20Sleutels, portieren en ruitenSleutel met uitklapbare
sleutelbaard
Om uit te klappen toets indrukken.
Om in te klappen eerst toets indruk‐
ken.
Car Pass Op de Car Pass staan veiligheids‐
technische autogegevens. Daarom
moet deze goed worden bewaard.
Een eventueel ingeschakelde werk‐
plaats heeft voor het verrichten van
bepaalde werkzaamheden deze
autogegevens nodig.
Handzender
Wordt gebruikt voor:
● centrale vergrendeling 3 23
● vergrendelingssysteem 3 28
● elektrisch bediende ruiten 3 30
De afstandsbediening heeft een
bereik van maximaal 5 meter. Dit kan
beperkt worden door invloeden van
buitenaf. Brandende alarmknipper‐
lichten dienen als bevestiging.
Afstandsbediening met zorg behan‐
delen, vochtvrij houden, beschermen
tegen hoge temperaturen en onnodig
gebruik vermijden.
Storing
Als de centrale vergrendeling niet met de handzender kan worden vergren‐
deld of ontgrendeld, kan dit het
gevolg zijn van het volgende:
● Storing in afstandsbediening.
● Het bereik wordt overschreden.
● De accuspanning is te laag.
● Herhaald, opeenvolgend gebruik van de afstandsbediening buiten
het bereik.
● Overbelasting van de centrale vergrendeling door herhaalde,
snel opeenvolgende activering
van de afstandsbediening, waar‐
door de stroomvoorziening voor korte tijd wordt onderbroken.
● Storing door radiogolven afkom‐ stig van externe zenders met eenhoog vermogen.
Ontgrendelen 3 23.
Batterij van de handzender
vervangen
Zodra de reikwijdte afneemt, de
batterij meteen vervangen.
28Sleutels, portieren en ruitenAntidiefstalbeveiligingVergrendelingssysteem9 Waarschuwing
Niet inschakelen als er zich perso‐
nen in de auto bevinden! Ontgren‐ delen van de binnenzijde is niet
mogelijk.
Alle portieren worden tegen openen
beveiligd. Voor activering van het
systeem moeten alle portieren geslo‐
ten zijn.
Inschakelen
Druk op de afstandsbediening twee
keer op e.
Let op
Afhankelijk van de versie worden de
achterdeuren door de sleutel in de
slotcilinder van het voorportier met
de hand twee slagen naar de achter‐ kant van de auto te draaien alleen
maar geblokkeerd. Portiervergren‐
delknoppen 3 21.
Deactiveren
Het systeem wordt automatisch op
elk portier uitgeschakeld bij:
● het ontgrendelen van de portie‐ ren
● het in de stand 1 draaien van de contactsleutel
Startbeveiliging Het systeem is onderdeel van de
contactschakelaar en het controleert
of de auto met de gebruikte sleutel
mag worden gestart.
De startbeveiliging activeert zichzelf automatisch nadat u de sleutel uit de
contactschakelaar hebt gehaald.Brandt controlelamp d bij het starten,
dan is er een storing in het systeem:
de auto kan niet worden gestart.
Contact uitschakelen en opnieuw
proberen te starten.
Als d blijft branden, kunt u proberen
om de motor met de reservesleutel te
starten en daarna de hulp van een
werkplaats inroepen.
Let op
RFiD-tags (Radio Frequency Identi‐
fication) kunnen de werking van de
sleutel storen. Houd de tag bij het
starten uit de buurt van de sleutel.
Let op
De startbeveiliging vergrendelt de
portieren niet. De auto na het verla‐ ten altijd vergrendelen 3 23.
Als controlelamp d onderweg
oplicht, voert het systeem wellicht
een zelftest uit. Dit is normaal.
Controlelamp d 3 89.
Instrumenten en bedieningsorganen93Activeer of deactiveer in deze menu‐
optie de airbags ( BAG P Aan of BAG
P Uit ) en bevestig uw keuze; er
verschijnt een bevestigingsbericht op
het display. Selecteer JA (wijzigingen
bevestigen) of Nee (wijzigingen annu‐
leren).
Airbag deactiveren 3 52.
DRL (dagrijlicht)
Activeer het dagrijlicht om bij daglicht beter zichtbaar te zijn (op Aan zetten).
Deactiveren als dit niet nodig is (op
UIT zetten).
Dagrijlicht 3 100.
