt ingeschakeld, kan
door het verlagen van de ingestelde
temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of een Autostop worden belemmerd.
Stop-startsysteem 3 113.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
● Druk op V. De led in de knop
brandt om activering aan te
geven.
● Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld,
de aanjager draait met een hoge
snelheid.● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Om terug te gaan naar de vorige modus: V indrukken. Om naar
de automatische modus te gaan: AUTO indrukken.
Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op V
wordt gedrukt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 113.
Luchtrecirculatiesysteem 4
Luchtrecirculatiemodus met 4
inschakelen. De led in de knop brandt
om activering aan te geven.
Luchtrecirculatiemodus weer met
4 uitschakelen.
106Klimaatregeling9Waarschuwing
U kunt slaperig worden als u lang‐
durig met ingeschakelde recircu‐
latiestand rijdt. Schakel voor frisse lucht af en toe de buitenluchtstand
in.
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐ verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid toe waardoor de ruiten kunnen
beslaan. De kwaliteit van de
binnenlucht neemt na verloop van
tijd af, wat tot vermoeidheidsver‐
schijnselen bij de inzittenden kan
leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
er koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant beslaat,
moet u de ruitenwisser aanzetten en
V uitzetten.
Handmatige instellingen
U kunt de instellingen van het klimaat‐
regelsysteem als volgt met de toetsen en draaiknoppen veranderen.
Wanneer u een instelling verandert,
wordt Automatische modus gedeacti‐
veerd.
Luchtdebiet Z
Ventilatorsnelheid instellen door de
ventilatorknop in de gewenste stand
te zetten. U herkent de gekozen
aanjagersnelheid aan het aantal
segmenten op het display. Als de
aanjager wordt uitgeschakeld, wordt
ook de airconditioning gedeactiveerd.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.
Luchtverdeling
Druk op de betreffende knop voor de
gewenste afstelling. De activering
wordt aangeduid door de led in de
toets.
M:naar de hoofdruimteL:naar de hoofd- en voetenruimteK:naar de voetenruimte, waarbij
een klein deel van de lucht naar
de voorruit en de voorportierrui‐
ten wordt gevoerd
110Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 110
Controle over de auto ..............110
Sturen ...................................... 111
Starten en bediening .................111
Nieuwe auto inrijden ................111
Contactslotstanden ..................111
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 112
Motor starten ........................... 112
Uitrol-brandstofafsluiter ...........113
Stop/Start-systeem ..................113
Parkeren .................................. 116
Uitlaatgassen ............................. 117
Katalysator .............................. 117
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 117
Geautomatiseerde versnellings‐ bak ............................................. 118
Versnellingsbakdisplay ............118
Motor starten ........................... 118
Keuzehendel ........................... 119
Handgeschakelde modus ........120
Elektronische rijprogramma's ..121
Storing ..................................... 121Remmen.................................... 121
Antiblokkeersysteem ...............121
Handrem .................................. 122
Remassistentie ........................122
Hellingrem ............................... 122
Rijregelsystemen .......................123
Traction Control .......................123
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 124
Stadsmodus ............................ 125
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 126
Cruise control .......................... 126
Snelheidsbegrenzer ................128
Parkeerhulp ............................. 129
Lane Departure Warning .........130
Brandstof ................................... 132
Brandstof voor benzinemotoren .....................132
Brandstof voor rijden op LPG ..133
Tanken .................................... 134Rijtips
Controle over de autoNooit met afgezette motor rijden
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Als u op deze
manier rijdt, brengt u uzelf en anderen
in gevaar.
Alle systemen werken tijdens een
Autostop.
Stop-startsysteem 3 113.
Stationair aanjagen
Als het nodig is om de accu op te laden wegens een probleem met de
accu, moet het vermogen van de
dynamo worden vergroot. Dit kan
door stationair aanjagen, wat moge‐
lijk hoorbaar is.
Er verschijnt een bericht op het Driver Information Center.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.