491
Kenmerken van uw auto
Motor is oververhit
• Deze waarschuwingsmelding wordtweergegeven wanneer de
koelvloeistoftemperatuur hoger is dan
120°C (248°F). Dit betekent dat de
motor oververhit is geraakt en schadekan oplopen.
Zie "Oververhitting" in hoofdstuk 6
wanneer de motor oververhit raakt.
Lage spanning (indien van toepassing)
• Deze waarschuwingsmelding wordt weergegeven als de bandenspanning laag is terwijl het contact in stand ONstaat.
Zie voor meer informatie"Bandenspanningscontrolesysteem(TPMS)" in hoofdstuk 6.
Stuurwielverwarming aan/uit (indien van toepassing)
• Deze waarschuwingsmelding wordt weergegeven wanneer u de
stuurwielverwarming in-/uitschakelt.
Zie "Stuurwielverwarming" in dit
hoofdstuk voor meer informatie.
ODM046650LODM046091L/ODM046164L
■
Type A
■Type BODM066020L
Kenmerken van uw auto
106
4
Waarschuwingslampje laag
brandstofniveau
Dit lampje gaat branden:
Als de brandstoftank bijna leeg is.
Als de brandstoftank bijna leeg is:
Vul zo snel mogelijk brandstof bij.
Waarschuwingslampjelage bandenspanning(indien van toepassing)
Dit lampje gaat branden:
• Als het contact of de toets ENGINE START/STOP in de stand ON wordt
gezet.
- Het lampje blijft ongeveer 3 secondenbranden en gaat dan uit.
• Als de spanning van een of meer banden aanzienlijk te laag is (op het
LCD-display kunt u zien welke bandenhet betreft).
Zie voor meer informatie "Bandenspanningscontrolesysteem(TPMS)" in hoofdstuk 6. Dit waarschuwingslampje blijft branden
nadat het ongeveer 60 seconden heeft
geknipperd, of het gaat herhaaldelijk
knipperen met intervallen van ongeveer 3
seconden:
• In het geval van een storing in het
TPMS.
In dat geval adviseren we u de auto zo snel mogelijk te laten controleren door
een officiële HYUNDAI-dealer.
Zie voor meer informatie "Bandenspanningscontrolesysteem(TPMS)" in hoofdstuk 6:
OPMERKING - Waarschuwingslampje
laag brandstofniveau
Doorrijden met een brandend
waarschuwingslampje voor een
laag brandstofniveau of een lagerbrandstofniveau dan 0 of E op de
brandstofmeter, kan leiden totoverslaan van de motor en
beschadiging van de katalysator(indien van toepassing).WAARSCHUWING - Uw
auto veilig tot stilstand
brengen
• Het TPMS waarschuwt niet voor ernstige en plotselinge schade
aan de banden veroorzaakt door
externe factoren.
• Als de auto instabiel aanvoelt, haal dan onmiddellijk uw voet
van het gaspedaal, trap het
rempedaal licht in en breng uw
auto op een veilige plaats totstilstand.
4 115
Kenmerken van uw auto
Controlelampje DownhillBrake Control (DBC)(indien van toepassing)
Dit lampje gaat branden:
• Als het contact of de toets ENGINE START/STOP in de stand ON wordt
gezet.
- Het lampje blijft ongeveer 3 secondenbranden en gaat dan uit.
• Als u het DBC-systeem inschakelt door op de toets DBC te drukken.
Dit lampje knippert:
• Als het DBC-systeem in werking is.
Dit lampje gaat geel branden:
• In het geval van een storing in het DBC-systeem.
In dat geval adviseren we u de auto te laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Zie voor meer informatie "Downhill Brake Control (DBC)" in hoofdstuk 5.
Hoofdwaarschuwingslampje
Dit controlelampje gaat branden:
• In geval van een storing in een van de onderstaande systemen.
- Laag ruitensproeiervloeistofniveau
(indien van toepassing)
- Storing in Blind Spot Detection (BSD) (indien van toepassing)
- Storing in Lane Departure Warning- systeem (LDWS) (indien van toepassing)
- Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS, indien van toepassing)
- Onderhoudsherinnering, enzovoorts.
Kijk op het LCD-display voor meer
informatie over de waarschuwing.
