De essentie
Trap het rempedaal in!
Schake-
len
››› pag.
200
Remmen
››› pag.
194
Generator defect.›››
pag.
296 Gele lampjes
Remblokken voor versleten.
›››
pag.
194
brandt: ESC defect of uitgescha-
keld.
knippert: ESC actief.
ASR handmatig buiten werking
gesteld.
Storing in ABS, of werkt niet.
Storing in elektronische parkeer-
rem.›››
pag.
194
Mistachterlicht aan.›››
pag.
133
brandt: Rijlicht geheel of gedeel-
telijk defect.›››
pag.
93
knippert: Storing in het systeem
van de bochtenverlichting.››› pag.
133
brandt of knippert
: storing in uit-
laatgascontrolesysteem.
››› pag.
208
brandt: voorverwarmen van de
dieselmotor.
knippert: storing in het diesel-
motormanagement.
Storing in het benzinemotorma-
nagement.
Roetfilter verstopt.
storing in stuurinrichting.›››
pag.
188
Bandenspanning te laag.›››
pag.
300
Storing in indicator bandenspan-
ning.››› pag.
243
Het vloeistofpeil voor het wassen
van de spiegels is te laag.›››
pag.
140
Brandstoftank bijna leeg.›››
pag.
276
knippert: motoroliesysteem de-
fect.›››
pag.
287
brandt: motoroliepeil te laag.
Storing in het systeem van air-
bags en gordelspanners.›››
pag.
73
De voorairbag van de bijrijder is
uitgeschakeld (
).
››› pag.
73
"AdBlue" bijvullen, of er is een
storing in het "AdBlue"-systeem.›››
pag.
281
De benzinetank is niet goed ge-
sloten.›››
pag.
276
De rijstrookassistent (Lane As-
sist) is ingeschakeld, maar niet
actief.›››
pag.
231 Andere controlelampjes
Linker of rechter knipperlicht.›››
pag.
133
Alarmlichten aan.››› pag.
83
Trap het rempedaal in!
Schakelen
››› pag.
200
Remmen
››› pag.
194
Snelheidsregelsysteem actief.›››
pag.
229
de rijstrookassistent (Lane As-
sist) is ingeschakeld en actief.›››
pag.
231
Grootlicht aan of grootlichtsig-
naal in werking gesteld.
›››
pag.
133
Grootlichtregeling (Light Assist)
ingeschakeld.
Elektronische wegrijblokkering
actief.›››
pag.
190» 33
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels bieden bescher-
min g Afb. 84
Bestuurders die de veiligheidsgordel
c orr
ect
dragen, zullen niet weggeslingerd
worden bij plotseling remmen. Veiligheidsgordels die goed zijn vastgegespt,
houden de in
z
itt
enden van de wagen in de
juiste zitpositie. De veiligheidsgordels hel-
pen ook ongecontroleerde bewegingen te
voorkomen die zwaar lichamelijk letsel kun-
nen toebrengen en ze verminderen het ge-
vaar uit de wagen te worden geslingerd bij
een ongeval.
Inzittenden van de wagen met goed vastge-
gespte veiligheidsgordels profiteren in hoge
mate van het feit dat de kinetische energie
optimaal via de gordels wordt geabsorbeerd.
Ook garanderen de structuur van de voorzij-
de en andere passieve veiligheidskenmerken
van uw wagen, zoals bijv. het airbagsysteem,
een absorptie van de vrijgekomen kinetische energie. De kinetische energie die vrijkomt
wordt
op deze wijze verminderd en het risico
op lichamelijk letsel wordt tegelijkertijd be-
perkt. Daarom moet u altijd de gordel omges-
pen voordat u gaat rijden, ook al is het maar
voor een korte rit.
