3–44
Alvorens te gaan rijden
Brandstof en emissie
Afsluitklep van
brandstoftankdop en
brandstoftankdop
WAARSCHUWING
Bij het verwijderen van de
brandstoftankdop, de dop een klein
stukje losdraaien, wachten tot het
sissende geluid ophoudt en vervolgens
de dop verwijderen:
Brandstofnevel is gevaarlijk.
Brandstof die op de huid of in de
ogen terechtkomt kan brandwonden
veroorzaken en bij inslikking ziekte
tot gevolg hebben. Brandstofnevel
ontstaat wanneer er zich druk in
de brandstoftank verzamelt en de
brandstoftankdop te snel verwijderd
wordt.
Alvorens te tanken, de motor stopzetten
en vonken en open vuur steeds uit de
buurt van de vulhals houden:
Brandstofdampen zijn gevaarlijk. Deze
kunnen door vonken of open vuur
tot ontbranding komen en ernstige
brandwonden en letsel veroorzaken.
Verder kan het gebruik van de
verkeerde brandstoftankdop of het niet
gebruiken van een brandstoftankdop
brandsto À ekkage tot gevolg hebben,
hetgeen bij een ongeluk ernstige
brandwonden mogelijk met dodelijke
a À oop kan veroorzaken.
WAARSCHUWING
Niet verder bijtanken nadat het
mondstuk van de brandstofpompslang
automatisch is gestopt:
Doorgaan met tanken nadat het
mondstuk van de brandstofpompslang
automatisch is gestopt is gevaarlijk,
aangezien het overmatig vullen van
de brandstoftank overstroming van
brandstof of lekkage kan veroorzaken.
Overstroming van brandstof en lekkage
kan het voertuig beschadigen en als de
brandstof ontvlamt kan dit brand en
ontplof ¿ ng veroorzaken met ernstig of
dodelijk letsel als gevolg.
OPGELET
Gebruik altijd uitsluitend een
originele Mazda tankdop of een
gelijkwaardige voor uw auto geschikte
brandstoftankdop, verkrijgbaar bij
deskundige reparateur, bij voorkeur
een of ¿ ciële Mazda reparateur. Een
verkeerde tankdop kan een ernstige
storing in het brandstofsysteem
of het uitlaatgasreinigingssysteem
veroorzaken.
4–169
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
WAARSCHUWING
Vertrouw niet volledig op het MRCC systeem en rijd altijd voorzichtig:
Het MRCC systeem is bedoeld om de bestuurder te ontlasten en hoewel een constante
rijsnelheid wordt aangehouden, of speci ¿ eker, er overeenkomstig de rijsnelheid een
constante afstand wordt aangehouden tussen uw auto en het bespeurde voorliggende
voertuig, heeft het systeem detectiebeperkingen afhankelijk van het soort voorliggende
voertuig en de conditie ervan, de weersomstandigheden en de verkeerssituatie. Verder
is het mogelijk dat het systeem niet in staat is voldoende af te remmen om een botsing
met het voorliggende voertuig te vermijden als het voorliggende voertuig plotseling
afremt of een ander voertuig in de rijstrook snijdt, waardoor een ongeluk veroorzaakt
kan worden. Controleer altijd de veiligheid van de omgeving en trap het rempedaal
of gaspedaal in terwijl u een veiliger afstand aanhoudt ten opzichte van voorliggende
voertuigen of tegenliggers.
Gebruik het MRCC systeem niet op de volgende plaatsen. Anders kan dit een ongeluk
tot gevolg hebben:
Wegen met scherpe bochten en met druk verkeer waar er onvoldoende ruimte is
tussen de voertuigen. Wegen waar veelvuldig en herhaaldelijk geaccelereerd en
afgeremd moet worden (rijden onder deze omstandigheden met gebruik van het
MRCC systeem is niet mogelijk).
Bij het rijden op op- en afritten van snelwegen, in- en uitrijden van tankstations
en parkeerplaatsen langs snelwegen (als u een snelweg verlaat terwijl de
volgafstandregeling in gebruik is, wordt het voorliggende voertuig niet langer
gevolgd en bestaat de kans dat uw auto tot aan de ingestelde rijsnelheid accelereert).
