aanwezigheid van niet versleten
rijbaanmarkeringen die aan beide zijden
zichtbaar zijn;
geschikte zichtomstandigheden;
rechte lijn of ruime bochten;
voldoende zicht (veilige afstand
vanaf de voorligger);
richtingaanwijzers niet ingeschakeld
in de richting van waar de rijbaan wordt
verlaten (bijv. rijbaan naar rechts
verlaten en rechterrichtingaanwijzer
ingeschakeld);
rijrichting komt steeds dichter bij
rijbaanmarkeringen (baan van voertuig
valt binnen de rijbaanmarkeringen);
voertuig niet steeds dichtbij
rijbaanmarkeringen.
INSCHAKELING/
UITSCHAKELING VAN
HET SYSTEEM
Als het systeem actief is als het voertuig
dichtbij een van de zijmarkeringen of
een van de twee rijbaanmarkeringen
komt, wordt de bestuurder
gewaarschuwd met een geluidssignaal
(afkomstig van de gekruiste lijn als
het voertuig is uitgerust met
radionavigatiesysteem) en het oplichten
van het bijbehorende
richtingswaarschuwingslampje (
of
).Als de bestuurder de richtingaanwijzer
inschakelt om van rijbaan te wisselen of
om te passeren, wordt de
waarschuwing door het systeem
uitgeschakeld.
Blijft de bestuurder opzettelijk bij de
rijbaanwisselmanoeuvre, dan
onderbreekt het systeem de
waarschuwing, maar blijft ingeschakeld
als de werkingsomstandigheden niet
goed zijn of actief als de
omstandigheden worden overschreden
(zie de betreffende paragraaf).
HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
Handmatige bediening
Het systeem kan uitgeschakeld worden
door de knop A fig. 85 op het
dashboard in te drukken.
De led op de knop gaat branden en er
verschijnt een bericht op het display om
te bevestigen dat het systeem is
uitgeschakeld.
Automatische modus
Als Start&Stop actief is, wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld.
Het systeem wordt opnieuw
ingeschakeld en controleert de
werkingsomstandigheden weer nadat
het voertuig is gestart.SYSTEEMSTORING
In het geval van een storing, informeert
het systeem de bestuurder hierover
via een bericht op het display, een
geluidssignaal en de weergave van het
symbool
op het display (voor
bepaalde versies/markten).
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
De Driving Advisor kan niet werken
door een niet goed gebalanceerde en
te zware lading.
De werking van het systeem kan soms
negatief beïnvloed worden door de
vorm van het terrein/de weg waarop
wordt gereden (bijv. hobbels),
omstandigheden van slecht zicht (bijv.
mist, regen, sneeuw), omstandigheden
van extreem licht (bijv. verblinding
door de zon, duisternis), vervuiling of
beschadiging, ook gedeeltelijk, van de
voorruit in de zone voor de camera.
De Driving Advisor kan niet werken
door een storing in de volgende
veiligheidssystemen: ABS, ESC, ASR
en Traction Plus.
De werking van het systeem kan
negatief beïnvloed worden door
omstandigheden van slecht zicht (bijv.
mist, regen, sneeuw), omstandigheden
van extreem licht (bijv. verblinding
door de zon, duisternis), vervuiling of
beschadiging, ook gedeeltelijk, van de
voorruit in de zone voor de camera.
95
KINDEREN VEILIG
VERVOEREN
Om een optimale bescherming bij een
ongeval te kunnen garanderen, moeten
alle inzittenden zitten en gebruik maken
van goedgekeurde
beveiligingssystemen, ook
pasgeborenen en kinderen! Dit is een
wettelijke verplichting in alle EU-landen,
conform de Europese richtlijn
2003/20/EG. Kinderen met een lengte
van minder dan 1,50 meter en tot de
leeftijd van 12 jaar moeten beschermd
worden door geschikte kinderzitjes
en moeten op de achterbank zitten.
Statistieken over ongevallen tonen aan
dat de achterbank een betere
bescherming biedt voor kinderen.