Let er eveneens op dat ook de andere inzit-
tenden goed zijn vastgegespt. Ongevallen-
statistieken hebben uitgewezen dat het juist
omgespen van de veiligheidsgordels het risi-
co op lichamelijk letsel aanzienlijk verkleint
en de kans een zwaar ongeval te overleven
vergroot. Juist vastgegespte veiligheidsgor-
dels verhogen bovendien de optimale be-
schermende werking van airbags die in geval
van een aanrijding worden geactiveerd. Om
deze reden is in de meeste landen het dra-
gen van de veiligheidsgordels wettelijk ver-
plicht.
Hoewel uw wagen met airbags is uitgerust,
moeten de veiligheidsgordels juist worden
vastgegespt. De voorairbags bijvoorbeeld
worden alleen bij bepaalde frontale aanrij-
dingen geactiveerd. De voorairbags worden
niet geactiveerd bij lichte frontale aanrijdin-
gen, lichte aanrijdingen van opzij, aanrijdin-
gen van achteren, over de kop slaan en bij
aanrijdingen waarbij de vooraf afgestelde air-
bag-activeringswaarde in het regelapparaat
niet werd overschreden.
Draag daarom altijd de veiligheidsgordel en
let erop dat de inzittenden van de wagen de veiligheidsgordel vóór het wegrijden juist
hebben omg
egespt!
Frontale botsingen en natuurkundige
wetten Afb. 85
De niet-vastgegespte bestuurder
vlie g
t
naar voren. Afb. 86
De niet-vastgegespte achterpassagier
vlie g
t
naar voren op de vastgegespte bestuur-
der. » 63
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Veiligheid
Het natuurkundige principe van een frontale
bots in
g i
s gemakkelijk te verklaren: zodra de
wagen in beweging is gekomen, ontstaat zo-
wel bij de wagen als bij de inzittenden van de
wagen bewegingsenergie, de zogenaamde
"kinetische energie".
De kracht van de "kinetische energie" is sterk
afhankelijk van de snelheid van de wagen,
het gewicht van de wagen en van de inzitten-
den. Hoe hoger de snelheid en hoe groter het
gewicht, des te meer energie moet er bij een
botsing worden "geabsorbeerd".
De snelheid van de wagen is echter de be-
langrijkste factor. Als bijv. de snelheid wordt
verdubbeld van 25 km/u (15 mph) naar 50
km/u (30 mph), wordt de overeenstemmen-
de kinetische energie verviervoudigd!
Omdat de inzittenden van de wagen in ons
voorbeeld geen veiligheidsgordels dragen,
wordt bij een botsing tegen een muur de to-
tale bewegingsenergie van de inzittenden
van de wagen alleen door de botsing afge-
bouwd.
Zelfs als u niet sneller rijdt dan 30 km/u (19
mph) en 50 km/u (30 mph), komen er bij een
botsing krachten vrij op het lichaam die al
snel een ton (1.000 kg) kunnen overschrij-
den. De op uw lichaam werkende krachten
worden bij hogere snelheden zelfs nog ster-
ker.
Inzittenden van de wagen die hun veilig-
heidsgordels niet hebben omgegespt, zijn dus niet met de wagen "verbonden". Bij een
frontal
e botsing zullen deze personen dus
met dezelfde snelheid verder bewegen als
waarmee de wagen zich voor de botsing
heeft bewogen! Dit voorbeeld geldt niet al-
leen voor frontale botsingen, maar ook bij al-
le andere soorten botsingen en aanrijdingen.
Al bij lage botssnelheden komen op het li-
chaam krachten vrij die niet meer met de
handen kunnen worden afgeweerd. Bij een
frontale botsing worden niet-vastgegespte in-
zittenden naar voren geslingerd en stoten zij
ongecontroleerd tegen delen in het interieur,
zoals b.v. het stuurwiel, het dashboard en de
voorruit ››› afb. 85.
Ook voor inzittenden op de zitplaatsen ach-
terin is het belangrijk de gordel juist om te
gespen omdat zij bij een aanrijding ongecon-
troleerd door de wagen worden geslingerd.
Een niet-vastgegespte passagier op een zit-
plaats achterin brengt niet alleen zichzelf,
maar ook de bestuurder en/of voorpassagier
die voorin zitten in gevaar ››› afb. 86.