Gladde wegen zoals met ijs of sneeuw bedekte wegen (de banden kunnen gaan
slippen waardoor u de macht over het stuur kunt verliezen).
Lange a À opende hellingen (voor het aanhouden van de afstand tussen voertuigen,
worden de remmen automatisch en continu door het systeem in werking gesteld,
hetgeen verlies van remkracht tot gevolg kan hebben).
Met het oog op de veiligheid, het MRCC systeem uitschakelen wanneer dit niet wordt
gebruikt.
OPGELET
Als het voertuig gesleept wordt of als u een aanhanger trekt, het MRCC systeem
uitschakelen om een verkeerde bediening te voorkomen.
10–9
Index
S
SRS-airbags
Beperkingen SRS-airbag ............... 2-72
Controle ......................................... 2-80
Criteria voor activering
SRS-airbag .................................... 2-70
Inzittende voorpassagier
detectiesysteem ............................. 2-74
Onderdelen aanvullend
beveiligingssysteem ...................... 2-62
Werking SRS-airbags .................... 2-64
Schuifdak ............................................ 3-60
Signalen voor
rijstrookverandering ................... 4-87, 4-88
Sleepmethoden .................................... 7-44
Slepen
Haak .............................................. 7-46
Slepen in noodgevallen
Sleephaken .................................... 7-46
Sleepmethoden .............................. 7-44
Sleutels .................................................. 3-2
Sleutel-uit functie .......................... 3-10
Zender ............................................. 3-5
Sleutel-uit functie ................................ 3-10
Smart Brake Support remhulpsysteem
(SBS) ................................................. 4-238
Indicatielampje (rood) van Smart
Brake Support remhulpsysteem
(SBS) ........................................... 4-240
Stopzetten van werking van Smart
Brake Support remhulpsysteem
(SBS) ........................................... 4-240
Waarschuwing voor botsing ........ 4-240
Smering van de carrosserie ................. 6-37
Snelheidsmeter .................................... 4-30
Spiegels
Binnenspiegel ................................ 3-51
Buitenspiegels ............................... 3-48
Spiegelverwarming ............................. 4-95 Stadsverkeer-remassistent [Achteruit]
(SCBS R) .......................................... 4-232
Stopzetten van werking van
stadsverkeer-remassistent [Achteruit]
(SCBS R) ..................................... 4-237
Stadsverkeer-remassistent [Vooruit]
(SCBS F) ........................................... 4-228
Indicatielampje (rood) van
stadsverkeer-remassistent
(SCBS) ........................................ 4-230
Stopzetten van werking van
stadsverkeer-remassistent [Vooruit]
(SCBS F) ..................................... 4-231
Waarschuwing voor botsing ........ 4-230
Start-Blokkeersysteem ........................ 3-63
Starten in noodgevallen
Leegraken van de brandstoftank
(SKYACTIV-D 2.2) ...................... 7-41
Starten door aanduwen .................. 7-40
Starten van een verzopen motor
(SKYACTIV-G 2.0 en SKYACTIV-G
2.5) ................................................ 7-40
Starten met een hulpaccu .................... 7-37
Stekkerbus voor accessoires ............. 5-172
Stoelen ................................................... 2-6
Achterzitting .................................. 2-12
Hoofdsteun .................................... 2-21
Rijpositiegeheugen .......................... 2-9
Voorstoel ......................................... 2-6
Zittingverwarmer achterstoel ........ 2-19
Zittingverwarmer voorstoel ............. 2-8
Stuurbekrachtiging ............................ 4-127
Stuurwiel ............................................. 3-46
Claxon ........................................... 4-97
Systeem van uitlaatgasreiniging
(SKYACTIV-D 2.2) ............................ 3-42
Systeem van uitlaatgasreiniging
(SKYACTIV-G 2.0, SKYACTIV-G
2.5) ...................................................... 3-41