Opties menu Instellingen - multifunctionele versie
Het menu Instellingen bevat de
volgende opties:
● Verlichting
● Piep snelheid
● Gegev.tripB
● Stel uur in
● Stel dag in
● Zie radio (of Radio-info )
● Autoclose●Meeteenheid (of Maateenheid )
● Taal
● Wrsch. gel. (of
Waarschuwingsvolume )
● Toets. gel (of Toetsvolume )
● Piep gord. (of Zoemer
veiligheidsgordels )
● Service
● Bag passagier (of
Passagiersairbag )
● Daglichten (of Dagrijlicht )
● Sluit Menu
Verlichting (helderheid van
interieurverlichting)
Hiermee stelt u bij 's nachts rijden met
dimlicht de helderheid van de interi‐
eurverlichting van de auto in (bijv.
instrumentenbord, display klimaatre‐ geling).
Afhankelijk van de versie kunt u de
helderheid mogelijk ook wijzigen door R of S in te drukken zonder naar het
menu Instellingen te gaan.Piep snelheid (geluidssignaal
maximumsnelheid)
Hiermee activeert of deactiveert u het
geluidssignaal voor de maximum‐
snelheid of wijzigt u de maximumsnel‐
heid. Snelheden tussen 30 en
200 km/u kunnen worden opgesla‐
gen.
Na het activeren wordt de bestuurder bij het overschrijden van de maxi‐
mumsnelheid gewaarschuwd met
een geluidssignaal.
Na het selecteren van deze menu‐
optie activeert of deactiveert u de functie (op Aan of Uit zetten) en
bevestigt u de geselecteerde optie.
Druk op SETq na het activeren
( Aan ) om naar de huidige ingestelde
snelheid te gaan. Pas deze naar
keuze aan en bevestig de nieuwe
waarde.
Geluidssignalen 3 96.
Gegev.tripB
Hiermee activeert of deactiveert u de
tweede tripcomputer (op Aan of Uit
zetten).
94Instrumenten en bedieningsorganenTrip B houdt het gemiddelde verbruik,de afgelegde afstand, de gemiddelde snelheid en de reistijd bij. De meting
kan op ieder gewenst moment
opnieuw gestart worden. Boordcom‐
puter 3 97.
Stel uur in (klok en klokmodus
instellen)
Na het selecteren van deze menu‐ optie kunt u de tijd instellen of de klok‐ modus op 12 uurs- of 24 uursweer‐
gave instellen.
Selecteer Tijd en bevestig. Hiermee
stelt u de uren in (waarde knippert) en
bevestigt u de nieuwe waarde. Hier‐
mee stelt u de minuten in (waarde
knippert) en bevestigt u de nieuwe
waarde.
Selecteer Modus en bevestig. Selec‐
teer 12h of 24h en bevestig.
Klok 3 72.
Stel dag in
Hiermee stelt u het jaar in (waarde
knippert) en bevestigt u de nieuwe
waarde. Hiermee stelt u de maand in
(waarde knippert) en bevestigt u denieuwe waarde. Hiermee stelt u de
dag in (waarde knippert) en bevestigt u de nieuwe waarde.
Zie radio of Radio-info (audio- en
radio-informatie weergeven)
Hiermee activeert mits aanwezig in
de betreffende versie u de radio-info
(op Aan zetten) voor het weergeven
van audio- en radio-informatie (bijv.
zenderfrequentie, RDS-berichten,
tracknummer). Deactiveren als dit
niet nodig is (op UIT zetten).
Autoclose (automatische centrale vergrendeling onderweg)
Activeer de autoclose-functie (op
Aan zetten) om de portieren automa‐
tisch te vergrendelen bij een snelheid
van meer dan 20 km/u. Deactiveren
als dit niet nodig is (op UIT zetten).
Meeteenheid of Maateenheid (voor
afstand, brandstofverbruik en
temperatuur)
In deze menuoptie kunt u de maat‐
eenheid voor afstand, brandstofver‐
bruik en temperatuur instellen.Selecteer Afstand en bevestig. Stel
de maateenheid in op km of mi (miles)
en bevestig.
Selecteer Verbruik en bevestig.
Wanneer de eenheid voor Afstand op
km is ingesteld, kunt u de eenheid
voor brandstofverbruik op l/100km of
km/l instellen. Wanneer de eenheid
voor Afstand op mi (miles) is inge‐
steld, verschijnt het brandstofverbruik in mpg .
Selecteer Temperatuur en bevestig.
Stel de maateenheid in op °C of °F en
bevestig.