Gebruik van de veiligheidsgordels Veiligheidsgordel verdraaid
Indien het
moei
lijk
is om de veiligheidsgor-
del uit de geleiding te halen, is het mogelijk
dat hij verdraaid is aan de binnenzijde van
de zijbekleding omdat hij te snel werd opge-
rold bij het losmaken: ●
Trek
de veiligheidsgordel helemaal en
voorzichtig los door aan de slotgesp te trek-
ken.
● Leg de gordel recht en rol hem opnieuw op
met behulp
van de hand.
Zelfs als de gordel niet recht gelegd kan wor-
den, moet hij omgegespt worden. In dat ge-
val mag de verdraaide zone zich niet in direct
contact met het lichaam bevinden. Raad-
pleeg onmiddellijk een gespecialiseerde
werkplaats om de gordel recht te laten leg-
gen. ATTENTIE
Een verkeerde gebruik van de veiligheidsgor-
dels
verhoogt het risico van ernstig of dode-
lijk letsel.
● Controleer regelmatig of de veiligheidsgor-
dels en hu
n onderdelen zich in perfecte staat
bevinden.
● Houd de veiligheidsgordels steeds schoon.
● Zorg ervoor dat de gordelband niet bekneld
of bes
chadigd raakt en niet in contact komt
met scherpe randen.
● Voorkom dat vloeistoffen of vreemde voor-
werpen in het s
lot en in het klikelement van
de sloten gemorst kunnen worden. 64
Bedienen
●
De r embek
rachtiger werkt niet bij uitge-
schakelde motor. Om de wagen stil te zetten
moet het rempedaal krachtiger worden inge-
trapt.
● Omdat de stuurbekrachtiging bij niet-draai-
ende motor niet w
erkt, moet u meer kracht
voor het sturen gebruiken.
● Als u de autosleutel uit het contactslot
trekt, wor
dt de stuurkolom vergrendeld en
kan de wagen niet meer bestuurd worden. VOORZICHTIG
● Zodr a u s
topt en het start/stop-systeem*
de motor afzet, blijft het contact ingescha-
keld. Controleer of het contact is uitgescha-
keld voordat u de wagen verlaat, om te voor-
komen dat de accu wordt ontladen.
● Als u de wagen gedurende lange tijd met
een hoog motort
oerental gereden hebt, kan
de motor na het uitzetten oververhit raken.
Laat de motor ongeveer twee minuten statio-
nair draaien voordat u de motor uitzet om te
voorkomen dat de motor beschadigd raakt. Let op
● Bij wag en
s met automatische versnellings-
bak kan de sleutel alleen uit het contactslot
getrokken worden als de keuzehendel in de
stand P staat.
● Na het stoppen van de motor is het moge-
lijk dat
de ventilator in de motorruimte nog
enkele minuten blijft draaien, ook als het
contact uitgeschakeld is of de sleutel uit het contactslot gehaald is. De ventilator van de
ra
di
ateur gaat automatisch uit. Elektronische wegrijblokkering
De wegrijblokkering voorkomt dat de motor
met een niet
-g
eautoriseerde sleutel kan wor-
den aangezet en de wagen in beweging kan
worden gebracht.
In de sleutel zit een microchip die de elektro-
nische wegrijblokkering automatisch uitscha-
kelt als de sleutel in het contactslot wordt ge-
stoken.
Zodra u de sleutel uit het contact neemt,
wordt de elektronische wegrijblokkering au-
tomatisch weer geactiveerd. Bij wagens met
het Keyless Access-systeem moet de auto-
sleutel zich buiten de wagen bevinden
››› pag. 118.
Daarom kan de motor alleen met een passen-
de, gecodeerde en originele SEAT-sleutel
worden gestart. De gecodeerde sleutels zijn
verkrijgbaar bij Technische Diensten ››› pag.
113.
