
Kenmerken van uw auto
130
4
1. Activeer het Smart Parking Assist-
systeem• Druk de toets van het Smart ParkingAssist-systeem in (het controlelampje
in de toets gaat branden).
• Het Smart Parking Assist-systeem wordt ingeschakeld (hetcontrolelampje in de toets gaat
branden). Er klinkt een
waarschuwingssignaal wanneer een
obstakel wordt waargenomen.
• Druk gedurende ten minste 2 seconden nogmaals op de toets
van het Smart Parking Assist-systeem
om het systeem uit te schakelen.
• De standaardinstelling voor het Smart Parking Assist-systeem is UIT als het
contact in stand ON wordt gezet.2. Selecteer parkeermodus
• Selecteer de modus fileparkeren ofachteruit inparkeren door de toets van
de slimme parkeerhulp in te drukkenterwijl de selectiehendel in stand D
(rijden) staat en het rempedaal wordt
ingetrapt.
• De modus rechts fileparkeren wordt automatisch geselecteerd wanneer de
slimme parkeerhulp wordt
ingeschakeld.
ODM046757L
ODM046753L
ODM046803L
■Type A
■Type B
■Type C
ODM046754LODM046195L
ODM046715LODM046671L

Kenmerken van uw auto
134
4
6. Bedien het stuurwiel
• Bovenstaande melding verschijnt als
de selectiehendel in stand R
(achteruit) staat. Het stuurwiel wordtautomatisch bediend.
• Het systeem wordt uitgeschakeld als u het stuurwiel stevig vasthoudt terwijl
deze automatisch wordt bediend.
• Het systeem wordt uitgeschakeld bij een rijsnelheid van meer dan 7 km/h.
✽AANWIJZING
• Als u de gegeven instructies niet opvolgt, wordt de auto mogelijk niet
geparkeerd.
Als de parkeerhulp echter een
waarschuwingssignaal geeft (afstand
tot object is minder dan 30 cm:
onafgebroken piepsignaal), controleer
dan eerst de omgeving en rijd dan bij
het gesignaleerde object vandaan.
• Controleer altijd de omgeving voordat
u met uw auto rijdt als de
parkeerhulp een
waarschuwingssignaal geeft (afstand
tot object is minder dan 30 cm:
onafgebroken piepsignaal) omdat het
object dicht bij uw auto is.
OPMERKING
• Rijd altijd langzaam en bedien het
rempedaal.
• Controleer voordat u gaat rijden altijd de omgeving van de auto op
objecten.
• Als de auto niet beweegt terwijl het rempedaal niet wordt
ingetrapt, controleer dan de omgeving voordat u het
gaspedaal intrapt. Zorg ervoor datu niet harder rijdt dan 7 km/h.
WAARSCHUWING
Houd uw handen niet binnen het
stuurwiel wanneer dit automatisch
wordt bediend.
ODM046684L/ODM046685L
■ Type A■Type B

Kenmerken van uw auto
136
4
7. Smart Parking Assist-systeem
voltooid
Voltooi het parkeren van uw auto volgens
de instructies op het LCD-display. Bedien
indien gewenst zelf het stuurwiel en
voltooi het parkeren van uw auto.
✽AANWIJZING
Tijdens het parkeren van de auto moet
het rempedaal door de bestuurder
worden bedient.
Extra aanwijzingen (meldingen) Wanneer het Smart Parking Assist-
systeem in werking is, verschijnt ermogelijk een melding, ongeacht de
volgorde van parkeren.
De meldingen verschijnen
overeenkomstig de omstandigheden.
Volg de gegeven instructies terwijl u de
auto parkeert met het Smart ParkingAssist-systeem.
✽AANWIJZING
• Het systeem wordt in de volgende gevallen uitgeschakeld. Parkeer uw
auto handmatig.
- Als het ABS in werking treedt
- Als de TCS/ESC wordt
uitgeschakeld
• Als de rijsnelheid hoger is dan 20 km/h terwijl een parkeerplaats wordt
gezocht, verschijnt de melding
"Reduce speed" (Beperk snelheid).
• In de volgende situatie wordt het systeem niet ingeschakeld - Als de
TCS/ESC wordt uitgeschakeld.
ODM046692L/ODM046693L
■Type A■Type B
ODM046694L/ODM046695L
ODM046695L/ODM046697L
■ Type A
■Type B
■Type A■Type B
ODM046698L/ODM046699L