Wat te doen in een noodgeval
Waarschuwingssignalen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-2• Alarmknipperlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-2
Wat te doen in een noodgeval tijdens het rijden . . 6-3 • Als de motor afslaat op een kruispunt of splitsing. . . 6-3
• Als u tijdens het rijden een lekke band krijgt . . . . . . 6-3
• Als de motor afslaat tijdens het rijden . . . . . . . . . . . . 6-3
Als de motor niet gestart kan worden . . . . . . . . . . 6-4 • Als de motor niet of langzaam ronddraait . . . . . . . . . 6-4
• Als de motor normaal ronddraait maar niet aanslaat. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-4
Starten met hulpaccu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-5 • Starten met een hulpaccu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-5
• Aanduwen of aanslepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-7
Als de motor oververhit raakt. . . . . . . . . . . . . . . . . 6-8
Controlesysteem lage bandenspanning (TPMS) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-9
• Controleer de bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-9
• Bandenspanningscontrolesysteem . . . . . . . . . . . . . . . 6-10
• Controlelampje storing TPMS (bandenspanningscontrolesysteem) . . . . . . . . . . . . . 6-13
• Een wiel wisselen met TPMS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-14 Lekke band (met reservewiel) . . . . . . . . . . . . . . . . 6-17
• Krik en gereedschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-17
• Verwijderen en opbergen van het reservewiel . . . . . 6-18
• Wielen verwisselen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-19
• Aanhaalmoment wielmoeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-23
• Kriklabel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-26
• EG-conformiteitsverklaring voor krik . . . . . . . . . . . 6-27
Lekke band (met Tire Mobility Kit). . . . . . . . . . . 6-28 • Introductie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-29
• Componenten van de Tire Mobility Kit . . . . . . . . . . 6-30
• Gebruik van de Tire Mobility Kit (TMK) . . . . . . . . 6-31
• Het dichtmiddel verdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-33
• Controleren van de bandenspanning . . . . . . . . . . . . 6-34
• Aanwijzingen voor het veilig gebruik van de Tire Mobility Kit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-35
• Technische specificaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-35
Slepen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-36 • Slepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-36
• Afneembare trekhaak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-37
• Slepen in een noodgeval . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-38
6
69
Wat te doen in een noodgeval
CONTROLESYSTEEM LAGE BANDENSPANNING (TPMS) (INDIEN VAN TOEPASSING) (1) Waarschuwingslampje lage
bandenspanning/controlelampje
storing TPMS
(2) W aarschuwingslampje positie
lage bandenspanning enaanduiding bandenspanning
(aangegeven op LCD-display)
❈ TPMS : Tire Pressure Monitoring
System Controleer de bandenspanning
• U kunt de bandenspanning
controleren in de informatiemodus
op het instrumentenpaneel.
- Zie "Modus gebruikersinstellingen"in hoofdstuk 4.
• De bandenspanning wordt 1 - 2 minuten na het rijden weergegeven.
• Als de bandenspanning niet wordt weergegeven nadat de auto tot
stilstand is gebracht, wordt de
melding "Rijden om weer te geven"
(Drive to display) getoond.Controleer de bandenspanning na
het rijden.
ODM062002
ODM066020L
ODM066021L
Wat te doen in een noodgeval
10
6
• U kunt de
bandenspanningseenheid wijzigen
in de Modus gebruikersinstellingen
op het instrumentenpaneel.
- psi, kpa, bar (zie "Modusgebruikersinstellingen" in hoofdstuk 4). Bandenspanningscontrole-systeem
Controleer iedere maand bij koude
banden of de bandenspanning van
alle banden, inclusief het reservewiel
(indien van toepassing),
overeenkomt met de aanbevolen
spanning op het voertuigplaatje of
het bandenspanningslabel. (Als de
bandenmaat van uw auto niet
overeenkomt met de bandenmaat op
het voertuigplaatje of hetbandenspanningslabel, dient u de
juiste spanning voor deze banden tebepalen.) Voor extra beveiliging is uw auto
uitgerust met eenbandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) dat ervoor zorgt dat een
waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat branden
wanneer de bandenspanning vaneen of meerdere band(en)
aanmerkelijk te laag is. Wanneer het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning brandt, dient u de
auto dus stil te zetten, de banden zo
snel mogelijk te controleren en ze op
de juiste spanning te brengen. Rijden
op banden waarvan de
bandenspanning te laag is, heeft
oververhitte en mogelijk
beschadigde banden tot gevolg. Te
lage bandenspanning levert een
hoger brandstofverbruik op, verkort
de levensduur van de banden en
heeft mogelijk invloed op de
rijeigenschappen van de auto en de
remweg.