Als u een niet-geautoriseerde sleutel ge-
bruikt, wordt op het display van het instru-
mentenpaneel het bericht SAFE of Wegrij-
blokkering actief weergegeven. De wa-
gen kan dan niet worden gestart. Let op
Een goede werking van de wagen kan alleen
gew aarbor
gd worden met originele SEAT-
sleutels. Remmen en parkeren
Inl eidin
g tot thema De remhulpsystemen zijn het antiblokkeer-
sy s
teem (ABS), de remkrachtassistent (BAS),
de elektronische differentieelvergrendeling
(EDS), de antislipregeling (ASR) en de Elek-
tronische Stabiliserings Controle (ESC). ATTENTIE
Als u met versleten remblokken of met storin-
gen in het r
emsysteem rijdt, kunt u een ern-
stig ongeval veroorzaken.
● Als de gaat branden, apart of in combi-
natie met
een bericht op het display van het
instrumentenpaneel, ga dan onmiddellijk
naar een gespecialiseerde werkplaats om de
remblokken te controleren en eventuele ver-
sleten remblokken te vervangen. ATTENTIE
Als u de wagen op de verkeerde manier par-
keer t, k
an dit tot ernstig letsel leiden.194
Rijden
●
Trek
de sleutel nooit uit het contactslot zo-
lang de wagen nog in beweging is. De stuur-
kolom kan worden vergrendeld waarna het
stuurwiel niet meer gedraaid en de wagen
niet meer bestuurd kan worden.
● Parkeer de wagen zo dat geen enkel onder-
deel v
an het uitlaatsysteem in contact kan
komen met brandbare materialen (zoals hout,
bladeren, droog gras, gemorste brandstof
enz.).
● Telkens wanneer u de wagen stilzet of par-
keert, moet
u de elektronische parkeerrem in-
schakelen.
● Laat kinderen of hulpbehoevenden nooit al-
leen acht
er in de wagen. Zij kunnen de elek-
tronische parkeerrem uitschakelen, de keuze-
hendel of de versnellingshendel bedienen en
de wagen in beweging zetten. Dit kan ernsti-
ge ongevallen tot gevolg hebben.
● Neem telkens wanneer u de wagen verlaat
all
e sleutels mee. Iemand zou de motor kun-
nen aanzetten en elektrische uitrustingen,
zoals bijv. de ruiten, kunnen bedienen. Dit
kan tot ernstig letsel leiden.
● Laat kinderen of hulpbehoevenden nooit al-
leen in de wag
en achter. Zij zijn in een nood-
geval niet in staat de wagen zelfstandig te
verlaten of zichzelf te redden. In een afgeslo-
ten wagen kan het bijvoorbeeld, afhankelijk
van het jaargetijde, zo extreem warm of koud
worden dat dit, vooral bij kleine kinderen, tot
ernstig letsel, ziekte of zelfs de dood kan lei-
den. VOORZICHTIG
● Wee s
extra voorzichtig op plaatsen met een
verhoogde stoeprand of vaste afsluitingen.
Voorwerpen die uitsteken uit de grond kun-
nen de bumper en andere delen van de wagen
tijdens het manoeuvreren beschadigen. Stop
voordat de wielen de stoeprand of afsluiting
raken om schade te voorkomen.
● Let in het bijzonder op voor inritten, hellin-
gen, st
oepranden en ander voorwerpen, enz.
De onderste delen van de wagen zoals bum-
pers, spoilers en elementen van het onder-
stel, alsook de motor en het uitlaatsysteem,
kunnen beschadigd raken wanneer erover-
heen wordt gereden. Waarschuwings- en controlelampjes
Gaat rood branden
Samen met het con-
trolelampje op
de knop: Elektroni-
sche parkeerrem in-
geschakeld.››› pag. 197
Storing in remsys-
teem. Zet de wagen onmiddellijk
stil!
Roep de hulp in van een vak-
man! ››› pag. 199.
Remvloeistofpeil
onvoldoende. Niet meer verder rijden!