Vergeleken met volwassen is het hoofd
van kleine kinderen in verhouding met
de rest van het lichaam groter en
zwaarder, maar de spieren en
de botstructuur van kinderen zijn nog
niet volledig ontwikkeld. Daarom zijn
correcte beveiligingssystemen, naast
veiligheidsgordels voor volwassenen,
noodzakelijk om het gevaar van letsel in
geval van een aanrijding, remmen of
plotselinge manoeuvres, zo veel
mogelijk te beperken. Kinderen moeten
veilig en comfortabel zitten. Afhankelijk
van de eigenschappen van de
gebruikte kinderzitjes, wordtgeadviseerd om kinderzitjes zo lang
mogelijk tegen de rijrichting in te
monteren (tot het kind minstens 3–4
jaar oud is), omdat die stand bij een
ongeval de meeste bescherming biedt.
De keuze van het meest geschikte
kinderzitje is afhankelijk van het gewicht
en de lengte van het kind. Er zijn
verschillende types kinderzitjes die aan
het voertuig bevestigd kunnen worden
met behulp van de veiligheidsgordels of
met de ISOFIX-bevestigingsbeugels.
Het wordt geadviseerd altijd het voor
het kind meest geschikte kinderzitje te
kiezen; raadpleeg daarom altijd de
Gebruiksaanwijzing die bij het
kinderzitje geleverd is, om er zeker van
te zijn dat dit het juiste type is voor
de kinderen waarvoor het is bedoeld. In
Europa vallen de eigenschappen van
kinderzitjes onder de norm ECE-R44,
die ze in vijf gewichtsgroepen indeelt:
Groep Gewichtsgroep
Groep 0 tot 10 kg
Groep 0+ tot 13 kg
Groep 1 9-18 kg
Groep 2 15-25 kg
Groep 3 22-36 kg
Te zien is dat er een gedeeltelijke
overlapping is tussen de groepen. Er
zijn dan ook systemen in de handel
verkrijgbaar die geschikt zijn voor meer
dan één gewichtsgroep.
Alle beveiligingssystemen moeten
voorzien zijn van de
typegoedkeuringsgegevens en het
keurmerk op een label dat stevig
bevestigd moet zijn op het kinderzitje
en dat absoluut niet verwijderd mag
worden.
Kinderen langer dan 1,50 m worden
wat de beveiligingssystemen betreft
gelijkgesteld aan volwassenen en
moeten de standaard veiligheidsgordels
dragen.
In het Fiat Lineaccessori-assortiment
zijn kinderzitjes voor elke
gewichtsgroep opgenomen. Het
gebruik van deze kinderzitjes is sterk
aanbevolen, want ze zijn speciaal
ontworpen voor de auto's van Fiat.
87)
102
VEILIGHEID
als het ABS- of het ESC-systeem
ingrijpt;
in geval van een systeemstoring.
120) 121)
SPEED LIMITER
Met deze voorziening wordt de snelheid
van het voertuig beperkt tot waarden
die door de bestuurder kunnen worden
ingesteld.
De maximumsnelheid kan zowel bij
rijdend als bij stilstaand voertuig worden
ingesteld. De minimumsnelheid die
ingesteld kan worden is 30 km/h.
Wanneer het systeem actief is, hangt
de snelheid van het voertuig van de
druk op het gaspedaal af, tot de
geprogrammeerde snelheidslimiet
wordt bereikt (zie paragraaf
"Snelheidslimiet programmeren").
Indien nodig kan de ingestelde
snelheidslimiet overschreden worden
(bijvoorbeeld om in te halen) door
het gaspedaal volledig in te trappen.
Door de druk op het gaspedaal
geleidelijk te verminderen wordt de
functie weer geactiveerd zodra de
snelheid van het voertuig onder de
geprogrammeerde snelheid komt.Inschakelen van het systeem
Om het systeem in te schakelen de ring
A fig. 112 in de stand
draaien.
Als het systeem is ingeschakeld, gaat
het waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden en, bij
sommige versies, verschijnen een
bericht en de laatst geprogrammeerde
snelheid op het display.
Automatisch uitschakelen van
systeem
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld in geval van een
systeemstoring.
