Rijden en bediening181Wanneer het systeem wordt gedeac‐
tiveerd, gaat de LED in de toets uit.
Bovendien verschijnt Parkeerhulp uit
in het Driver Information Center
wanneer het systeem handmatig wordt gedeactiveerd.
Storing
Bij een storing in het systeem of als het systeem door tijdelijke omstan‐
digheden niet operationeel is, bijv.
door sneeuw op de sensoren, licht
controlelamp r op of verschijnt er
een melding op het Driver Information
Center.
Boordinformatie 3 102.
Controlelamp r 3 92.Parkeerhulp voor-achter9 Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel
verantwoordelijk voor het inparke‐ ren.
Controleer bij het achteruit- en
vooruitrijden en het gebruik van de
parkeerhulp de zone rondom de
auto.
De parkeerhulp voor-achter meet de
afstand tussen de auto en voorgele‐
gen obstakels en achter de auto. Het
systeem geeft geluidssignalen en toont berichten.
Het systeem heeft vier ultrasone
parkeersensoren elk in de achter- en
voorbumper.
Het gebruikt twee verschillende
akoestische waarschuwingssignalen
voor de controlezones voor en achter,
elk met een andere geluidsfrequentie. Het signaal voor voorgelegen obsta‐
kels klinkt via de voorluidsprekers;
voor obstakels achter de auto klinkt
het via de achterluidsprekers.
Parkeerhulpknop en
bedieningslogica
De parkeerhulp voor is uitgevoerd
met r. Als de auto is uitgevoerd
met de geavanceerde parkeerhulp (zie de volgende afzonderlijke
beschrijving), is het systeem uitgerust
met D. Beide systemen werken via
indrukken van D.
Kort indrukken van r of D deac‐
tiveert of activeert de parkeerhulp
voor.
Lang indrukken van D (ongeveer
één seconde ) activeert of deactiveert
de geavanceerde parkeerhulp.
Rijden en bediening183een hogere prioriteit. Na het bevesti‐
gen van het bericht via SET/CLR op
de richtingaanwijzer verschijnt de
afstandsaanduiding weer.
Uitschakelen
De parkeerhulp achter schakelt auto‐
matisch uit wanneer de achteruitver‐
snelling wordt uitgeschakeld.
De parkeerhulp voor wordt ook auto‐
matisch gedeactiveerd bij een snel‐ heid boven 11 km/u.
Handmatige deactivering is mogelijk
door r of D kort in te drukken.
Wanneer het systeem wordt gedeac‐
tiveerd, gaat de LED in de toets uit.
Bovendien verschijnt Parkeerhulp uit
in het Driver Information Center
wanneer het systeem handmatig wordt gedeactiveerd.
Na een handmatige deactivering
wordt de parkeerhulp voor weer
geactiveerd als r of D wordt inge‐
drukt of als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Storing
Bij een storing in het systeem of als het systeem door tijdelijke omstan‐ digheden niet operationeel is, bijv.
door sneeuw op de sensoren, licht
controlelamp r op of verschijnt er
een melding op het Driver Information
Center.
Boordinformatie 3 102.
Controlelamp r 3 92.Geavanceerde parkeerhulp9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het accepteren
van de door het systeem voorge‐
stelde parkeerplek en het inparke‐
ren.
Controleer bij het gebruik van de geavanceerde parkeerhulp de
zone rondom de auto in alle rich‐
tingen.
184Rijden en bedieningDe geavanceerde parkeerhulp laat debestuurder inparkeren door instruc‐
ties te geven op het Driver Informa‐
tion Center en via geluidssignalen.
De bestuurder moet zelf accelereren, remmen, sturen en schakelen.
Het systeem gebruikt de sensoren van de parkeerhulp voor-achter incombinatie met twee extra sensoren
aan weerskanten van de voor- en
achterbumper.
Toets D en bedieningslogica
Geavanceerde parkeerhulp en
parkeerhulp voor-achter (zie de
vorige beschrijving) werken beide via
D .
Kort indrukken van D deactiveert of
activeert de parkeerhulp voor.
Lang indrukken van D (ongeveer
één seconde ) activeert of deactiveert
de geavanceerde parkeerhulp.