Controleer het remvloeistofpeil
››› pag. 294.
Gaat rood branden
Samen met het
ABS-controlelampje
: ABS is defect.
Raadpleeg een gespecialiseerde
werkplaats. De wagen kan zon-
der ABS remmen.
Gaat rood branden
Rempedaal niet in-
getrapt!Rempedaal helemaal intrappen.
Gaat geel branden
Remblokken voor
versleten.Raadpleeg onmiddellijk een ge-
specialiseerde werkplaats. Alle
remblokken controleren en in-
dien nodig vervangen.
Gaat geel branden
ESC uitgeschakeld
door het systeem.Contact in- en uitschakelen. Rij
zo nodig een kort traject.
Storing in ESC.Raadpleeg een gespecialiseerde
werkplaats.
Samen met het
ABS-controlelampje
: storing in ABS.
Raadpleeg een gespecialiseerde
werkplaats. De wagen kan zon-
der ABS remmen.
De accu is opnieuw
ingeschakeld.›››
pag. 296» 195
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Gaat geel branden
ASR handmatig bui-
ten werking gesteld.ASR inschakelen
››› pag. 214.
Als het contact wordt in- en uit-
geschakeld, wordt de ASR auto-
matisch geactiveerd.
Gaat geel branden
Samen met ESC-
controlelampje :
storing in ABS.
Raadpleeg een gespecialiseerde
werkplaats. De wagen kan zon-
der ABS remmen.
Samen met waar-
schuwingslampje
of : ABS is de-
fect.
Gaat geel branden
Knippert samen met
waarschuwings-
lampje
: Storing
in elektronische par-
keerrem.Raadpleeg een gespecialiseerde
werkplaats.
Gaat groen branden
Rempedaal niet in-
getrapt.
Trap het rempedaal in om een
rijstand te selecteren.
Trap op het rempedaal om de
elektronische parkeerrem uit te
schakelen
››› pag. 197.
Gaat rood knipperen
Storing in elektroni-
sche parkeerrem.
Tegelijkertijd kan
het controlelampje
gaan branden of
het controlelampje
op de knop gaan
knipperen.
Neem contact op met een gespe-
cialiseerde werkplaats omdat
het mogelijk is dat u niet veilig
kunt parkeren.
Knippert geel
Regeling door ESC
of ASR.Haal de voet van het gaspedaal.
Pas uw rijstijl aan aan de toe-
stand van het wegdek.
Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Controle- en
waar s
chuwingslampjes op pag. 108 in acht
nemen. ATTENTIE
Rijden met slechte remmen kan dit tot ernsti-
ge on g
evallen leiden.
● Als het controlelampje van het remsysteem
niet dooft
of onder het rijden gaat bran-
den, is het remvloeistofpeil in het reservoir te
laag of er is sprake van een storing in het remsysteem. Zet de wagen onmiddellijk stil
en roep de hu
lp in
van gespecialiseerd perso-
neel ››› pag. 294, Remvloeistofpeil controle-
ren.
● Als het controlelampje van de remmen
samen met het
ABS-controlelampje
brandt, kan de regelfunctie van het ABS zijn
uitgevallen. Hierdoor kunnen de achterwielen
relatief snel blokkeren als wordt geremd. Als
de achterwielen blokkeren, kunt u de controle
over de wagen verliezen! Verminder indien
mogelijk de snelheid en rij voorzichtig naar
de dichtstbijzijnde gespecialiseerde werk-
plaats om de motor te laten nakijken. Voor-
kom tijdens de rit naar de werkplaats bruusk
remmen en bruuske manoeuvres.
● Als het waarschuwingslampje van het ABS
niet uitg
aat of tijdens de rit naar de werk-
plaats gaat branden, dan werkt het ABS niet
correct. De wagen kan alleen worden stilge-
zet met normale remmen (zonder ABS). De
bescherming die het ABS biedt, is niet meer
beschikbaar. Ga zo snel mogelijk naar een
gespecialiseerde werkplaats.
