59
Luchtverdeling
F Druk herhaaldelijk op de toets om de luchtstroom te verdelen
naar:
-
d
e voorruit, de zijruiten en de
voetenruimten,
-
d
e voorruit en de zijruiten (ontwasemen of
ontdooien),
-
d
e middelste ventilatieroosters en de
zijventilatieroosters,
-
de
middelste ventilatieroosters, de
zijventilatieroosters en de voetenruimte,
-
d
e beenruimte.
Luchtopbrengstregeling
F Druk op deze toets "gevulde ventilator " om de
luchtopbrengst te verhogen.
Het symbool van de luchtopbrengst (propeller)
wordt op het display weergegeven en wordt
afhankelijk van de ingestelde waarde geleidelijk
vo l l e r. F
D
ruk op deze toets
" lege ventilator " om de
luchtopbrengst te verlagen.
Handbediening
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen, terwijl
de overige functies automatisch worden
geregeld.
Zodra u een instelling wijzigt, dooft het lampje
van de toets " AUTO".
F
D
ruk nogmaals op de toets
" AUTO " om terug te keren naar
het automatische programma
"c o mfo r t ".
Uitschakelen van het
systeem
F Druk op de toets " lege
ventilator " tot het symbool van
de ventilator is verdwenen en
"---" wordt weergegeven.
Hierdoor worden alle functies van het
airconditioningssysteem uitgeschakeld.
Het thermische comfort wordt niet meer
geregeld. Er blijft door de rijwind echter nog wel
een kleine luchtstroom gehandhaafd. Vermijd het te lang rijden met een
uitgeschakeld systeem om te voorkomen
dat de ruiten beslaan of de luchtkwaliteit
vermindert.
Als u op de toets "gevulde
ventilator " drukt, wordt het
systeem weer ingeschakeld
waarbij de instellingen van
vóór de uitschakeling worden
toegepast.
3
Ergonomie en comfort
64
Verwijderen
Ver wijderen van de mat aan de
bestuurderszijde:
F
z
et de stoel in de achterste stand,
F
m
aak de bevestigingen los,
F
v
erwijder vervolgens de mat.
Monteren
Terugplaatsen van de mat aan de
bestuurderszijde:
F
l
eg de mat goed op zijn plaats,
F
d
ruk de bevestigingen vast,
F
c
ontroleer of de mat goed vastzit.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
g
ebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen;
het gebruik van deze bevestigingen is
verplicht.
-
l
eg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
Bij gebruik van niet door PEUGEOT
goedgekeurde matten kan de bediening
van de pedalen worden gehinderd en kan
de werking van de snelheidsregelaar/-
begrenzer negatief worden beïnvloed.
De door PEUGEOT goedgekeurde matten
zijn voorzien van twee bevestigingen
onder de stoel.
12V-aansluiting
F Open, wanneer u een 12V-accessoire (maximaal vermogen: 120 W) wilt
aansluiten, het kapje en sluit een geschikte
adapter aan.
Neem het maximale vermogen van de
aansluiting in acht (kans op beschadiging
van uw accessoire).
Het aansluiten van elektrische apparatuur
die niet door PEUGEOT is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen,
kan leiden tot storingen in de werking
van de elektrische componenten van de
auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
USB-/Jack-aansluiting
Deze aansluitmodule, die bestaat uit een USB-
en een Jack-aansluiting, bevindt zich op de
middenconsole.
Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten,
zoals een digitale audiospeler, bijv. een iPod
®
of USB-stick.
Via deze aansluiting kunt u de audiobestanden
op uw draagbare apparatuur beluisteren via de
luidsprekers van uw audiosysteem.
U kunt deze bestanden beheren met de toetsen
op het stuur wiel of het bedieningspaneel van
het audiosysteem en deze weergeven op het
display.
Tijdens het gebruik van de USB-aansluiting
wordt de draagbare apparatuur automatisch
opgeladen.
Tijdens het opladen wordt een melding
weergegeven als het stroomverbruik van het
externe apparaat groter is dan de door de auto
geleverde stroomsterkte.