Kenmerken van uw auto
152
4
Waarschuwingslampje en -melding
Wanneer het Smart High Beam Assist-
systeem niet goed werkt, wordt de
waarschuwingsmelding gedurende
enkele seconden weergegeven.
Nadat de melding is verdwenen, gaat het
hoofdwaarschuwingslampje branden. Weadviseren u het systeem te laten
controleren door een officiële HYUNDAI-
dealer.
■ Type A
■Type B
ODM046655L/ODM046656L
ODM046748
OPMERKING
Het systeem werkt onder de
volgende omstandigheden mogelijk niet goed.
• De verlichting van een tegemoetkomende auto ofvoorligger wordt niet
gesignaleerd omdat de lamp beschadigd, verborgen, enz. is.
• De lamp van een tegemoetkomende auto ofvoorligger is bedekt met stof,
sneeuw of water.
• De verlichting van een tegemoetkomende auto of
voorligger wordt nietgesignaleerd door uitlaatgassen,rook, mist, sneeuw, enz.
• De voorruit is bedekt met vuil, ijs of stof, is beslagen of is
beschadigd.
• Er is een lamp met een vergelijkbare vorm als de lampen
van een voorligger aanwezig.
• Het zicht is slecht door mist, zware regenval of sneeuw.
• Wanneer een koplamp niet gerepareerd of vervangen is dooreen officiële dealer.
(Vervolg)
(Vervolg)• Wanneer een koplamp niet juist is afgesteld.
• Wanneer op een smalle bochtige weg of slechte weg wordt
gereden.
• Wanneer heuvelop of -af wordt gereden.
• Wanneer slechts een deel van de voorligger zichtbaar is op eenkruising of een bochtige weg.
• Wanneer er een verkeerslicht, reflecterend bord, knipperlicht ofspiegel aanwezig is.
• Wanneer de wegomstandigheden slecht zijn, bijvoorbeeld doordatde weg nat is of bedekt is met
sneeuw.
• Wanneer de koplampen van de voorligger uitgeschakeld, maar
de mistlampen ingeschakeld zijn.
• Wanneer een auto plotseling opduikt uit een bocht.
• Wanneer de auto scheef hangt door een lekke band of doordathij gesleept wordt.
• Wanneer het waarschuwingslampje LDWS(Lane Departure Warning-
systeem) brandt (indien van toepassing).

Rijden met uw auto
26
5
Uitschakelen van schakelblokkeersysteem
Als de selectiehendel niet vanuit stand P
of N in een stand R kan worden gezet
met het rempedaal ingetrapt, voer dan de
volgende handelingen uit: Type A
1. Druk op de ontgrendelknop van de
schakelblokkering.
2. Verzet de selectiehendel.
3. We adviseren u het systeem te laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Type B
1. Verwijder voorzichtig het afdekkapje (1) van de opening voor het
uitschakelen van de
schakelblokkering.
2. Steek een schroevendraaier in de opening en druk de schroevendraaiernaar beneden.
3. Verzet de selectiehendel.
4. We adviseren u het systeem te laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Sleutelblokkeersysteem
(indien van toepassing) De sleutel kan alleen uit het contact
worden genomen als de selectiehendelin stand P staat. Goede rijgewoonten
• Houd het gaspedaal nooit ingetrapt als
de selectiehendel van stand P of N in
een andere stand wordt gezet.
• Zet de selectiehendel nooit in stand P als de auto nog niet volledig tot
stilstand is gekomen.
• Zorg ervoor dat de auto volledig tot stilstand is gekomen voordat stand R
of D wordt ingeschakeld.
• Laat de auto nooit in zijn vrij een helling af rijden. Dit is bijzonder
gevaarlijk. Laat de auto bij het rijden
altijd in een versnelling staan.
• Houd het rempedaal niet langdurig achter elkaar ingetrapt. Hierdoor
kunnen de remmen oververhit raken
en dienst gaan weigeren. Schakel in
plaats daarvan bij het afrijden van een
lange helling terug naar een lagere
versnelling. Hierdoor remt de auto af
op de motor.
• Vertraag de snelheid voordat u terugschakelt. Anders kan de lagere
versnelling misschien niet worden
ingeschakeld.
ODM052012
ODM053014
■Type A
■Type B