● Als de gaat branden, apart of in combi-
natie met
een bericht op het display van het
instrumentenpaneel, ga dan onmiddellijk
naar een gespecialiseerde werkplaats om de
remblokken te controleren of eventuele ver-
sleten remblokken te vervangen. 196
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Rijden over ondergelopen wegen Om schade aan de wagen bij het rijden door
wat
er
, bijv. een ondergelopen weg te voorko-
men, let op het volgende:
● Controleer de diepte van het water alvorens
over d
at stuk weg te rijden. Het water mag in
geen geval hoger reiken dan de onderste car-
rosserierand ››› .
● Rij stapvoets.
● Stop niet in het water, schakel niet naar de
acht eruit
versnelling en zet de motor niet af.
● Het tegemoetkomende verkeer kan golven
ver oor
zaken die het waterpeil voor uw auto
verhogen, waardoor deze manier van rijden
door water onmogelijk wordt.
Het start-stopsysteem moet uitgeschakeld
worden bij het rijden door ondergelopen zo-
nes. ATTENTIE
Het rijden door water, modder, gesmolten
sneeu w en
z. kan de remwerking vertragen en
dus de vereiste remweg verhogen, door de
vochtigheid en de bevriezing van de remschij-
ven en -blokken in de winter.
● "Droog ze en verwijder het ijs" door voor-
zichtig t
e remmen. Doe dit zonder andere
weggebruikers in gevaar te brengen en zon-
der verkeersregels te overtreden.
● Voorkom na het rijden door water bruuske
en plotselin
ge manoeuvres. VOORZICHTIG
● Het rijden door onder g
elopen zones kan
ernstige schade veroorzaken aan bepaalde
onderdelen van de wagen zoals de motor,
transmissie, het onderstel of het elektrische
systeem.
● Rijd nooit door zout water, aangezien het
zout c
orrosie kan veroorzaken. Spoel alle de-
len van de wagen die in contact gekomen zijn met zout water af met zoet water. Systemen ter ondersteuning
v
an de be
s
tuurder
Rem- en stabiliseringssyste-
men Remhulpsystemen De remhulpsystemen ESC, ABS, BAS, ASR en
EDS
w
erken alleen bij draaiende motor en
dragen aanzienlijk bij aan het verbeteren van
de actieve veiligheid.
Elektronische stabiliseringscontrole (ESC)
De ESC vermindert het gevaar van slippen en
verbetert de stabiliteit van de wagen door de
wielen in bepaalde rijsituaties afzonderlijk af
te remmen. Rijdynamische grensgevallen,
zoals oversturen en ondersturen van de wa-
gen of doordraaien van de aangedreven wie-
len, worden door de ESC herkend. Door ge-
richte remingrepen en een reductie van het
motorkoppel helpt het systeem de wagen te
stabiliseren.
De ESC heeft zijn beperkingen. Het is belang-
rijk om te weten dat de ESC ook onderhevig
is aan de natuurkundig bepaalde grenzen.
De ESC kan niet in alle situaties waarbij de
bestuurder betrokken is, helpen. Als de on-
dergrond van het wegdek bijvoorbeeld plot-
seling verandert, is de ESC niet in alle »
211
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
gevallen nuttig. Als plotseling een stuk weg-
dek met
w
ater, modder of sneeuw bedekt is,
helpt de ESC niet op dezelfde manier als het
zou doen op een droge ondergrond. Als de
wagen de grip met de ondergrond verliest en
over een laag water rijdt ("aquaplaning"),
dan kan de ESC de bestuurder niet helpen
met remmen en het besturen van de wagen
wanneer de wagen de grip met het wegdek
verliest. Als u met de wagen over kronkelige
wegen rijdt en de bochten met grote snelheid
doorrijdt, dan reageert de ESC niet altijd met
dezelfde effectiviteit: een agressieve rijstijl is
niet hetzelfde als minder hard rijden. Als de
wagen een aanhangwagen trekt, dan kunt u
met de ESC niet zo gemakkelijk de controle
over de wagen houden als wanneer er geen
aanhangwagen aangekoppeld is.
