Rijden en bediening171Storing
Bij een storing in het systeem licht het controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht in het Driver Information Center. Het
systeem buiten werking is.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Terugzetten
Als b oplicht en blijft branden, reset u
het systeem als volgt:
1. Rem de auto af.
2. Schakel de auto uit en wacht 15 seconden.
3. Schakel de auto in. Neem contact op met een werk‐
plaats als b oplicht en blijft bran‐
den.Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en
niet om zijn aandacht te vervan‐
gen.
De bestuurder houdt de volledige controle over de auto en
aanvaardt de volledige verant‐
woordelijkheid bij het rijden.
Houd bij gebruik van bestuurders‐ ondersteuningssystemen altijd
rekening met de huidige verkeers‐
situatie en volg de geldende
verkeersregels op.
Cruise control
De cruise control kan een snelheid
van circa 25 km/u of hoger aanhou‐
den.
Tijdens het bergop- en bergafwaarts
rijden kan van de opgeslagen snelhe‐ den worden afgeweken.
Met het Traction Control-systeem ofde elektronische stabiliteitsregeling
kan het systeem tijdens het gebruik
van cruise control het doorslaan van
de wielen tegengaan. Als dit gebeurt,
wordt de cruise control automatisch
uitgeschakeld.
Traction Control-systeem 3 169.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 170.
Bij een aanrijdingswaarschuwing bij
geactiveerde cruise control, wordt de
cruise control uitgeschakeld.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 174.
172Rijden en bedieningDe cruise control niet inschakelenwanneer het aanhouden van een
constante snelheid onverstandig is.
Systeem inschakelen
Druk op m, het controlelampje m in de
instrumentengroep licht wit op en de
cruise control staat op stand-by. Druk
nogmaals op m om de cruise control
uit te schakelen.
Functie activeren
Accelereer tot de gewenste snelheid
en druk op SET/-, de huidige snelheid
wordt opgeslagen en vastgehouden.
De gewenste ingestelde snelheid
verschijnt op de instrumentengroep.
U kunt het gaspedaal loslaten.
Het is mogelijk te versnellen door gas te geven. Na het loslaten van het
gaspedaal wordt opnieuw de opge‐
slagen snelheid aangehouden.
Controlelamp m 3 83.
Snelheid verhogen Druk bij een ingeschakelde cruise
control op RES/+ tot de gewenste
snelheid is bereikt of druk herhaalde‐
lijk op RES/+ : de snelheid wordt in
kleine stappen verhoogd.
Snelheid verlagen Druk bij een ingeschakelde cruise
control op SET/- tot de gewenste
snelheid is bereikt of druk herhaalde‐ lijk op SET/-: de snelheid wordt in
kleine stappen verlaagd.
Snelheid hervatten Als de cruise control op een gewenste
snelheid staat en het rempedaal wordt ingetrapt, wordt de cruise
control uitgeschakeld zonder dat de
ingestelde snelheid uit het geheugen
wordt gewist. Druk op RES/+ zodra
de rijsnelheid circa 25 km/u of hoger
is. De eerder ingestelde snelheid
wordt hervat.Functie deactiveren
Druk op y, de controlelamp m in de
instrumentengroep brandt wit.
De cruisecontrol wordt gedeacti‐
veerd, maar niet uitgeschakeld. De
laatst opgeslagen snelheid blijft in het
geheugen voor het later hervatten
van de snelheid.
Automatisch uitschakelen: ● De rijsnelheid is lager dan ca. 25 km/u.
● U trapt op het rempedaal.
● De keuzehendel is in N.
● Het Traction Control of elektroni‐ sche stabiliteitsregeling is actief.
Systeem uitschakelen Druk op m; controlelamp m in de
instrumentengroep dooft. De
opslagen snelheid wordt gewist.
Snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.
Rijden en bediening173De snelheidslimiet kan worden inge‐
steld op een snelheid hoger dan
25 km/u.
De bestuurder kan alleen accelereren
tot de vooraf ingestelde snelheid. Bij
het afrijden van hellingen zijn afwij‐
kingen van de snelheidslimiet moge‐
lijk.
Als het systeem geactiveerd is, wordt de ingestelde snelheidslimiet op het
Driver Information Center weergege‐
ven.
Functie activeren
L indrukken.