Ergonomie en comfort
69
Drie keer knipperen
Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag,
zonder het zware punt te passeren; de
desbetreffende richtingaanwijzers knipperen
vervolgens drie keer.Deze functie kunt u bij elke snelheid
gebruiken, maar komt vooral van pas bij
het wisselen van rijstrook op wegen met
meerdere rijstroken per rijbaan.
Automatisch inschakelen
van de verlichtingWanneer de richtingaanwijzers na
meer dan 20 seconden nog niet zijn
uitgeschakeld, wordt bij een snelheid
van meer dan 60
km/h automatisch het
knippergeluid versterkt. Met behulp van een lichtsensor worden de
kentekenplaatverlichting, de parkeerlichten en
het dimlicht automatisch ingeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is.
De verlichting kan ook, in geval van neerslag,
gelijktijdig met het automatisch inschakelen van
de ruitenwissers vóór worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Inschakelen
F Draai de ring in de stand AUTO
. Het
inschakelen van de functie wordt bevestigd
door een melding op het scherm.
Uitschakelen
F Draai de ring in een andere stand. Het uitschakelen wordt bevestigd door een
melding op het display.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten
onrechte voldoende licht waarnemen. De
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor die zich in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af. De aan de
sensor gekoppelde functies worden dan
niet meer bediend.
Automatische follow me
home-verlichting
De koppeling van de automatische follow
me home-verlichting aan de automatische
verlichting biedt de volgende extra
mogelijkheden:
-
i
nstellen van de duur van de follow me
home-verlichting (15, 30 of 60
seconden),
-
a
utomatische inschakeling van de follow
me home-verlichting als de automatische
verlichting is ingeschakeld.
4
Verlichting en zicht
70
De follow me home-verlichting kan
in het menu Rijverlichting / Auto
worden geconfigureerd.
Bij een storing in de lichtsensor
gaat de verlichting branden, wordt
dit pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel en/of verschijnt
een melding op het display, in
combinatie met een geluidssignaal.
Neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Handbediende follow me
home-verlichting
Deze functie zorgt er voor dat na het afzetten
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
Inschakelen
F Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal" met de lichtschakelaar.
F
G
eef nogmaals een "lichtsignaal" om de
functie uit te schakelen.
De handbediende follow me
home-verlichting kan ook
worden ingeschakeld met
de verlichtingsknop van de
afstandsbediening.
Uitschakelen
De handbediende follow me home-verlichting
wordt na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.
Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door
het inschakelen van de parkeerlichten aan de
kant van het verkeer.
F
D
uw de lichtschakelaar binnen één minuut
na het afzetten van het contact omhoog of
omlaag om de parkeerlichten aan de kant
van het verkeer in te schakelen (voorbeeld:
rechts van de weg parkeren: lichtschakelaar
omlaag duwen; parkeerlichten links gaan
branden).
Het inschakelen wordt bevestigd door
een geluidssignaal en het branden van
het controlelampje van de desbetreffende
richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel.
Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de
lichtschakelaar in de middenstand of zet het
contact aan.
Verlichting en zicht
109
In bepaalde gevallen (bijvoorbeeld als de
wielen tegen een trottoirband zijn gedraaid)
moet veel kracht worden gezet bij het
draaien aan het stuurwiel.
F
D
raai de sleutel rechtsom naar de stand 3
(Star ten) .
F
L
aat de sleutel los zodra de motor draait.
Elektronische startblokkering
In de originele sleutel is een gecodeerde chip
aangebracht. Als het contact wordt aangezet, kan
alleen worden gestart als de code van de chip
wordt gedetecteerd en herkend.
Deze diefstalbeveiliging blokkeert het
motormanagementsysteem zodra het contact
wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de
motor bij een inbraak. Bij een storing in het systeem
wordt u gewaarschuwd door
dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op
het display.
Uw auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg
zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk.
Uitschakelen
F Breng de auto tot stilstand.
F D raai de sleutel maximaal linksom in de stand
1 (Stop) .
F
V
er wijder de sleutel uit het contactslot.
F
D
raai om het stuurslot te vergrendelen aan het
stuurwiel tot het blokkeert.
Neutraalstand
Rijd uit veiligheidsover wegingen nooit met
de versnellingsbak in de neutraalstand.
Bepaalde functies van de auto kunnen
anders namelijk zijn uitgeschakeld.
