Page 455 of 566

6-3
Wat te doen in een noodgeval
Als u tijdens het rijden een lekke band krijgt
Als tijdens het rijden een band leegloopt:
Laat het gaspedaal los enverminder vaart terwijl u rechtuit
blijft rijden. Trap niet onmiddellijkhet rempedaal in om de snelheid
van de auto te verlagen, maar
gebruik de shift paddle (links) om
de regeneratieve remwerking te
versterken. Probeer ook niet direct
naar de kant van de weg te sturen,
omdat u hierdoor de controle over
de auto zou kunnen verliezen en
een ongeval zou kunnen
veroorzaken. Rem voorzichtig
zodra de snelheid zo laag is dat u
dat veilig kunt doen en zet de auto
aan de kant van de weg. Zet de
auto zo veel mogelijk aan de kant
van de weg en parkeer op een
stevige, vlakke ondergrond.
Parkeer niet in de middenberm als
u op een snelweg rijdt met
gescheiden rijbanen. Druk, als de auto tot stilstand is
gekomen, de schakelaar van de
alarmknipperlichten in, zet de
transmissie in stand P (parkeren),
activeer de parkeerrem en zet de
startknop in stand OFF.
Laat alle inzittenden uitstappen. Laat iedereen uitstappen aan die
zijde van de auto die van het
langsrijdende verkeer afgewend is.
Volg bij het vervangen van een lekke band de aanwijzingen
verderop in dit hoofdstuk. (Zie "Als
u een lekke band hebt" in dithoofdstuk.)
Als de motor niet of langzaam
ronddraait
Zorg ervoor dat de transmissie instand P (parkeren) staat. De auto
kan alleen gestart worden als de
transmissie in stand P (parkeren)staat.
Controleer of de 12V- accuklemmen schoon zijn en goed
vastzitten.
Schakel de interieurverlichting in. Als de interieurverlichting zwakker
gaat branden of uitgaat als u de
startmotor bedient, is de accu te
ver ontladen.
Probeer de auto niet aan te slepen of
aan te duwen. Dat kan schade aan
uw auto veroorzaken. Zie de
instructies voor "Starten methulpaccu" in dit hoofdstuk.
6
AA LLSS DD EE AA UU TTOO NN IIEE TT
G
G EESSTT AA RRTT KK AA NN WW OORRDD EENN
Page 484 of 566

7-6
Onderhoud
Schema voor door de eigenaar
uit te voeren onderhoud
Bij het tanken:
Controleer het koelvloeistofpeil inhet koelvloeistofreservoir.
Controleer het ruitensproeiervloeistofniveau.
Controleer of de bandenspanning in orde is.
Tijdens het rijden:
Controleer op trillingen in hetstuurwiel. Controleer of het sturen
niet zwaarder gaat, of het stuurwiel
geen speling vertoont en of de
rechtuitstand niet is gewijzigd.
Controleer of de auto niet naar één kant trekt op een vlakke, rechte weg.
Controleer bij het remmen op vreemde geluiden, naar één kant
trekken, een grotere slag van hetrempedaal of een moeilijk in te
trappen rempedaal.
Controleer, als de reductieoverbrenging slipt of niet
normaal werkt, het niveau van de
vloeistof in de reductieoverbrenging.
Controleer de reductieoverbrengingsfunctie stand
P (parkeren).
Controleer de parkeerrem.
Controleer onder uw auto op lekkage (tijdens of na het gebruik
van de airconditioning kan er een
plasje water onder uw auto
ontstaan; dit is een normaal
verschijnsel en duidt niet oplekkage).
Ten minste maandelijks:
Controleer het koelvloeistofpeil in
het koelvloeistofreservoir.
Controleer de werking van alle verlichting van uw auto, inclusief
de remlichten, richtingaanwijzers
en alarmknipperlichten.
Controleer de bandenspanning van alle banden inclusief die van
het reservewiel, controleer de
profieldiepte van de banden encontroleer de banden opongelijkmatige slijtage enbeschadigingen.
Controleer of de wielmoeren vastzitten.
Wees voorzichtig bij het
controleren van het
koelvloeistofpeil wanneer de
onderdelen in de motorruimte
warm zijn. Hierdoor kan er
koelvloeistof naar buiten
spuiten en kunt u ernstige
brandwonden of ander letseloplopen.
WAARSCHUWING
Page 525 of 566
7-47
7
Onderhoud
Zekeringkast motorruimte
TypeSymboolStroomsterkte zekeringStroomsterkte zekering
Zekering
10ASCU, SBW-schakelaar, schakelaar voorconsole
10AVerbindingsblok motorruimte, elektronische aircocompressor
10AElektrische waterpomp (EV)
15ARelaiskast interieur
15AActive Air Flap, verbindingsblok motorruimte
15ABMS-module
10ARelais claxon alarmsysteem
10AEPCU
10AMultifunctionele servicestekker, IBAU
10AEPCU, OBC, relais VPD, BMS-module
Page 559 of 566

I-2Aanbevolen smeermiddelen en hoeveelheden ...............8-6
Accu (12 V) ..................................................................7-20
Accu opladen .............................................................7-22
Accucapaciteitsticker .................................................7-21
Te resetten onderdelen ...............................................7-23
Voor een optimale werking van de accu....................7-21
Achterruitverwarming .................................................3-111 Achterruitverwarming ..............................................3-111
Advanced smart cruise control-systeem .......................5-79 Afstand tot voorligger Smart Cruise Control ............5-88
Beperkingen van het systeem ....................................5-92
Instellen van de gevoeligheid van de
Smart Cruise Control .................................................5-81
Overschakelen naar de cruise control - modus..........5-82
Sensor om de afstand tot de voorligger te signaleren... 5-90
Snelheid Smart Cruise Control ..................................5-82
Afmetingen .....................................................................8-2
Airbag - aanvullend veiligheidssysteem.......................2-50 Aanvullende voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot de veiligheid .......................................2-70
Hoe werkt het airbagsysteem? ...................................2-58
Onderhoud aanvullend veiligheidssysteem ...............2-69
Waar zitten de airbags? ..............................................2-52
Waarom werd de airbag bij een aanrijding
niet geactiveerd? ........................................................2-64
Waarschuwingslabels airbags ....................................2-71
Wat gebeurt er als een airbag geactiveerd wordt? .....2-62 Aircocompressorlabel .....................................................8-8
Airconditioningssysteem ................................................8-5
Alarmknipperlichten .......................................................6-2
Als de auto niet gestart kan worden ...............................6-3
Als de motor niet of langzaam ronddraait ...................6-3
Als uw auto een lekke band heeft ................................6-14 Met Tire Mobility Kit (TMK) ...................................6-14
Antidiefstalsysteem.......................................................3-15
Audio (Met Touchscreen) ...............................................4-9 Kenmerken van uw audiosysteem .............................4-10
Media .........................................................................4-21
Radio .........................................................................4-19
Setup (instellen) .........................................................4-50
Telefoon .....................................................................4-41
Automatisch verwarmings - en ventilatiesysteem ......3-112
Automatische verwarming en airconditioning.........3-113
Handmatig bediende verwarming
en airconditioning ....................................................3-114
Onderhoud van het systeem.....................................3-124
Werking systeem ......................................................3-122
Autonomous emergency braking (AEB) ......................5-50 AEB-radarsensor vóór ...............................................5-55
AEB-waarschuwingsmelding en systeemregeling ....5-52
Beperkingen van het systeem ....................................5-58
Storing in het systeem................................................5-56
Systeeminstelling en -activering ................................5-50
Index
A
Page:
< prev 1-8 9-16 17-24