WAARSCHUWING
Een te hoge of te lage bandenspanning kan de
levensduur van de band
reduceren, een negatief effect
hebben op de rijeigenschappenen tot een klapband leiden
waardoor u de macht over het
stuur kunt verliezen, hetgeen
kan leiden tot een ongeval.
611
Wat te doen in een noodgeval
Het TPMS dient niet ter vervanging
van onderhoud van de banden te
worden gebruikt. Het is de
verantwoordelijkheid van debestuurder dat de banden op dejuiste spanning zijn, ook al is de
bandenspanning nog niet zo laag dat
het waarschuwingslampje gaat
branden.
Uw auto is tevens uitgerust met een
controlelampje storing TPMS dat
aangeeft wanneer het systeem niet
goed werkt. Het controlelampje
storing TPMS is gecombineerd met
het waarschuwingslampje lage
bandenspanning. Wanneer het
systeem een storing signaleert,
knippert het waarschuwingslampje
gedurende ongeveer een minuut en
blijft het daarna branden. Deze
volgorde blijft ook bestaan bij
volgende starts van de auto, zolang
als het probleem aanwezig is.
Wanneer het controlelampje brandt,kan het systeem mogelijk niet naarbehoren een te lage
bandenspanning vaststellen.Storingen in het TPMS kunnen door
verschillende oorzaken ontstaan,
waaronder het plaatsen, vervangen
of wisselen van banden of velgen
waardoor het TPMS niet goed werkt.
Controleer na het vervangen van een
of meerdere band(en) of velg(en) het
controlelampje storing TPMS om
ervoor te zorgen dat het TPMS goed
werkt.
✽AANWIJZING
In de volgende situaties raden we u
aan het systeem door een officiële
HYUNDAI-dealer na te laten
kijken.
1. Het waarschuwingslampje lage bandenspanning/controlelampje
storing TPMS gaat niet
gedurende 3 seconden branden
nadat het contact in stand ON is
gezet of de motor draait.
2. Het controlelampje storing TPMS blijft branden nadat het
gedurende ongeveer 1 minuut
heeft geknipperd.
3. Het waarschuwingslampje positie lage bandenspanning blijft
branden.
Waarschuwingslampje
lage bandenspanning
Waarschuwingslampje positie
lage bandenspanning enaanduiding bandenspanning
Wanneer de waarschuwingslampjes
van het bandenspanningscontrole-
systeem branden en er een
waarschuwingsmelding op het LCD-
scherm in het instrumentenpaneel
wordt weergegeven, is de
bandenspanning van een of
meerdere band(en) aanmerkelijk telaag.
ODM066020L
Wat te doen in een noodgeval
12
6
Het waarschuwingslampje positie lage bandenspanning geeft aan
welke band een te lagebandenspanning heeft doordat het
bijbehorende lampje gaat branden.
Wanneer een van deze
waarschuwingslampjes gaat
branden, verminder dan onmiddellijk
snelheid, vermijd scherp aansnijden
van bochten en anticipeer op een
langere remweg. Zet de auto zo snelmogelijk stil en controleer de
banden. Breng de banden op de
juiste spanning zoals aangegeven op
het voertuigplaatje of hetbandenspanningslabel op de
middenstijl aan bestuurderszijde.
Vervang de band met een te lagebandenspanning door het
reservewiel als u geen tankstation
kunt bereiken of als de band lek is. Wanneer u ongeveer 10 minuten rijdtmet een snelheid hoger dan 25 km/h
na het vervangen van de band meteen te lage bandenspanning door
het reservewiel, doet zich het
volgende voor:
• Het controlelampje storing TPMS
knippert mogelijk gedurende
ongeveer 1 minuut en blijft daarna
branden omdat de TPMS-sensor
niet op het reservewiel isgemonteerd.
✽ AANWIJZING
Het reservewiel is niet uitgerust met
een bandenspanningssensor.
OPMERKING
Mogelijk gaat het waarschuwingslampje lage bandenspanning in de winter ofbij koud weer branden als debanden bij warm weer op de aanbevolen spanning zijngebracht. Het betekent niet dathet TPMS defect is, omdat delagere temperatuur een evenredig lagerebandenspanning tot gevolgheeft.
Controleer de bandenspanningen stel deze af op deaanbevolen spanning wanneeru van een warm gebied naar eenkoud gebied of vice versa rijdt, of wanneer debuitentemperatuur aanmerkelijk toe- of afneemt.