120VerlichtingVerlichtingRijverlichting.............................. 120
Lichtschakelaar .......................120
Automatische verlichting .........121
Groot licht ................................ 121
Grootlicht-assistent ..................122
Lichtsignaal ............................. 122
Koplampverstelling ..................123
Koplampinstelling in het buitenland ............................... 123
Dagrijlicht ................................. 124
Adaptief rijlicht (AFL) ...............124
Alarmknipperlichten .................127
Richtingaanwijzers ..................127
Mistlampen voor ......................127
Mistachterlicht ......................... 127
Achteruitrijlichten .....................128
Beslagen lampglazen ..............128
Binnenverlichting .......................128
Regelbare instrumentenverlichting .........128
Leeslampen ............................. 129
Verlichting handschoenenkastje ..............129
Verlichting zonneklep ..............129Verlichtingsfuncties ....................129
Instapverlichting ......................129
Uitstapverlichting .....................130
Ontlaadbeveiliging accu ..........130Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
m:verlichting uit8:zijmarkeringslichten9:dimlicht
Controlelampje 8 3 99.
Verlichting127Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
Richtingaanwijzers
hendel omhoog:rechter richting‐
aanwijzerhendel omlaag:linker richtingaan‐
wijzer
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐ draaien van het stuurwiel gaat derichtingaanwijzer automatisch uit.
Om driemaal te knipperen, bijv. om
van rijstrook te wisselen, de hendel
tot tegen het weerstandspunt duwen
en loslaten.
Wanneer er een aanhangwagen is aangekoppeld, knippert de richting‐
aanwijzer zes keer wanneer u de
hendel indrukt tot u een weerstand
voelt en u de hendel weer loslaat.
Voor langer richting aanwijzen de
hendel tot tegen het weerstandspunt
duwen en vasthouden.
Schakel de richtingaanwijzer hand‐
matig uit door de hendel in de
oorspronkelijke stand te zetten.
Mistlampen voor
Om in te schakelen > indrukken.
Mistachterlicht
Rijden en bediening147Als er zich een van de volgende
omstandigheden voordoet tijdens een Autostop, dan zal de motor auto‐
matisch door het stop-startsysteem
worden herstart:
● Het stop-startsysteem is manu‐ eel uitgeschakeld.
● De motorkap is open.
● De veiligheidsgordel van de bestuurders is losgemaakt en hetbestuurdersportier is geopend.
● De motortemperatuur is te laag.
● Het oplaadniveau van de accu is onder een bepaald niveau.
● Het remvacuüm is niet voldoende.
● De auto reed minstens stap‐ voets.
● De klimaatregeling vereist het starten van de motor.
● De airconditioning wordt hand‐ matig ingeschakeld.
Als de motorkap niet volledig geslo‐
ten is, verschijnt een waarschuwings‐
bericht op het Driver Information
Center.Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler op de
aansluiting is aangesloten, merkt u
mogelijk een korte terugval tijdens het
herstarten van de motor.
Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het
oppervlak ontbranden.
● Trek altijd de handrem aan. Schakel de handrem in zonder
de ontgrendelingsknop in te
drukken. Op een aflopende of
oplopende helling zo stevig
mogelijk. Trap tegelijkertijd het
rempedaal in om minder kracht
nodig te hebben.
● Zet de motor af.
● Wanneer de auto vlak of op een
oplopende helling staat, dan
vóór het verwijderen van de
contactsleutel de eerste
versnelling inschakelen of de
keuzehendel in stand P zetten.
Op een oplopende helling
bovendien de voorwielen van
de stoeprand wegdraaien.
Wanneer de auto op een aflo‐ pende helling staat, dan vóór
het verwijderen van de contact‐
sleutel de achteruitversnelling
inschakelen of de keuzehendel in stand P zetten. Bovendien de
voorwielen naar de stoeprand
toedraaien.
● Sluit de ramen en het schuif‐ dak.
● Trek de contactsleutel uit het contactslot. Bij auto's met auto‐
matische versnellingsbak kan de sleutel alleen worden verwij‐
derd met de keuzehendel in
stand P.
Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot merkbaar vergrendelt.
● Vergrendel de auto.
● Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
Rijden en bediening163ActiverenDe frontaanrijdingswaarschuwing
gebruikt het camerasysteem in de
voorruit om voertuigen te vinden die
zich op een afstand van ca. 60 m
direct voor u bevinden.
De frontaanrijdingswaarschuwing
werkt automatisch bij snelheden
hoger dan 40 km/h, als deze niet is
gedeactiveerd via V; zie hieronder.
De bestuurder verwittigen
Het groene controlelampje voor 'voor‐
ligger gedetecteerd' A licht groen op
in de instrumentengroep wanneer het
systeem een voorligger heeft waar‐
genomen.
Het controlelampje A wordt geel
wanneer de afstand tot een voorligger te kort wordt of wanneer u een ander
voertuig te snel nadert.Voorzichtig
De kleur van dit waarschuwings‐
lampje komt niet overeen met
plaatselijke verkeerswetten met
betrekking tot uw afstand tot de
voorligger. De bestuurder is te
allen tijde volledig verantwoorde‐
lijk voor het op een veilige afstand volgen van de voorligger, volgens
de betreffende verkeersregels, het weer en de toestand van de weg.
Wanneer de tijd tot een mogelijke
botsing met een voorligger te kort
wordt en een botsing onvermijdelijk
lijkt, wordt er in het gezichtsveld van
de bestuurder een knipperende rode
led-streep op de voorruit geprojec‐
teerd.
Er klinkt tegelijkertijd een waarschu‐
wingsgeluid. Trap het rempedaal in
en voer de benodigde stuurhandelin‐
gen uit.
De gevoeligheid van het systeem
instellen
De gevoeligheid van het alarm kan op dichtbij, gemiddeld en ver worden
afgesteld.
Druk op V; de huidige instelling
verschijnt op het Driver Information
Center. Druk opnieuw op V om de
gevoeligheid van het alarm te wijzi‐ gen.
Verzorging van de auto187Algemene informatie
Accessoires en modificaties van auto
Het wordt geadviseerd alleen gebruik te maken van originele onderdelen,
accessoires en andere uitdrukkelijk
door de fabriek voor uw autotype
goedgekeurde onderdelen. Voor
andere onderdelen kunnen wij – ook
als deze door autoriteiten of anders‐
zins zijn goedgekeurd – niet beoorde‐ len of deze betrouwbaar zijn en er
evenmin garant voor staan.
Bij eventuele aanpassingen, omzet‐
tingen of andere wijzigingen in de
standaard voertuigspecificaties
(waaronder, zonder beperkingen,
softwarematige aanpassingen,
aanpassingen in de elektronische
regeleenheden) wordt de door Opel
geboden garantie mogelijk ongeldig.
Bovendien kunnen dergelijke wijzi‐
gingen het brandstofverbruik, de
CO 2-uitstoot en andere uitstoot van
de auto nadelig beïnvloeden waar‐
door deze mogelijk niet meer voldoetaan de typegoedkeuring en de geldig‐
heid van uw kentekenbewijs in het
geding kan komen.Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een
takelwagen kunnen de spatlappen beschadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
● Auto wassen en conserveren.
● Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
● Afdichtrubbers reinigen en conserveren.
● Brandstoftank helemaal vullen.
● Motorolie verversen.
● Sproeiervloeistofreservoir leeg‐ maken.
● Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
● Bandenspanning instellen op dewaarde voor maximale belading.
● Auto in een droge en goed geventileerde ruimte parkeren.Eerste versnelling of achteruit‐
versnelling inschakelen of keuze‐ hendel in stand P zetten. Voor‐
komen dat auto kan wegrollen.
● Handrem niet aantrekken.
● Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen.
● Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat
geen van de systemen werkt,
waaronder het diefstalalarmsys‐
teem.
Weer in gebruik nemen Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
● Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voor
de elektrische ruitbediening
inschakelen.
● Bandenspanning controleren.
● Sproeiervloeistofreservoir vullen.
● Motoroliepeil controleren.