Taal
Selecteerbare talen zijn onder
andere: Engels, Duits, Frans,
Italiaans, Portugees, Spaans, Neder‐
lands, Pools en Turks. Selecteer de
gewenste taal en bevestig.
Wrsch. gel. of
Waarschuwingsvolume (volume
geluidssignalen)
Hiermee stelt u het volume van
geluidssignalen in en bevestigt u de nieuwe waarde. Er zijn acht niveaus
beschikbaar.
Verzorging van de auto161Wanneer u de bandenspanning van
een auto met bandenspanningscon‐
trolesysteem moet verhogen of verla‐
gen, schakel dan de ontsteking uit.
Afhankelijkheid van temperatuurDe bandenspanning hangt af van detemperatuur van de band. Onderweg
lopen de temperatuur en de spanning
van de band op. De bandenspannin‐
gen op de bandinformatiesticker en in de bandenspanningentabel verwijzen
naar koude banden, dus bij een
temperatuur van 20 °C.
De druk wordt voor iedere tempera‐
tuurstijging van 10 °C met bijna
10 kPa (0,1 bar) verhoogd. Houd hier‐ mee rekening wanneer u warme
banden controleert.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem (TPMS) gebruikt radiografische
en sensortechnologie ter controle van de bandenspanningswaarden.Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
De sensoren van het TPMS controle‐ ren de spanningswaarden van de
banden en verzenden de meetwaar‐
den naar een ontvanger in de auto.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een spanningssensor en de banden
moeten de voorgeschreven banden‐
spanning hebben.
Overzicht bandenspanningswaarden
3 189.
Let op
In landen waar het bandenspan‐ ningscontrolesysteem wettelijk
vereist is, wordt de typegoedkeuring
van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
Bandenspanning te laag
Het vaststellen van een te lage
bandenspanning wordt aangegeven door het oplichten van controlelampje
w 3 87 en het klinken van een
geluidssignaal. Bij auto's met een
multifunctioneel Driver Information
Center verschijnt er ook een bijbeho‐
rend bericht.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 189.
190KlantinformatieKlantinformatieKlantinformatie........................... 190
Conformiteitsverklaring ............190
Reparatie ongevalschade ........190
Registratie van voertuigdata en
privacy ....................................... 190
Event Data Recorders (EDR) ..190
Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 191Klantinformatie
Conformiteitsverklaring Radiozendsystemen
Deze auto heeft systemen die radio‐
golven conform Richtlijn 2014/53/EU
verzenden en/of ontvangen. Deze
systemen voldoen aan de essentiële
vereisten en alle andere relevante
bepalingen van Richtlijn 2014/53/EU.
Exemplaren van de originele Confor‐
miteitsverklaringen vindt u op onze
website.
Reparatie ongevalschade
Lakdikte Afhankelijk van productietechnieken
kan de dikte van de laklaag variëren tussen 50 en 400 µm.
Een verschil in de lakdikte is daarom
geen aanwijzing voor een reparatie
na een ongeval.Registratie van
voertuigdata en privacy
Event Data Recorders(EDR)
Gegevensopslagmodules in de
auto
Een groot aantal elektronische
componenten van uw auto bevat
gegevensopslagmodules die tijdelijk
of permanent technische gegevens
over de staat van de auto, voorvallen
en fouten opslaan. In het algemeen
documenteert deze technische infor‐
matie de staat van onderdelen,
modules, systemen of de omgeving:
● staat van systeemcomponenten (bijv. vulniveaus)
● statusberichten van de auto en de afzonderlijke componenten
(bijv. aantal omwentelingen van
het wiel / toerental, deceleratie,
zijwaartse acceleratie)
● storingen en defecten in belang‐ rijke systeemcomponenten
Klantinformatie191●reacties van de auto in specifieke
verkeerssituaties (bijv.
ontplooien van een airbag, acti‐
veren van de stabiliteitsregeling)
● omgevingscondities (bijv. tempe‐
ratuur)
Dit gegeven is uitsluitend technisch
en helpt bij het identificeren en corri‐
geren van fouten en het optimaliseren
van boordfuncties.
Bewegingsprofielen die op afgelegde
routes duiden, kunnen niet met dit
gegeven worden aangemaakt.