BELANGRIJK
120)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
121)Draai bij een defect van het systeem
de draaischakelaar A naarO, controleer
de zekering en neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
112F1A0363
127
open de brandstofklep A fig. 116 en
draai de dop C fig. 116 van de
UREUM-vulopening los en verwijder
deze;
schroef de bijvulfles met AdBlue
(UREUM) in de vulopening totdat die
niet verder kan (fig. 117, ref. 1);
druk de flesbodem naar de
vulopening om de veiligheidsklep van
de fles te ontgrendelen en met bijvullen
te beginnen (fig. 117 ref. 2);
indien het AdBlue-niveau in de fles
tijdens het bijvullen niet daalt, is het
reservoir gevuld; trek de fles naar u toe
om de veiligheidsklep weer te
vergrendelen en draai de fles van de
vulopening (fig. 117, ref. 3);
na het verwijderen van de fles, de
dop C fig. 116 weer op de UREUM-
vulopening terugplaatsen en met de
klok mee helemaal vastdraaien;
draai de contactsleutel in de pal
starter in de stand AAN (niet nodig om
de motor te starten);
wacht tot de waarschuwing op het
instrumentenpaneel is uitgeschakeld
alvorens het voertuig te verplaatsen; het
waarschuwingslampje kan een paar
seconden tot een halve minuut blijven
branden. In het geval dat de motor
wordt gestart en het voertuig rijdt, zal
het waarschuwingslampje langere
tijd blijven branden, maar er is dan geen
sprake van problemen met de werking
van de motor.
Indien het bijvullen wordt gedaan
met een lege UREUM-tank, moet
u twee minuten wachten alvorens het
voertuig te starten.OpmerkingDe rijomstandigheden
(hoogte, snelheid van het voertuig,
gewicht, etc.) bepalen de hoeveelheid
UREUM die door het voertuig gebruikt.
Om het additief voor Diesel Emissie
(UREUM) correct te gebruiken, zie ook
"Vloeistoffen en smeermiddelen" in
de "Technische gegevens".
131)
BELANGRIJK
Bij overschrijding van de maximale
vulniveau van de UREUM tank, kan het
beschadiging van de tank en het
morsen UREUM veroorzaken. Vermijd
alsjeblieft het bijvullen na het vullen
van de tank.
HET MAXIMUM NIVEAU NIET
OVERSCHRIJDEN. De UREUM bevriest
onder -11 ° C. Hoewel het systeem is
ontworpen om te functioneren onder
het vriespunt van het UREUM, verdient
het aanbeveling de tank niet te vullen
boven het maximumniveau want de
installatie kan beschadigd raken als het
UREUM bevriest.
Als het UREUM wordt gemorst op
geverfde oppervlakken of aluminium,
onmiddellijk het gebied met water
schoonmaken en het gebruik
een absorberend materiaal om de
vloeistof die is gemorst op de grond te
verzamelen.
117F1A5005
134
STARTEN EN RIJDEN
De binnenste slagplaten moeten een
minimum dikte hebben van 5 mm.
MAX. TOELAATBARE KOGELDRUK:
100/120 kg afhankelijk van het
laadvermogen (zie de tabel “Gewichten”
in het hoofdstuk “Technische
gegevens”).
138)Om de trekhaak te kunnen installeren,
moet de bumper worden aangepast
volgens de aanwijzingen die zijn
opgenomen in de montageset van de
fabrikant.
Installatieschema voor pick-up- en
chassis/cabine-versies fig. 122
Een trekhaak die specifiek is voor
pick-up- en chassis/cabine-versies
wordt getoond in fig. 122.
Monteer trekhaak Ø op de aangegeven
punten d.m.v. in totaal 6 M10x1,25-
schroeven en 4 M12- schroeven.
MAX. TOELAATBARE KOGELDRUK:
100/120 kg afhankelijk van het
laadvermogen (zie de tabel “Gewichten”
in het hoofdstuk “Technische
gegevens”).
BELANGRIJK
136)Het voertuig kan zijn uitgerust met
ABS, maar dit heeft geen inwerking op het
remsysteem van de aanhanger. Wees
dus bijzonder voorzichtig op gladde
wegen.
137)Probeer nooit de remwerking van de
aanhanger te beïnvloeden door wijzigingen
aan het remsysteem van het voertuig uit
te voeren. Het remsysteem van de
aanhanger moet volledig onafhankelijk zijn
van het hydraulische systeem van het
voertuig.
138)Na montage moeten de schroefgaten
worden afgedicht om het binnendringen
van uitlaatgassen te voorkomen.
.
