113
Handbediening
In deze sequentiële stand kunt u zelf schakelen.
F Z et de selectiehendel in de stand M .
F
B
eweeg de selectiehendel kort naar
voren om op te schakelen.
F
B
eweeg de selectiehendel kort naar
achteren om terug te schakelen.
Schakelflippers
F Trek aan de schakelflipper " +" om op te
schakelen.
F
T
rek aan de schakelflipper " -" om terug te
schakelen.
De ingeschakelde versnelling wordt weergegeven
op het display.
Kruipfunctie
Afhankelijk van de uitvoering: rijden zonder gas
te geven.
Bij parkeren, keren enz.
Als de motor stationair draait, de handrem
is vrijgezet en de stand A , M of R van de
selectiehendel is geselecteerd, begint de auto te
rijden zodra u het rempedaal loslaat.
Deze functie wordt uitgeschakeld zodra het
bestuurdersportier wordt geopend. Sluit in dat
geval het portier en trap het rem- of gaspedaal in
om de kruipfunctie weer te activeren. Na het loskoppelen en weer aansluiten van de
accu moet de versnellingsbak worden gereset.
F
Z
et het contact aan.
Op het instrumentenpaneel
verschijnen de aanduidingen AUTO
en - .
F
S
electeer de stand N
.
F
T
rap het rempedaal stevig in.
F
W
acht ongeveer 30 seconden tot de
aanduiding N of een ingeschakelde versnelling
op het instrumentenpaneel verschijnt.
F
L
aat het rempedaal los.
De versnellingsbak werkt dan weer normaal.
Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden en de
aanduiding AUTO gaat knipperen in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het display, duidt dit
op een storing in de versnellingsbak.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden
116
Als de selectiehendel niet in de stand
P staat, wordt bij het openen van het
bestuurdersportier of ongeveer 45
seconden
nadat het contact is afgezet een
waarschuwingsmelding weergegeven op het
display.
F
Z
et de selectiehendel in de stand P ; de
melding verdwijnt.
Rijd stapvoets wanneer u op een
ondergelopen weg rijdt of een beek
doorkruist.
Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het display, duidt dit
op een storing in de transmissie.
De transmissie werkt dan met een
noodprogramma en de 3e versnelling blijft
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
voelen bij het selecteren van R vanuit de stand P ,
of R vanuit de stand N . Dit is niet schadelijk voor
de transmissie.
Rijd niet harder dan 100
km/h (afhankelijk van de
geldende snelheidslimiet).
Neem zo snel mogelijk contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. De transmissie kan beschadigd raken:
F
a ls u het gaspedaal en het rempedaal
gelijktijdig intrapt,
F
a
ls u, indien de accu geen stroom levert,
de selectiehendel vanuit de stand P
geforceerd naar een andere stand
beweegt.
Als u langere tijd stilstaat met draaiende
motor (file enz.), kunt u, om brandstof te
besparen, de selectiehendel in de stand N
zetten en de parkeerrem aantrekken.Opschakelindicator
(Afhankelijk van de motoruitvoering.)
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik te
verminderen.
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen over te
slaan. U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder
de tussenliggende versnellingen in te hoeven
schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen.
De keuze van de optimale versnelling hangt
namelijk altijd af van de situatie op de weg, de
verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder
blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het
al dan niet opvolgen van een schakeladvies van
het systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Bij een auto met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak of een automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in de
handbediende stand.
Rijden
122
Instellen van een snelheid
Er kan, bij draaiende motor, een snelheid worden
ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen.
Om de ingestelde snelheid te verhogen:
-
D
ruk op de toets
SET
+.
Druk de toets kort in om de snelheid met 1
km/h
te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5
km/h te verhogen.
Om de ingestelde snelheid te verlagen :
-
D
ruk op de toets
SET - . Druk de toets kort in om de snelheid met 1
km/h
te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5 km/h te verhogen.
Activeren/onderbreken
Druk op deze toets om de snelheidsbegrenzer
te activeren. Druk er nogmaals op om de
snelheidsbegrenzer te onderbreken.
Overschrijden van de
ingestelde snelheidslimiet
Als het gaspedaal geleidelijk wordt
ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd, wel als het gaspedaal met
kracht
wordt ingetrapt tot voorbij het
zware punt .
De begrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld en de
ingestelde snelheid op het display gaat knipperen
in combinatie met een geluidssignaal.
Verminder om de snelheidsbegrenzer weer in te
schakelen uw snelheid tot deze lager is dan de
ingestelde snelheid.
Knipperen van de snelheid
De snelheid knippert:
- a ls het gaspedaal tot voorbij het zware punt
wordt ingetrapt,
-
a
ls de snelheidsbegrenzer door het profiel van
de weg of tijdens een steile afdaling niet kan
voorkomen dat de snelheid toeneemt,
-
bij
krachtig accelereren.
F
Z
et de draaiknop in de stand 0 of zet het
contact af om het systeem uit te schakelen.
De laatste ingestelde snelheid blijft in het
geheugen opgeslagen.
Uitschakelen van het
systeem
Rijden
123
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist en op het
display worden in plaats daar van drie streepjes
weergegeven.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen.
Let op uw snelheid als deze door het profiel
van de weg of door snel accelereren kan
worden overschreden, zodat u optimaal de
controle over uw auto kunt bewaren.
Om te voorkomen dat de werking van de
pedalen wordt gehinderd:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn plaats
ligt en goed op de vloer is bevestigd,
-
l
eg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
Snelheidsregelaar
"CRUISE"
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de
bestuurder met een constante ingestelde snelheid
rijden zonder gas te hoeven geven.
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren/uitschakelen van de
snelheidsregelaar.
2. Verhogen van de ingestelde waarde.
3. Verlagen van de ingestelde waarde.
4. Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling. Met dit systeem kan de bestuurder bij normaal
doorstromend verkeer met een constante zelf
ingestelde snelheid rijden, behalve op steile
hellingen.
Auto met handgeschakelde versnellingsbak
Om een snelheid op te slaan of het systeem te
activeren moet de wagensnelheid hoger zijn dan
40
km/h en moet minimaal de 4
e versnelling zijn
ingeschakeld.
Auto met elektronisch gestuurde
versnellingsbak
Om een snelheid op te slaan of het systeem te
activeren moet de wagensnelheid hoger zijn
dan 40
km/h en moet, bij handmatig schakelen,
minimaal de 2
e versnelling zijn ingeschakeld, of
moet de stand A zijn geselecteerd.
Auto met automatische transmissie
Om een snelheid op te slaan of het systeem te
activeren moet de wagensnelheid hoger zijn
dan 40
km/h en moet, bij handmatig schakelen,
minimaal de 2
e versnelling zijn ingeschakeld, of
moet de stand D zijn geselecteerd.
Selecteren
F Zet de draaiknop in de stand " CRUISE": de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog
niet ingeschakeld (PAUSE).
6
Rijden
125
De ingestelde snelheid kan op twee manieren
worden verhoogd.
Zonder het gaspedaal te bedienen
- Druk op de toets
SET +.
Druk de toets kort in om de snelheid met 1
km/h
te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5
km/h te verhogen.
Door het gaspedaal te bedienen
- Accelereer voorbij de ingestelde snelheid tot de gewenste snelheid
is bereikt. -
D
ruk op de toets
SET - of SET +
.
Om de ingestelde snelheid te verlagen :
-
D
ruk op de toets
SET -
.
Druk de toets kort in om de snelheid met 1 km/h
te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5 km/h te verhogen.
Uitschakelen van het systeem
- Draai de knop in de stand 0
: de selectie
van de snelheidsregelaar wordt ongedaan
gemaakt. Op het display wordt weer de
kilometerteller weergegeven.
Bij het afzetten van het contact wordt de
ingestelde snelheid gewist.
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist en op het
display worden in plaats daar van drie streepjes
weergegeven.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
6
Rijden
129
Parkeerhulp
De parkeerhulp met geluidssignalen (voor en
achter) en/of een grafische weergave (achter)
bestaat uit parkeersensoren die zijn aangebracht
in de bumpers.
Het systeem waarschuwt de bestuurder voor elk
obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat zich
binnen het bereik van het systeem achter de auto
bevindt.
Het waarschuwt u niet voor objecten die zich
direct onder de bumper bevinden.
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden of
gelijksoortige voorwerpen worden waargenomen
bij aanvang van de aanrijmanoeuvre, maar niet
meer wanneer de auto te dicht genaderd is.