Zet de wielen in de rechtuitstand voordat
u de motor afzet: dit vergemakkelijkt het
ontgrendelen van het stuurslot. Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Sleutel vergeten
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2
(Contact)
van het contactslot blijft staan, zal
het contact na een uur automatisch worden
afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop) en
ver volgens opnieuw in de stand 2 (Contact)
om het contact weer aan te zetten.
6
Rijden
110
Parkeerrem
Ontgrendeling
F Trek de parkeerremhefboom licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de hefboom
geheel omlaag.
Als tijdens het rijden dit
verklikkerlampje en het
verklikkerlampje STOP branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display, geeft
dit aan dat de parkeerrem nog (iets)
is aangetrokken. Zorg er voor dat u de
hendel van de parkeerrem volledig
omlaag zet.
Vergrendelen
F Trek de hefboom van de parkeerrem aan om uw auto stil te zetten.
Draai bij het parkeren van de auto op een
steile helling de wielen vast tegen het
trottoir, trek de handrem aan, schakel een
versnelling in (de achteruitversnelling als de
auto bergafwaarts is geparkeerd) en zet het
contact uit.
Vergeet bij vertrek voordat u de auto start
niet dat de auto in de versnelling staat. Als de handrem een te grote slag heeft
of als het systeem minder goed werkt,
moet de handrem, zelfs tussen twee
onderhoudsbeurten door, worden afgesteld.
Laat dit veiligheidssysteem controleren
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Rijden
111
Handgeschakelde
versnellingsbak
Vijf versnellingen
F Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5e versnelling in te
schakelen.
Inschakelen van de
achteruitversnelling
F Beweeg de versnellingshendel naar rechts en vervolgens naar achteren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in
als de auto stilstaat en de motor stationair
draait.
Zes versnellingen
F Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5e of de 6e versnelling in te
schakelen.
Inschakelen van de
achteruitversnelling
F Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk
naar links en ver volgens naar voren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in als
de auto stilstaat en de motor stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten van de
motor te vergemakkelijken:
-
z
et de versnellingshendel altijd in de
neutraalstand,
-
t
rap het koppelingspedaal in. Op het display van het instrumentenpaneel
wordt de schakelindicator met de
geadviseerde versnelling weergegeven.
6
Rijden
112
Elektronisch gestuurde versnellingsbak
Vijf versnellingen
R.Achteruit.
N. Neutraalstand.
A. Automatisch.
M. Handmatig.
Zes versnellingen
R.Achteruit.
N. Neutraalstand.
A. Automatisch.
M. Handmatig. U kunt op elk gewenst moment
overschakelen van de stand A naar M en
van M naar A
.
Automatische bediening
In deze stand wordt automatisch
geschakeld, zonder tussenkomst van de
bestuurder.
Wegrijden
Selectiehendel in de stand N .
F
T
rap het rempedaal stevig in.
F
S
tart de motor.
F
Z
et de selectiehendel in de stand A of R .
F
L
aat het rempedaal los en geef voorzichtig
gas.
Als de motor niet aanslaat:
-
a
ls de N knippert op het instrumentenpaneel,
zet dan de selectiehendel in de stand A en
ver volgens in de stand N .
-
e
n de melding Voet op het rempedaal wordt
weergegeven, trap het rempedaal dan
steviger
in.
De geselecteerde stand A , R of N van de
selectiehendel wordt weergegeven op het display.
Stoppen – Wegrijden op een helling
Gebruik nooit het gaspedaal om de auto op een
helling stil te laten staan, maar gebruik daar voor
de handrem.
Parkeren van de auto
Zet de selectiehendel in de stand N en trek de
handrem aan.
Tijdelijk handmatig schakelen
U kunt tijdelijk handmatig schakelen,
bijvoorbeeld om even snel in te halen, ter wijl de
automatische stand blijft ingeschakeld.
F
B
edien de schakelflippers + of - .
De transmissie schakelt automatisch terug of
handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat
de motor het maximumtoerental bereikt. De
aanduiding AUTO op het instrumentenpaneel
verdwijnt niet.
Als de flippers enige tijd niet meer gebruikt
worden, gaat de versnellingsbak weer over op de
automatische stand.
Rijden