Als de cruise control eerder geacti‐
veerd was, wordt deze uitgeschakeld
als de snelheidsbegrenzer wordt
geactiveerd en de controlelamp m
dooft.
Ingestelde snelheidslimiet Accelereer tot de gewenste snelheid
en druk kort op SET/-: de huidige
snelheid wordt als de maximumsnel‐
heid opgeslagen.
De snelheidslimiet verschijnt op het Driver Information Center.Snelheidslimiet wijzigen
Druk bij een geactiveerde snelheids‐begrenzer op RES/+ om de gewenste
maximumsnelheid te verhogen of op
SET/- om deze te verlagen.
Snelheidslimiet overschrijden
Wanneer de maximumsnelheid wordt
overschreden zonder dat de bestuur‐
der dit heeft gedaan, knippert de snel‐ heid in het Driver Information Center
en klinkt er een waarschuwingstoon.
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig in te trappen, tot bijna tegen de aanslag. In dit geval
klinkt er geen waarschuwingstoon.
Gaspedaal loslaten en de functie
snelheidsbegrenzing wordt na het
bereiken van een lagere snelheid dan
de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
174Rijden en bedieningFunctie deactiverenDe begrensde snelheid wordt opge‐
slagen en aangeduid tussen vier‐ kante haken op het Driver Information
Center. Ook verschijnt een bijbeho‐
rend bericht.
De snelheidsbegrenzer wordt
gedeactiveerd, maar niet uitgescha‐
keld. De laatst opgeslagen snelheid
blijft in het geheugen voor het later
hervatten van de snelheid.
Snelheidslimiet hervatten Druk op RES/+. De opgeslagen snel‐
heidslimiet wordt hervat.
Systeem uitschakelen
Druk op L, de snelheidslimiet in het
Driver Information Center dooft. De
opslagen snelheid wordt gewist.
Door via m de cruise control of adap‐
tieve cruise control te activeren wordt de snelheidsbegrenzer ook gedeacti‐veerd en de opgeslagen snelheid
gewist.Door de auto uit te schakelen wordt
de snelheidsbegrenzer ook gedeacti‐ veerd maar de snelheidslimiet wordt
opgeslagen voor de volgende active‐
ring van de snelheidsbegrenzer.
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing
De frontaanrijdingswaarschuwing
kan helpen schade bij frontale aanrij‐
dingen te vermijden of beperken.
De frontaanrijdingswaarschuwing
gebruikt het camerasysteem in de
voorruit om voertuigen te detecteren
die zich op een afstand van ong. 60
m, direct voor u bevinden.
Een voorligger wordt aangegeven
door controlelamp A.
Als u een directe voorligger te snel
nadert, gaat er een waarschuwings‐
signaal af.
De bestuurder ziet tevens een knip‐
perend rode LED-streep die op de
voorruit in zijn gezichtsveld wordt
geprojecteerd.
Een voorwaarde is dat de frontaanrij‐
dingswaarschuwing niet onder de
Persoonlijke instellingen 3 93 is
geactiveerd.
Inschakelen
De frontaanrijdingswaarschuwing
werkt automatisch bij snelheden
boven 8 km/u als deze in het menu
Persoonlijke instellingen niet is
gedeactiveerd.
De bestuurder verwittigen
Het groene controlelampje voor 'voor‐
ligger gedetecteerd' A licht groen op
in de instrumentengroep wanneer het systeem een voorligger heeft waar‐
genomen.
De controlelamp A wordt geel
wanneer de afstand tot een voorligger
te kort wordt of wanneer u een ander
voertuig te snel nadert.
Rijden en bediening181Voetganger vóór gedetecteerd
Een voetganger vóór de auto wordt
tot op een afstand van circa 40 m
aangegeven door het controlelampje
7 in de instrumentengroep.
Waarschuwing voetganger vóór
Wanneer de auto te snel op een waar‐ genomen voetganger afrijdt, wordt er
een rood knipperende LED op de
voorruit in het gezichtsveld van de
bestuurder geprojecteerd en klinkt er
een waarschuwingssignaal. Het
remsysteem kan zich voorbereiden
op sneller remmen door de bestuur‐
der, waardoor de auto korte tijd iets
kan vertragen. Blijf het rempedaal zo
nodig intrappen.
De cruise control kan ontkoppeld
worden wanneer het voetgangersbe‐
schermingssysteem vóór afgaat.