Inschakelen van de
achteruitversnelling
Een geluidssignaal bevestigt dat het systeem in
werking treedt zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
Een geluidssignaal geeft de afstand tot het
obstakel aan. Hoe dichter de auto bij het obstakel
komt, hoe korter de tijd tussen de geluidssignalen
is.
Als de auto minder dan ongeveer 30 centimeter
van het obstakel ver wijderd is, is het
geluidssignaal continu hoorbaar.
Weergave op het display
Het geluidssignaal wordt aangevuld door de
weergave blokken op het scherm weergegeven
die het pictogram van de auto steeds dichter
naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht
genaderd is, verschijnt het symbool "Gevaar" op
het scherm.
Uitschakelen van de parkeerhulp
Zet de versnellingsbak in de
neutraalstand.
Deactiveren van de parkeerhulp
Druk op de schakelaar; het lampje gaat branden.
De gedeactiveerde toestand van het systeem
wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact.
Activeren van de parkeerhulp
Druk nogmaals op de toets; het lampje gaat uit.
Als bij het inschakelen van de
achteruitversnelling dit verklikkerlampje
gaat branden in combinatie met een
melding en/of een geluidssignaal, is er
een storing in het systeem.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden
143
Spaarfase
De spaar fase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de
laadtoestand van de accu enkele functies
(airconditioning, achterruitverwarming,...)
tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de
accu dit toelaat.
Eco-mode
De eco-modus bepaalt de maximale
gebruiksduur van een aantal functies om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals het audio-
en telematicasysteem, de ruitenwissers,
dimlichten, interieurverlichting, enz.
gecombineerd maximaal veertig minuten
gebruiken.
Inschakelen van deze modus
Een melding op het display van het
instrumentenpaneel geeft aan dat de eco-mode
is ingeschakeld en de actieve functies worden
in de ruststand gezet.Als u op het moment dat de eco-mode
wordt ingeschakeld aan het telefoneren
bent, kan het gesprek nog gedurende
ongeveer 10
minuten worden voortgezet
via het Bluetooth-systeem van het
audiosysteem in uw auto.
Eco-modus afsluiten
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de
motor gestart wordt. Als de accu ontladen is, kan de motor niet
gestart worden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12
V-accu
.
Start om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze draaien:
-
m
inder dan tien minuten om de functies
ongeveer vijf minuten te kunnen gebruiken,
-
m
eer dan tien minuten om de functies
ongeveer dertig minuten te kunnen
gebruiken.
Neem de tijd die nodig is voor het starten van
de motor in acht om een juiste lading van de
accu te garanderen.
Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van
de motor om de accu bij te laden.
7
Praktische informatie
8
Activeer de bron Streaming door op
deze toets te drukken. SRC/TEL*.
Via de toetsen op het bedieningspaneel van
het audiosysteem en de bediening op het
stuur wiel kunt u op de gebruikelijke wijze de
muziekstukken aansturen**.De informatie over
de muziekstukken kan op het display worden
weergegeven.
De kwaliteit van de weergave is afhankelijk van
de kwaliteit van het signaal van de telefoon.
Apple®-speler aansluiten
Sluit de Apple®-speler met een geschikte kabel
(niet bijgeleverd) aan op de USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch. Het bedienen van de randapparatuur gebeurt
via de audio-installatie in de auto.
De beschikbare indeling is die van het
aangesloten apparaat (artiesten / albums /
genres / playlists / audioboeken / podcasts).
De softwareversie van de autoradio kan
incompatibel zijn met de generatie van uw
Apple
®-speler.
*
I
n sommige gevallen moet het afspelen van
audiobestanden via het toetsenbord worden
geactiveerd.
**
A
ls de telefoon deze functie ondersteunt.
Telefoon
Koppelen van een
Bluetooth®-telefoon
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon
aan de Bluetooth handsfree set van uw
autoradio mag om veiligheidsredenen
en vanwege het feit dat deze handeling
de volledige aandacht van de bestuurder
vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd als
de auto stilstaat en bij aangezet contact.
Ga naar www.peugeot.nl voor meer informatie
(compatibiliteit, extra hulp enz.).
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon
en zorg er voor dat deze voor iedereen
zichtbaar is (zie de gebruiksaanwijzing van de
telefoon). Druk op de toets MENU .
Audiosysteem / Bluetooth®