144
STARTEN EN RIJDEN
Bericht Signaal Beschrijving
FMS1(2)
High beam, main beam Geeft de actieve status van het grootlicht aan
Dimlicht Geeft de actieve status van het dimlicht aan
Richtingaanwijzers Geeft de actieve status van de richtingaanwijzers aan
Hazard warning Geeft de actieve status van de alarmknipperlichten aan
Parkeerrem Geeft aan dat de parkeerrem is ingeschakeld
Remfout/storing remsysteem Geeft een storing in het remsysteem aan
Hatch open Geeft aan dat het achterportier niet gesloten is
Fuel level Geeft aan dat het brandstofreservelampje brandt
Engine coolant temperatureGeeft aan dat het lampje oververhitting
motorkoelvloeistof brandt
Battery charging conditionGeeft aan dat het lampje onvoldoende acculading
brandt
MotorolieGeeft aan dat het lampje onvoldoende motoroliedruk
brandt
Position lights, side lights Geeft de actieve status van de positielichten aan
Mistvoorlichten Geeft de actieve status van de mistlampen aan
Mistachterlicht Geeft de actieve status van de mistachterlichten aan
Engine / Mil indicatorGeeft aan dat het lampje storing EOBD/inspuitsysteem
brandt
Service, call for maintenanceGeeft aan dat de melding geprogrammeerd
onderhoud is weergegeven
Transmissiefout/storing Geeft een storing in het transmissiesysteem aan
Anti-lock brake system failure Geeft aan dat het lampje storing ABS brandt
(2) De signaalwaarden komen van informatie op het instrumentenpaneel
176
NOODGEVALLEN
IDENTIFICATIE-
GEGEVENS
Geadviseerd wordt de
identificatiecodes te noteren. De
identificatiegegevens die op de plaatjes
zijn vermeld, met inbegrip van hun
plaats, zijn als volgt:
VIN-plaatje (typeplaatje met
identificatiegegevens).
Chassisnummer.
Identificatieplaatje carrosserielak.
Motorcode.
PLAATJE VOERTUIG-
INDENTIFICATIENUMMER
(VIN)
Dit plaatje is aangebracht in de
motorruimte, op de voorste traverse en
bevat de volgende gegevens fig. 195:
ANaam van de fabrikant.
BNummer typegoedkeuring.
CIdentificatiecode voertuigtype.
DChassisnummer.
EMax. toelaatbaar totaalgewicht van
de auto.
FMax. toelaatbaar totaalgewicht van
de auto met aanhanger.
GMax. toelaatbaar gewicht op eerste
(voor)as.
HMax. toelaatbaar gewicht op tweede
(achter)as.
IMotortype.
LCode van carrosserieversie.
MNummer voor onderdelen.
NCorrecte waarde van de
absorptiecoëfficiënt van de
rookgassen (voor dieselmotoren)
CHASSISNUMMER
Deze bevinden zich respectievelijk: één
op de binnenzijde van de wielkuip
aan de passagierszijde, A fig. 196, en
de andere onderaan de voorruit fig.
197.
Dit nummer bevat de volgende
gegevens:
type voertuig;
chassisnummer.
195F1A0243
196F1A0244
197F1A0365
219
2.0 115 Multijet 22.3 130 - 150
Multijet2-150
ECOJET2.3 130 Multijet
met AdBlue2.3 180 Multijet 2
PowerVoorgeschreven
brandstof en
originele
smeermiddelen
Versnellingsbak-/
differentieelhuis (liter):2,92,9 (M38
versnellingsbak)2,9 2,9TUTELA
TRANSMISSION
GEARTECH
Hydraulisch
bedieningssysteem
COMFORT-MATIC-
versnellingsbak0,7 0,7 0,7 0,7TUTELA CAR CS
SPEED
Hydraulisch
remsysteem met
ABS (kg):0,6 0,6 0,6 0,6
TUTELA TOP 4
TUTELA TOP4/S
Hydraulisch
remsysteem met
ASR/ESC (kg):0,62 0,62 0,62 0,62
Hydraulische
stuurbekrachtiging:1,5 1,5 1,5 1,5TUTELA
TRANSMISSION
GI/E (rood)
TUTELA
TRANSMISSION
GI/R (groen)
(*)
Ruitenwisser-/
koplampsproeierreservoir: 5,5 5,5 5,5 5,5Mengsel van water
en vloeibare
PETRONAS
DURANCE SC 35
(*) Bij SCR ECOJET-versies voor koude landen
249