Rijden met uw auto
32
5
✽AANWIJZING
• Rijd niet in water dat hoger staat dan de onderzijde van de auto.
• Controleer de werking van de remmen nadat u door modder of
water bent gereden. Trap het
rempedaal tijdens het rijden licht in
totdat u voelt dat de remmen weer
normaal werken.
• Verkort het onderhoudsinterval als u op onverhard terrein, zoals in zand,
modder of water rijdt. Was uw auto
altijd grondig na gebruik in het
terrein, met name de onderkant van
de auto moet schoongemaakt worden.
• De prestaties van een auto met vierwielaandrijving zijn in hoge mate
afhankelijk van de toestand van de
banden, aangezien het aandrijfkoppel
altijd wordt overgebracht op de vier
wielen. Zorg ervoor dat op alle wielen
banden van hetzelfde type en met
dezelfde maat zijn gemonteerd.
• De auto met permanente
vierwielaandrijving kan niet op een
normale manier gesleept worden. Als
de auto verplaatst moet worden dient
dit op een autoambulance te
gebeuren. WAARSCHUWING - Rijden in 4WD
• Vermijd hoge snelheid in de bochten.
• Maak geen plotselinge stuurbewegingen bij het wisselen
van rijbaan of bij het nemen van
snelle, scherpe bochten.
• De kans dat de auto over de kop slaat wanneer u de macht over
het stuur verliest, is veel groter
bij hogere snelheden.
• De kans dat een persoon die zijn of haar veiligheidsgordel niet
draagt bij een aanrijding zeer
ernstig gewond raakt, is
aanmerkelijk groter dan bij een
persoon die zijn of haar
veiligheidsgordel wel draagt.
• Meestal verliest de bestuurder de macht over het voertuig wanneer
twee of meer wielen van de weg
raken en de bestuurder het stuuromgooit om de auto weer de weg
op te sturen. Gooi het stuur niet
om wanneer uw auto van de weg
raakt. Minder in plaats daarvan
snelheid voordat u de auto terug
de weg op stuurt.OPMERKING - Modder en sneeuw
Als één van de voor- of
achterwielen doorslipt in demodder, in sneeuw, enz. kan de autosoms loskomen door het gaspedaal
verder in te trappen. Voorkom dat de motor gedurende een langere
periode met een hoog toerentaldraait, om schade aan de
vierwielaandrijving te voorkomen.

547
Rijden met uw auto
De EPB (elektronische parkeerrem) kan
automatisch geactiveerd worden als:
• De EPB oververhit is
• Het systeem aangestuurd wordt doorandere systemen
✽AANWIJZING
Als de bestuurder per ongeluk de motor
uitzet terwijl het Auto Hold-systeem in
werking is, zal de EPB automatisch
worden geactiveerd. (Auto's met Auto
Hold-systeem)
Systeemwaarschuwing
• Als u probeert weg te rijden door het gaspedaal in te trappen terwijl de EPB
geactiveerd is en het systeem niet
automatisch wordt gedeactiveerd,
klinkt er een waarschuwingssignaal en
wordt er een melding weergegeven.
• Als de veiligheidsgordel van de bestuurder niet is vastgemaakt en de
motorkap (als de selectiehendel in
stand D of R staat) of de achterklep(als de selectiehendel in stand D of R
staat) wordt geopend, klinkt er een
waarschuwingssignaal en wordt er een
melding weergegeven. • Als er een probleem met de auto is,
klinkt er een waarschuwingssignaal en
wordt er een melding weergegeven.
Trap, indien bovenstaande situatie zich
voordoet, het rempedaal in en deactiveer
de EPB met de EPB-schakelaar.
ODM056043L/ODM056044L
■ Type A■Type B

Rijden met uw auto
48
5
Systeemwaarschuwing
Als de overgang van Auto Hold naar EPB
niet op de juiste wijze verloopt, klinkt er
een waarschuwingssignaal en wordt er
een melding weergegeven.
WAARSCHUWING
• Gebruik de selectiehendel niet in plaats van de parkeerrem om de auto op zijn plaats te houden.
Schakel de parkeerrem in en zetde selectiehendel goed in stand P(parkeren).
• Laat personen die niet bekend zijn met de auto niet aan de
parkeerrem komen. Als de
parkeerrem per ongeluk wordt
gedeactiveerd, kan er ernstigletsel ontstaan.
• Bij het parkeren van de auto moet altijd de parkeerrem worden
geactiveerd om te voorkomen dat
de auto zich onbedoeld in
beweging zet, waardoor de
inzittenden of voetgangers letselop zouden kunnen lopen.OPMERKING
• Er kan een klikkend geluid
hoorbaar zijn bij het activeren ofdeactiveren van de EPB maar datis normaal en geeft aan dat de
EPB goed werkt.
• Informeer, als u uw sleutels afgeeft aan een parkeerwachterof iemand die uw auto voor uparkeert, hem of haar over de
bediening van de EPB.
• De EPB kan defect raken als u rijdt terwijl de EPB geactiveerd is.
• Trap het gaspedaal langzaam in als u de EPB automatisch
deactiveert.
OPMERKING
Trap het rempedaal in alsbovenstaande melding wordt
weergegeven omdat de Auto Hold- functie en de EPB mogelijk nietgeactiveerd worden.
ODM056039L/ODM056040L
■ Type A■Type B