Als er services worden gebruikt (bijv.
reparatiewerkzaamheden, onder‐
houdsprocessen, garantieclaims,
kwaliteitsborging), kunnen medewer‐
kers van het servicenetwerk (inclusief de fabrikant) deze technische infor‐
matie met speciale diagnoseappara‐
tuur uit de voorvaal- en foutgege‐
vensopslagmodules aflezen. Raad‐
pleeg desgewenst deze werkplaat‐
sen voor meer informatie. Na het
corrigeren van een fout wordt het
gegeven gewist uit de foutopslagmo‐
dule of wordt het constant overschre‐
ven.Bij het gebruik van deze auto kunnen er zich situaties voordoen waarin
technische gegevens in verband met
andere informatie (o.a. ongevalmel‐
ding, schade aan de auto, getuigen‐
verklaringen) met een persoon
kunnen worden geassocieerd -
mogelijk met behulp van een expert.
Bij extra contractueel met de klant
overeengekomen functies (bijv. loka‐
liseren van de auto in noodgevallen)
mogen er bepaalde gegevens m.b.t.
de auto vanuit de auto worden
verzonden.Radiofrequentie-
identificatie (RFID)
RFID-technologie wordt in sommige
voertuigen gebruikt voor functies
zoals de controle van de banden‐
spanning en beveiliging van het
ontstekingssysteem. Het wordt ook
samen gebruikt met apparaten zoals
handzenders voor het vergrendelen/
ontgrendelen van de deuren en star‐
ten en zenders in de auto voor het
openen van garagedeuren. RFID-
technologie in Opel-voertuigen
gebruikt geen persoonlijke informatie, houdt ze niet bij of koppelt deze niet
aan andere Opel-systemen die
persoonlijke informatie bevatten.
195Ontlaadbeveiliging accu ............105
Opbergruimte................................ 60
Opbergruimte achter..................... 62
Opbergruimte voor........................ 61
Opbergvakken .............................. 60
Opbergvakken instrumentenpaneel ..................60
Opbergvak onder passagiersstoel 62
Opklapbare achterbank ..........40, 42
Overzicht instrumentenpaneel .....10
P Panne ......................................... 172
Parkeerhulp ............................... 132
Parkeren .............................. 18, 118
Partikelfilter ................................. 119
Passagiersstoel voor Inklappen................................... 38
Tafelstand ................................. 38
Pedalen ...................................... 113
Pollenfilter .................................. 111
Portieren ................................. 25, 26
Portier open ................................. 90
Portiervergrendelknoppen ............21
Prestaties ................................... 185
Profieldiepte ............................... 162
R
Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 191
Radio-info ..................................... 90Regelbare
instrumentenverlichting ...........102
Registratie van voertuigdata en privacy ..................................... 190
Remassistentie .......................... 127
Rem- en koppelingsvloeistof ......178
Remmen ............................ 126, 146
Remsysteem ................................ 84
Remvloeistof .............................. 146
Reparatie ongevalschade ...........190
Reservewiel ............................... 168
Richtingaanwijzer ........................82
Richtingaanwijzers ..................... 101
Richtingaanwijzer vooraan .........149
Roetfilter ............................... 86, 119
Rugleuning neerklappen .............38
Rugleuning passagiersstoel voor neerklappen ......................38
Ruiten ........................................... 30
Ruiten van de buitenzijde bedienen ................................... 30
Rijgedrag en aanhangertips ......138
Rijklaar gewicht ............................ 67
Rijregelsystemen ................128, 129
Rijverlichting .......................... 12, 89
S Schakelen ..................................... 85
Schakel motor uit ..........................81
Scheidingsrooster bagageruimte ..65Schuifdeur ................................... 25
Service ............................... 111, 177
Service-display ......................78, 90
Service-informatie ...................... 177
Signalen........................................ 96
Sjorogen ................................ 65, 67
Sleutelnummer ............................. 19
Sleutels ........................................ 19
Sleutels, sloten ............................. 19
Slotcilinders .................................. 19
Slijtage van remblokken ...............84
Sneeuwkettingen .......................163
Snelheidsmeter ............................ 76
Spiegelverstelling ..........................8
Sproeiervloeistof ........................146
Standaarddisplay ..........................90
Startbeveiliging ......................28, 89
Starten en bedienen ...................114
Starthulp gebruiken ...................170
Stoelen aanbrengen .....................42
Stoelen verwijderen ......................42
Stoelpositie .................................. 36
Stoelverstelling ........................7, 36
Stoelverwarming ........................... 39
Stop/Start-systeem .....................116
Stop-startsysteem......................... 89
Storing ....................................... 126
Storingsindicatielamp ..................83
Sturen ......................................... 114
Stuurbedieningsknoppen .............70