252TrefwoordenlijstAAan/Uit-knop ............................... 141
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen ..............229, 234
Aanduidingen op banden ..........206
Aanhanger trekken ....................182
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 187
Accu ........................................... 192
Achterlichten .............................. 198
Achterruitverwarming ................... 37
Achteruitkijkcamera ...................167
Achteruitrijlichten .......................128
Adaptief rijlicht (AFL) .................124
Adaptive Forward Lighting ...........99
Afmetingen auto ........................241
Airbag deactiveren ....................... 53
Airbag-deactivering ...................... 96
Airbag en gordelspanners ...........95
Airbaglabel.................................... 48
Airbagsysteem ............................. 48
Airconditioning ........................... 132
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 137
Alarmknipperlichten ...................127
Algemene informatie .................. 181
Algemene richtlijnen voor het rijden ....................................... 140
All-wheel drive ........................... 154
Andere auto slepen ...................224Antiblokkeersysteem .................154
Antiblokkeersysteem (ABS) .........96
Autogegevens ............................ 234
Autokrik....................................... 205 Automatische dimfunctie .............35
Automatische verlichting ............ 121
Automatische versnellingsbak ...150
Automatisch vergrendelen ...........28
Auto ontgrendelen .........................6
Auto slepen ................................ 222 Auto stallen ................................. 187
Autostop ..................................... 145
B Bagageruimte ........................ 30, 74
Bagageruimte-afdekking .............75
Bandenreparatieset ...................213
Bandenspanning .......................206
Bandenspanningscontrolesys‐ teem .................................. 98, 207
Bandenspanningswaarden ........243
Batterijspanning .........................108
Bedieningsorganen ......................80
Bekerhouders .............................. 61
Bekleding .................................... 227
Beladingsinformatie .....................77
Beslagen lampglazen ................128
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ...................................... 159
Beveiliging van de auto ................31
253Binnenspiegels............................. 34
Binnenverlichting .......................128
Bolle vorm .................................... 33
Boordgereedschap .....................205
Boordinformatie .........................107
Brandstof .................................... 174
Brandstofkeuzeschakelaar ..........89
Brandstofmeter ............................ 88
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot. 180
Brandstof voor benzinemotoren 174
Brandstof voor dieselmotoren ...174
Brandstof voor rijden op lpg .......175
Buitenspiegels .............................. 33
Buitentemperatuur .......................83
Buitenverlichting .........................120
C Centrale vergrendeling ................24
Claxon ................................... 13, 81
Code ........................................... 107
Conformiteitsverklaring ...............244
Contactslotstanden ....................141
Controlelampjes...................... 87, 91
Controle over de auto ................140
Controles .................................... 188
Cruise control ...................... 99, 159
D Dagrijlicht ................................... 124
Dagteller ...................................... 87
Dak ............................................... 38Dakbelasting................................. 77
Dakdrager .................................... 77
De belangrijkste informatie voor uw eerste rit................................. 6
Diefstalalarmsysteem ..................31
Dieselbrandstofsysteem ontluchten .............................. 194
Draagsysteem achterzijde ............63
Driepuntsgordel ........................... 46
Driver Information Center ...........100
E Elektrisch bediende ruiten ...........36
Elektrische aansluitingen .............86
Elektrische verstelling ..................33
Elektrisch systeem...................... 200
Elektronische klimaatregeling ....133
Elektronische rijprogramma's ....151
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem .....97
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 157
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ...............97
Elektronisch sleutelsysteem .........22
ERA GLONASS .......................... 117
Erkenning van software ..............245
Event Data Recorders (EDR) .....249F
Fietsendrager ............................... 63
Flex-Fix-systeem .......................... 63
Frontaal airbagsysteem ...............51
Frontaanrijdingswaarschuwing ...162
G Gebruik van deze handleiding .......3
Gedeponeerde handelsmerken ..248
Geluidssignalen .........................107
Gereedschap ............................. 205
Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig ................................. 4
Gevarendriehoek .........................76
Gloeilamp vervangen ................195
Gordelverklikker ........................... 95
Gordijnairbagsysteem .................. 52
Grootlicht ............................. 99, 121
Grootlicht-assistent ...............99, 122
H Halogeenkoplampen .................196
Handbediende ruiten ...................36
Handgeschakelde versnellingsbak ......................153
Handmatige dimfunctie ................34
Handmatige modus ...................151
Handrem ............................. 154, 155
Handschoenenkastje ...................61
Handzender ................................. 21
Hellingrem ................................. 156