Pas de snelheid en de rijstijl aan het weer,
het wegdek, het verkeer aan. De ESC mag de
natuurkundig bepaalde grenzen niet over-
schrijden. Verbeter de beschikbare transmis-
sie of houd de wagen op de weg als de aan-
dacht van de bestuurder tot onvermijdelijke
situaties leidt. Aan de andere kant zorgt de
ESC ervoor dat u de wagen gemakkelijker on-
der controle kunt houden. De ESC helpt u in
extreme situaties en profiteert maximaal van
de stuurbewegingen van de bestuurder om
de wagen in de gewenste richting te houden.
Als u met een snelheid rijdt die ervoor zorgt
dat de wagen van het wegdek kan raken nog
voordat de ESC kan ingrijpen, dan kan de
ESC geen enkele hulp meer bieden. In de ESC zijn de ABS-, BAS-, ASR- en EDS-
syst
emen geïntegreerd. De ESC is altijd inge-
schakeld. Alleen in die situaties waarin de
aandrijving niet voldoende is, moet de ESC
worden uitgeschakeld door de ASR-toets
››› afb. 205 in te drukken. Let erop de ASR op-
nieuw in te schakelen wanneer de aandrij-
ving van de wagen weer functioneert.
Antiblokkeersysteem (ABS)
Het ABS voorkomt tot net voordat de wagen
helemaal stilstaat dat de wielen tijdens het
remmen blokkeren. Het helpt de bestuurder
de wagen te besturen en de controle over de
wagen te behouden. Dit betekent dat de kans
dat de wagen slipt vermindert, inclusief als
er hard geremd wordt:
● Trap het rempedaal in en houd het inge-
trapt. Haal
uw voet niet van het rempedaal en
verminder de remkracht niet!
● Trap het rempedaal niet "pompend" in en
houd het remped
aal even hard ingetrapt!
● Laat de wagen in dezelfde richting rijden
wanneer u het r
empedaal krachtig intrapt.
● Het ABS wordt uitgeschakeld wanneer u
het remped
aal loslaat of de druk op het rem-
pedaal vermindert.
De ABS-regeling is merkbaar aan het pulse-
ren van het rempedaal en de geluiden. U
mag er niet vanuit gaan dat het ABS onder
elke willekeurige omstandigheid de remweg
verkort. De remweg kan zelfs langer worden als de wagen over grind, verse sneeuw of
over een bevr
oren of gladde ondergrond rijdt.
Als de wagen op losse ondergrond rijdt,
wordt de vierwielconfiguratie van het ABS au-
tomatische ingeschakeld. Wanneer het ABS
ingrijpt, is het mogelijk dat de voorwielen
kort geblokkeerd worden. Op deze wijze
wordt de remweg in het terrein verkort zodat
de wielen zich niet in de losse ondergrond in-
graven. De vierwielconfiguratie van het ABS
grijpt alleen in wanneer de wagen rechtdoor
rijdt. Als de voorwielen zijn gedraaid, is het
normale ABS in werking.
Remkrachtassistent (BAS)
De remkrachtassistent kan de remweg verkor-
ten. De remkrachtassistent versterkt de
kracht die de bestuurder in noodremsituaties
op het rempedaal uitoefent. Als gevolg hier-
van neemt de totale remdruk snel toe, verme-
nigvuldigt de remkracht en daalt de remweg.
Hierdoor wordt het ABS sneller en efficiënter
geactiveerd.
¡Verminder niet de druk op het rempedaal!
Als het rempedaal wordt losgelaten of als de
druk op het rempedaal vermindert wordt,
schakelt de remkrachtassistent automatisch
de rembekrachtiger uit.
Aandrijfslipregeling bij het accelereren (ASR)
De aandrijfslipregeling vermindert de aan-
drijfkracht van de motor bij doordraaiende
212