De toetslogica voor het bedienen van
de systemen is als volgt:
● De parkeerhulp voor-achter is actief: u deactiveert de parkeer‐
hulp voor-achter door kort indruk‐
ken van de toets.● De parkeerhulp voor-achter is actief; lang indrukken activeert
geavanceerde parkeerhulp als
een vooruitversnelling geacti‐
veerd is.
● De geavanceerde parkeerhulp is actief: u activeert de parkeerhulp
voor-achter door kort indrukken
van de toets.
● De geavanceerde parkeerhulp is actief: u deactiveert de geavan‐
ceerde parkeerhulp door lang
indrukken van de toets.
● De geavanceerde parkeerhulp en parkeerhulp voor-achter zijn
actief; kort indrukken deactiveert
beide systemen.Inschakelen
Wanneer u een parkeerplek zoekt,
moet u het systeem activeren door
ongeveer één seconde op D te
drukken.
Het systeem kan alleen worden geac‐
tiveerd en kan alleen naar een
parkeerplek zoeken bij snelheden tot
30 km/u.
De maximale parallelle afstand
tussen uw auto en de rij geparkeerde
auto's bedraagt 1,8 meter.
Rijden en bediening187ongeveer één seconde op D om het
systeem naar een nieuwe parkeer‐
plek te laten zoeken.
Algemene opmerkingen over
parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals
externe geluidsbronnen ertoe
leiden dat het systeem obstakels
niet waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderstegedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel
minder goed wanneer de senso‐
ren zijn bedekt, bijv. met ijs of
sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste
afstandsindicatie in het bovenste
deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het
detectiebereik.
Let op
Het parkeerhulpsysteem kan
worden geactiveerd en gedeacti‐ veerd door de instellingen op hetInfo-display te veranderen. Als een
aanhangerkoppeling is bevestigd,
moet deze in het menu worden
geselecteerd.
Persoonlijke instellingen 3 108.
Let op
Het parkeerhulpsysteem herkent
automatisch een af fabriek gemon‐
teerde trekhaak. Het systeem wordt
gedeactiveerd zodra u de stekker
erin steekt.
Als gevolg van externe akoestische
of mechanische storingen is het
mogelijk dat de sensor een niet-
bestaand object (echostoring)
herkent.
De geavanceerde parkeerhulp
reageert eventueel niet op verande‐ ringen van de parkeerplek nadat u
met het parkeren bent begonnen.
Let op
Na gebruik moet de geavanceerde
parkeerhulp worden gekalibreerd.
Voor optimale begeleiding tijdens het parkeren is een rijafstand van
ten minste 35 km, inclusief een
aantal bochten, nodig.
Blindehoeksysteem
Het blindehoeksysteem detecteert en meldt objecten die zich, binnen een
specifieke blindehoekzone, aan
weerszijden van de auto bevinden.
Het systeem alarmeert visueel in elke
188Rijden en bedieningbuitenspiegels bij het detecteren die
in de binnen- en buitenspiegels
wellicht niet zichtbaar zijn.
De sensoren van het systeem bevin‐
den zich in de bumper aan de linker-
en rechterzijde van de auto.9 Waarschuwing
Het blinde-hoeksysteem vervangt
het zicht van de bestuurder niet.
Het systeem detecteert geen:
● auto's die zich buiten de blinde hoeken bevinden, en die moge‐
lijk snel naderen
● voetgangers, fietsers of dieren Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzer.
Als het systeem tijdens het vooruitrij‐
den in de blindehoekzone een voer‐
tuig detecteert, licht er zowel bij auto's
die worden ingehaald of die u inhalen,
een geel waarschuwingssymbool B
in de betreffende buitenspiegel op. Als de bestuurder vervolgens de rich‐
tingaanwijzer gebruikt, gaat het waar‐
schuwingssymbool B geel knipperen
als waarschuwing om niet van
rijstrook te wisselen.
Let op
Als de inhalende auto minstens
10 km/u sneller rijdt dan de inge‐
haalde auto, licht het waarschu‐
wingssymbool B in de betreffende
buitenspiegel wellicht niet op.
Het blindehoeksysteem werkt bij
snelheden van 10 km/u tot 140 km/u. Bij snelheden hoger dan 140 km/u
wordt het systeem inactief, aangege‐
ven door de verlichte waarschuwings‐ symbolen B in beide buitenspiegels.
