Verlichting103Automatische verlichting
Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de auto is inge‐
schakeld, wordt er afhankelijk van het omgevingslicht automatisch gewis‐
seld tussen dagrijlicht en automati‐
sche verlichting.
Dagrijlicht 3 105.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is, worden de koplampen ingeschakeld.
Ook worden de koplampen, de
parkeerlichten en andere rijverlichting
ingeschakeld als de voorruitwissers
zijn geactiveerd. De overgangstijd
voor het gaan branden van de lichten
wisselt met de snelheid van de ruiten‐
wissers. Wanneer de ruitenwissers
niet werken, gaat deze verlichting uit. Zet de knop van de rijverlichting op
m of 8 om deze functie te deactive‐
ren.
Let op
Dek de lichtsensor niet af, om te
voorkomen dat de AUTO-modus niet goed werkt.
Tunneldetectie
Bij het inrijden van een tunnel worden de koplampen ingeschakeld.Grootlicht
Duw tegen de hendel om van dimlicht
op grootlicht over te schakelen.
Trek aan de hendel om het grootlicht
uit te schakelen.
GrootlichtassistentieMet deze functie gaat werkt het groot‐
licht 's nachts automatisch.
De camera in de voorruit de lichten
van tegemoetkomende voertuigen of
voorliggers detecteert. Het grootlicht
kan worden getriggerd of uitgescha‐
keld op basis van de verkeerssituatie. Dit geeft de beste lichtverdeling
148KlimaatregelingKlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............148
Elektronisch klimaatregelsysteem ............... 148
Luchtroosters ............................. 152
Verstelbare luchtroosters ........152
Vaste luchtroosters ..................152
Onderhoud ................................. 153
Luchtinlaat ............................... 153
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 153
Service .................................... 153Klimaatregelsystemen
Elektronisch
klimaatregelsysteem
Let op
Dek de sensor op het instrumenten‐
paneel niet af, om te voorkomen dat de automatisch geregelde aircondi‐
tioning niet goed werkt.
In de automatische modus worden
temperatuur, luchtopbrengst en lucht‐
verdeling automatisch geregeld.
Bedieningsorganen voor:
● temperatuur
● luchtverdeling h, B , C
●
luchtopbrengst E
● automatische modus AUTO
● ontwasemen en ontdooien hMAX
Verwarmbare achterruit f 3 36.
Verwarmbare buitenspiegels Ü 3 33.
Bedieningsorganen touchscreen
klimaatregeling
● systeem aan of uit ON/OFF
● verwarming en koeling HEAT & A/C
● handmatig bediende luchtrecir‐ culatie 4
● Verwarmde stoelen +/q 3 41
176Rijden en bediening
Uitschakelen
U kunt het systeem deactiveren in het
menu Persoonlijke instellingen 3 93.
De frontaanrijdingswaarschuwing
wordt weer geactiveerd met de laatst
geselecteerde waarschuwingsge‐
voeligheid wanneer de auto weer
wordt ingeschakeld.
Algemene informatie
9 Waarschuwing
De frontaanrijdingswaarschuwing
is een waarschuwingssysteem dat de remmen niet activeert. Bij het
met een te hoge snelheid naderen
van een voorligger, kan er onvol‐
doende tijd zijn om een aanrijding
te voorkomen.
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het
bewaren van een veilige onder‐
linge afstand bij de betreffende
verkeers-, weers- en zichtomstan‐
digheden.
De bestuurder moet onder het
rijden altijd zijn of haar onver‐
deelde aandacht aan het verkeer
geven. De bestuurder moet altijd
gereed zijn om actie te onderne‐
men en te remmen.
Systeembeperkingen
De frontaanrijdingswaarschuwing is
bedoeld om alleen te waarschuwen
voor voertuigen, maar kan ook op
andere obstakels reageren.
In de volgende gevallen detecteert de
frontaanrijdingswaarschuwing
wellicht geen voorliggers of kunnen
de prestaties van de sensor beperkt
zijn:
● op bochtige wegen
● als het zicht door weersomstan‐ digheden beperkt is, zoals bij
mist, regen of sneeuw
● wanneer de sensor geblokkeerd is door sneeuw, ijs, slijk, modder,
vuil, schade aan de voorruit of
slechter werkt door vreemde
voorwerpen, bijv. stickers
Indicatie afstand tot voorligger
De indicatie afstand tot voorligger
toont de afstand tot een bewegende
voorligger in seconden. De frontca‐
mera in de voorruit wordt gebruikt
voor het detecteren van de afstand
van een voertuig dat direct voorop in
de baan van de auto rijdt. Hij is actief
bij snelheden boven 8 km/u.
Als er een voorligger wordt gedetec‐
teerd, wordt de afstand in seconden
weergegeven op een pagina in het
Driver Information Centre.
Rijden en bediening177
Selecteer het menu Informatie met de
stuurwieltoetsen en druk op G om de
indicatie afstand tot voorligger 3 84 te
selecteren.
De minimale aangegeven afstand is
0,5 seconde.
Als er geen voorligger is of als de
voorligger buiten bereik is, worden er
twee streepjes getoond: -.- sec.