Automatisch remmen Als een botsing met een voetganger
aan de voorkant van de auto dreigt en
het rempedaal is niet ingetrapt, wordt de remkracht automatisch aange‐
past. Mogelijk worden hierdoor
botsingen met voetgangers met een
zeer lage snelheid voorkomen of
loopt de voetganger minder letsel op.
De mate van automatisch remmen
kan in bepaalde situaties minder zijn, zoals bij hogere snelheden.
Als dit gebeurt, schakelt het automa‐ tische remsysteem mogelijk de elek‐
trische handrem in om de auto op zijn plaats te houden. Zet de elektrische
handrem los. Bij krachtig intrappenvan het gaspedaal worden ook auto‐
matisch remmen en de elektrische
handrem losgezet 3 166.
Dit systeem omvat ook de intelligente
remassistentie en het noodremsys‐
teem reageert mogelijk ook op voet‐
gangers.
Actieve noodrem 3 177.
Automatisch remmen kan onder
Persoonlijke instellingen 3 93 worden
uitgeschakeld.
Algemene informatie9 Waarschuwing
De bestuurder moet altijd gereed
zijn om actie te ondernemen en te remmen en sturen om aanrijdin‐
gen te voorkomen.
9 Waarschuwing
Het remsysteem voor voetgan‐
gers vóór waarschuwt of remt
mogelijk de auto plotseling in situ‐ aties waarin dit onverwacht en
ongewenst is. Het kan abusievelijk
275BBagageruimte ........................ 29, 60
Bagageruimte-afdekking .............61
Banden ...................................... 241
Bandenreparatieset ...................247
Bandenspanning .......................242
Bandenspanningscontrolesys‐ teem .................................. 82, 243
Bandenspanningswaarden ........263
Basisbediening ........................... 117
Batterijspanning ........................... 93
Bediening ................... 142, 160, 161
Externe apparaten ..................130
Menu ....................................... 117
Radio ....................................... 124
Telefoon .................................. 142
Bedieningselementen Infotainment-systeem ..............111
Stuurwiel ................................. 111
Bedieningsorganen ......................67
Bedieningspaneel Infotainment ..111
Bedrijfsmodi elektrisch voertuig ..160
Beginmenu ................................. 117
Bekerhouders .............................. 58
Bekleding .................................... 256
Bel Beltoon .................................... 142
Functies tijdens het gesprek ...142
Inkomend gesprek ..................142
Telefoongesprek initiëren ........142Beladingsinformatie .....................64
Beltoon Beltoon wijzigen ......................142
Beltoonvolume ........................ 119
Beslagen lampglazen ................106
Bestandsindelingen Afbeeldingsbestanden ............130
Audiobestanden ......................130
Filmbestanden......................... 130
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ...................................... 171
Beveiliging van de auto ................30
Binnenverlichting .......................107
Bluetooth Algemene informatie ...............130
Apparaat aansluiten ................130
Bluetooth-verbinding ...............139
Koppelen ................................. 139
Menu Streaming audio via
Bluetooth ................................. 132
Telefoon .................................. 142
Bluetooth-verbinding ..................139
Bolle vorm .................................... 32
Boordgereedschap .....................240
Boordinformatie ........................... 92
BringGo ...................................... 137
Buitenspiegels .............................. 32
Buitentemperatuur .......................70
Buitenverlichting .........................102C
Centrale vergrendeling ................21
Claxon ................................... 11, 68
Conformiteitsverklaring ...............264
Controlelampen ......................76, 79
Controle over de auto ................155
Controles .................................... 223
Cruise control ...................... 83, 171
D DAB ............................................ 128
Dagrijlicht ................................... 105
Dakbelasting ................................. 64
Dakdrager .................................... 63
De botsingssticker ......................159
Diefstalalarmsysteem ..................30
Digital Audio Broadcasting .........128
Dimlicht of grootlicht ...................102
Display-instellingen ............134, 135
Dodehoekdetectiesysteem .........189
Draairichtingsgebonden banden 241
Driepuntsgordel ........................... 44
Driver Information Center .............84
E Economisch rijden ......................154
Efficiencymeter ............................. 76
Elektrisch bediende ruiten ...........34
Elektrische aandrijving .........14, 161
Elektrische aansluitingen .............71
Elektrische handrem .............81, 166