Als de snelheid weer wordt verlaagd,
verdwijnen de waarschuwingssym‐
bolen. Als een auto dan in de blinde
zone wordt waargenomen, wordt het
waarschuwingssymbool B als
normaal verlicht aan de betreffende zijde.
Als de auto wordt gestart, lichten
beide displays in de buitenspiegels
kort op om aan te geven dat het
systeem operationeel is.
U kunt het systeem activeren of deac‐
tiveren in het menu Instellingen op het
Info-display . Persoonlijke instellingen
3 108.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre.
Detectiezones
De systeemsensor dekt een zone van ongeveer drie meter aan beide zijdenvan de auto af. De zone begint bij elke
buitenspiegel en strekt zich ongeveer drie meter naar achteren uit. De zone
is ongeveer tussen de 0,5 meter en
twee meter hoog, vanaf de grond.
232Verzorging van de autoNr.Stroomkring1Motorregelmodule2Lambdasonde3Brandstofinspuiting/ontste‐kingssysteem4Brandstofinspuiting/ontste‐
kingssysteem5–6Spiegelverwarming/diefstala‐
larmsysteem7Ventilatorregeling/motorregel‐
module/transmissieregelmodule8Lambdasonde/motorkoeling9Achterruitsensor10Accusensor11Ontgrendeling kofferruimte12Adaptief rijlicht (AFL)/automati‐
sche verlichting13ABS14Achterruitwisser15Motorregelmodule16StartmotorNr.Stroomkring17Transmissieregelmodule18Verwarmbare achterruit19Elektrische ruitbediening voorin20Elektrische ruitbediening
achterin21Centrale elektrische eenheid,
achter22Grootlicht links (halogeen)23Koplampsproeiers24Rechter dimlicht (xenon)25Linker dimlicht (xenon)26Mistlampen27Verwarming dieselbrandstof28Start-stopsysteem29Elektrische handrem30ABS31Adaptieve cruise control32Airbag33Adaptief rijlicht (AFL)/automati‐
sche verlichting34Uitlaatgasrecirculatie
Verzorging van de auto233Nr.Stroomkring35Buitenspiegel/regensensor36Verwarming en ventilatie37Magneetklep koolstofreservoir38Vacuümpomp39Centrale regelmodule40Voorruitsproeier/achterruits‐
proeier41Grootlicht rechts (halogeen)42Koelventilator43Voorruitwissers44Voorruitwissers45Koelventilator46–47Claxon48Koelventilator49Brandstofpomp50Koplamphoogteregeling/adap‐ tief rijlicht (AFL)51Ventilatieklep52Hulpverwarming/dieselmotorNr.Stroomkring53Transmissieregelmodule/motor‐
regelmodule54Vacuümpomp/instrumenten‐
groep/verwarming ventilatie/
airco
Klik na het vervangen van doorge‐
brande zekeringen het deksel van de
zekeringenkast weer vast.
Wanneer u het deksel van het zeke‐
ringenkastje niet goed sluit, kan een
storing optreden.
Zekeringenkast
instrumentenpaneel
Bij auto's met het stuurwiel links zit
het zekeringenkastje achter het
opbergvak in het instrumentenbord.
Open het opbergvak en druk het naar links om het te ontgrendelen. Klap het
opbergvak omlaag en verwijder het.
234Verzorging van de auto
Bij rechtsgestuurde auto's zit de
zekeringenkast achter een deksel in
het handschoenenkastje. Open het
handschoenenkastje, open daarna
de afdekking en klap die omlaag.
Nr.Stroomkring1Displays2Rijverlichting/carrosserieregel‐
module3Rijverlichting/carrosserieregel‐
module4Infotainment-systeem5Infotainmentsysteem/instru‐
ment612 V-aansluiting/aansteker7Elektrische aansluiting8Dimlicht links/carrosserieregel‐
module9Dimlicht rechts/carrosseriere‐
gelmodule/airbagmodule10Portiersloten/carrosserieregel‐
module11Aanjager12–13–14Diagnosestekker15Airbag16Elektrische aansluitingNr.Stroomkring17Airconditioning18Logistiek19Carrosserieregelmodule20Carrosserieregelmodule21Instrumentengroep/diefstala‐
larmsysteem22Contactsensor23Carrosserieregelmodule24Carrosserieregelmodule25–26–
Zekeringenkast in
bagageruimte
3-deurs hatchback De zekeringenkast zit links in de
bagageruimte achter een deksel.