Actieve noodrem
De actieve noodrem kan helpen om
de schade en letsel door aanrijdingen
met voertuigen, voetgangers of
obstakels direct vóór de auto te
beperken, indien een aanrijding door
remmen of sturen niet langer kan
worden vermeden. Voordat de
actieve noodrem gaat werken, wordt
de bestuurder gewaarschuwd door
de frontaanrijdingswaarschuwing
3 174 of de voetgangersbescher‐
mingswaarschuwing vóór 3 180.
Deze functie maakt gebruik van input uit vele bronnen ( bijv. camerasensor,
remdruk, rijsnelheid) om de waar‐ schijnlijkheid van een frontale aanrij‐
ding te berekenen.9 Waarschuwing
Dit systeem is niet bedoeld om de
verantwoordelijkheid van de
bestuurder, voor het besturen van
de auto en anticiperen op de
verkeerssituatie, over te nemen.
Het is alleen bedoeld als aanvul‐
ling om de rijsnelheid vóór een
botsing te verlagen.
Het systeem reageert mogelijk
niet op dieren. Na een plotselinge
verandering van rijstrook, heeft
het systeem enige tijd nodig om de
nieuwe voorligger te detecteren.
De bestuurder moet altijd gereed
zijn om actie te ondernemen en te remmen en sturen om aanrijdin‐
gen te voorkomen.
Werking
Indien alleen uitgerust met frontca‐
mera werkt de actieve noodrem in
vooruitversnellingen boven wandel‐
tempo tot 80 km/h.
Een voorwaarde is dat het systeem
niet is geactiveerd in de persoonlijke
instellingen 3 93.
Het systeem omvat: ● anticiperend remsysteem
● automatisch noodstopsysteem
● anticiperend remassistentiesys‐ teem
● voetgangersbeschermingssys‐ teem vóór
Anticiperend remsysteem Bij het naderen van een voorligger of
een voetganger met een zodanige
snelheid dat een aanrijding waar‐
schijnlijk is, zet het anticiperend
remsysteem een lichte remactie in.
Dit verkort de responstijd, mocht
handmatig of automatisch remmen
noodzakelijk zijn.
Het remsysteem is voorbereid op
sneller remmen.
180Rijden en bediening● U 's nachts rijdt.
● Als het zicht door weersomstan‐ digheden beperkt is, zoals bij
mist, regen of sneeuw.
● Wanneer de sensor in de voorruit
is bedekt met sneeuw, ijs, slijk,
modder, vuil, schade aan de
voorruit of slechter werkt door
vreemde voorwerpen, bijv. stic‐
kers.
Om storingen te voorkomen, moet u
het gebied rond de camerasensor in
de voorruit altijd vrij houden van vuil,
stof, ijs en sneeuw.
Houd onderweg altijd uw aandacht bij het verkeer en wees altijd paraat om
handelend op te treden door bij drei‐
gende botsingen op de rem te trap‐
pen en / of de auto weg te sturen.
Storing
Als het systeem moet worden nage‐ keken, verschijnt er een bericht op het
Driver Information Center.
Als het systeem niet naar behoren
functioneert, verschijnen er berichten
in het Driver Information Centre.
Boordinformatie 3 92.Voetgangersbescherming
voor
Het voetgangersbescherming vóór
voorkomt of vermindert mogelijk
letsel bij voetgangers als gevolg van
frontale botsingen bij het rijden in een vooruitversnelling.
Het systeem gebruikt de frontcamera
in de voorruit om een voetganger
direct vóór op uw pad te detecteren.
Het voetgangersbeschermingssys‐
teem vóór kan voetgangers waarne‐
men en hiervoor waarschuwen
wanneer er tussen 8 km/h en 80 km/h in een vooruitversnelling
wordt gereden.
Ook kan het voetgangersbescher‐
mingssysteem vóór zorgen voor
krachtiger remmen of de auto auto‐
matisch doen afremmen.
Tijdens het rijden bij daglicht neemt
het systeem voetgangers tot op een
afstand van circa 40 m waar. In het
donker kan de systeemprestatie
beperkt zijn.Het voetgangersbeschermingssys‐
teem kan onder Persoonlijk instellin‐
gen 3 93 op Uit, Waarschuwing of
Waarschuwing en remmen worden
ingesteld.9 Gevaar
Het remsysteem voor voetgan‐
gers vóór geeft geen waarschu‐
wing en remt de auto niet automa‐ tisch af, tenzij het een voetganger
detecteert.
Het systeem beschermt mogelijk
niet voetgangers, waaronder
kinderen, wanneer de voetganger
zich niet direct vóór de auto
bevindt, niet geheel zichtbaar is,
niet rechtop staat of onderdeel van
een groep is.
Voetgangersbescherming vóór
omvat onder meer:
● voetganger vóór de auto detec‐ teren
● waarschuwing voetganger vóór
● automatisch remmen
182Rijden en bedieningwaarschuwen of remmen voor
obstakels die eruit zien of even
groot zijn als voetgangers, waar‐
onder schaduwen. Dit is normaal
bedrijf en de auto hoeft niet te
worden nagekeken. U kunt auto‐
matisch remmen negeren door het gaspedaal stevig in te trappen, alsde veiligheid dat toelaat.
Systeembeperkingen
In de volgende gevallen detecteert de voetgangersbescherming vóór
mogelijk geen voetganger vóór de
auto of werkt de sensor mogelijk maar
beperkt:
● Wanneer de rijsnelheid buiten het bereik van 8 km/h tot
80 km/h valt.
● Wanneer de afstand tot een voet‐
ganger vóór de auto meer is dan
40 m.
● Als het zicht door weersomstan‐ digheden beperkt is, zoals bij
mist, regen of sneeuw.
● U 's nachts rijdt.
● Wanneer de sensor in de voorruit
is bedekt met sneeuw, ijs, slijk,
modder, vuil, schade aan de
voorruit of slechter werkt door
vreemde voorwerpen, bijv. stic‐
kers.
Parkeerhulp
Parkeerhulp achter9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het inparkeren.
Controleer bij het achteruitrijden en het gebruik van de parkeerhulp achter de zone rondom de auto.
De parkeerhulp achter vereenvoudigthet inparkeren door de afstand
tussen de auto en eventuele obsta‐ kels achter te meten. Deze informeert en waarschuwt de bestuurder met
geluidssignalen en een aanduiding
op het display.
Het systeem heeft drie ultrasone
parkeersensoren in de achterbum‐
per.
Inschakelen
Nadat u de auto hebt ingeschakeld,
wordt de achterste parkeerhulp geac‐
tiveerd.
Een brandende LED in de parkeer‐ hulptoets r geeft aan dat het
systeem klaar voor gebruik is.
Melding
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der met waarschuwingstonen voor
mogelijk gevaarlijke obstakels achter
de auto die dichter bij zijn dan 50 cm
184Rijden en bediening
Het systeem heeft vier ultrasoon
parkeersensors in de voorbumper en
drie ultrasoon parkeersensors in de
achterbumper.
Inschakelen
Het systeem wordt automatisch inge‐
schakeld bij een snelheid tot
11 km/u.Een brandende LED in de parkeer‐
hulptoets r geeft aan dat het
systeem klaar voor gebruik is.
Als r is uitgeschakeld, is de
parkeerhulp aan de voorkant uitge‐
schakeld tot de auto weer wordt inge‐ schakeld.
Als de snelheid eerder meer dan
25 km/u was, wordt de parkeerhulp
opnieuw geactiveerd wanneer de
snelheid tot onder 11 km/u daalt.
Wanneer het systeem wordt gedeac‐
tiveerd, dooft de LED in de toets en
verschijnt Park Assist UIT op het
Driver Information Center.
Melding
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der met waarschuwingstonen voor
mogelijk gevaarlijke obstakels voor
de auto die dichterbij zijn dan 80 cm
en tegen mogelijk gevaarlijke obsta‐
kels achter de auto die dichterbij zijn
dan 50 cm terwijl er een vooruitver‐
snelling is ingeschakeld, of tot
1,5 meter als de achteruitversnelling
is geselecteerd.
Afhankelijk van de kant waar de auto dichter bij een obstakel is, hoort u aan
de betreffende zijde akoestische
waarschuwingssignalen in de auto.
De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de afstand tot dat
obstakel afneemt. Is de afstand klei‐
ner dan ongeveer 30 cm, dan klinkt er een continu geluid.
Ook wordt de afstand tot obstakels
achter en voor de auto weergegeven
door veranderende afstandslijnen op
het Driver Information Center 3 84 of,
afhankelijk van de versie, op het Info-
Display 3 87.
186Rijden en bedieningDe geavanceerde parkeerhulp werkt
altijd samen met de parkeerhulp voor/
achter. Beide systemen gebruiken
dezelfde sensoren in de voor- en
achterbumper.
Het systeem heeft zes ultrasoon
parkeersensors in de voorbumper en
vijf ultrasoon parkeersensors in de
achterbumper.
Geavanceerde parkeerhulp activeren De geavanceerde parkeerhulp kan
alleen bij vooruit rijden worden geac‐
tiveerd.
Bij het zoeken naar een parkeerplek
is het systeem door kort indrukken
van ( klaar voor gebruik.
Het systeem herkent 10 meter voor
parallelle parkeerplekken en 6 m voor haaks gelegen parkeerplekken in de
parkeerhulpmodus, en slaat deze
informatie op.
Het systeem kan alleen worden geac‐
tiveerd bij snelheden tot 30 km/u en
het systeem zoekt naar parkeerplek‐ ken bij een snelheid tot 30 km/u.
De maximaal toegestane parallelle
afstand tussen de auto en een rij
geparkeerde auto's is 1,8 m voor parallel inparkeren en 2,5 m voor
haaks inparkeren.WerkingZoekmodus parkeerplaats, indicatie
op het Info-Display
Selecteer een parallelle of haakse
parkeerplek door het betreffende pictogram op het Info-Display aan te
raken.
Selecteer de parkeerkant door het
betreffende pictogram op het Info-
Display aan te raken.