143
DS4_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Sfeerverlichting
Als het buiten donker is, gaat de verlichting
van de autoradio, de automatische
airconditioning en het bergvak in het midden
van het dashboard automatisch branden als de
parkeerlichten worden ingeschakeld.De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de
koplampverlichting wordt uitgeschakeld.
De sfeerverlichting kan handmatig worden
uitgeschakeld door deze met behulp van de
lichtsterkteregeling steeds zwakker te maken.
Op bepaalde uitvoeringen gaan de drie
ledjes in de verbindingsnaad van dak en
binnenspiegel eveneens branden.
Inschakelen
Uitschakelen
De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere
omgeving bevindt.
04
Verlichting en zicht
162
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuur wiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de
airbag aan passagierszijde wanneer deze
is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór (A), in de lengterichting
van de auto (horizontaal gezien) en vanaf de
voorzijde richting de achterzijde van de auto.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
05
Veiligheid
165
DS4_nl_Chap05_securite_ed01-2016
DS4_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Adviezen
Airbags vóór
Houd het stuur wiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op het
dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag afgaat,
kunnen brandende sigaretten of een pijp
brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Ver wijder het stuur wiel nooit, maak geen
gaten in de stuur wielbekleding en sla er niet
op.
Bevestig geen voor werpen of stickers op
het stuur wiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel
veroorzaken.
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor
goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie
met actieve zijairbags gebruikt kunnen
worden. Voor informatie over de stoelhoezen
die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich
wenden tot het CITROËN-netwerk.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de
stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van
de airbags kunnen leiden tot verwondingen
aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel
zitten.
Maak er een gewoonte van om normaal rechtop
in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en
de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...)
en bevestig niets in de buurt van de airbags
of in het gebied waar de airbags afgaan. Dit
kan de inzittende bij het afgaan van de airbag
verwonden.
Verander niets aan de oorspronkelijke uitvoering
van uw auto, voer met name geen wijzigingen
door aan de onderdelen in de directe nabijheid
van de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de
airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen
uitsluitend door het CITROËN-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden
nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte
brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen
als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt
namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even snel
leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor
bestemde openingen naar buiten stromen.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding;
dit zou bij het afgaan van de window-
airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het
dak (indien aanwezig); deze maken deel uit
van de bevestiging van de window-airbags.
Houd u aan de onderstaande veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags:
De portierpanelen van de voorportieren
bevatten de zijdelingse schoksensoren van
de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties)
die niet aan de voorschriften voldoen, kan
ertoe leiden dat deze sensoren niet meer
goed werken - In dat geval werken de zij-
airbags mogelijk niet!
Laat werkzaamheden aan de voorportieren
uitsluitend uitvoeren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
05
Veiligheid
181
DS4_nl_Chap05_securite_ed01-2016
DS4_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Elektrische kinderbeveiligingMet dit systeem, dat op afstand bedienbaar is, vergrendelt u de bedieningsorganen voor het
openen van de portieren achter.
De vergrendeltoets bevindt zich op het dashboard aan bestuurderszijde.F
D
ruk op deze toets.
Het lampje van de toets gaat branden
en er verschijnt een melding op het
display.
Elke andere toestand van het lampje
duidt op een storing. Laat het systeem
controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Dit is een op zichzelf staand systeem dat
in geen geval in de plaats komt van de
centrale vergrendeling.
Controleer de werking van de
kinderbeveiliging bij het aanzetten van
het contact.
Ver wijder bij het verlaten van de auto
altijd de contactsleutel, zelfs wanneer dit
voor korte duur is.
In geval van een hevige botsing wordt de
elektrische kinderbeveiliging automatisch
uitgeschakeld zodat de achterpassagiers
de auto kunnen verlaten.
Uitschakelen Bediening
Zolang de kinderbeveiliging actief is blijft dit
lampje branden.
F
D
ruk opnieuw op deze toets.
Het lampje van de toets gaat uit en er
verschijnt een melding op het display.
Als de kinderbeveiliging is uitgeschakeld,
brandt dit lampje niet.
05
Veiligheid
208
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Storingen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld ten behoeve
van het thermische comfort in het interieur, is het
aanbevelenswaardig om het Stop & Start-systeem uit te
schakelen.
U kunt het systeem op elk moment uitschakelen op
voor waarde dat het contact aan staat.
Als de motor op dat moment in de STOP-stand is gezet,
wordt deze onmiddellijk weer gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt de volgende keer dat het
contact wordt aangezet automatisch weer ingeschakeld.
Uitschakelen / Inschakelen
Als er in de STOP-stand een storing zou optreden, kan het
zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle
controlelampjes op het instrumentenpaneel gaan branden.
Afhankelijk van de uitvoering kan er ook een
waarschuwingsmelding worden weergegeven waarin u
wordt gevraagd de selectiehendel in de stand N te zetten en
het rempedaal in te trappen.
Zet in dat geval het contact af en start de motor vervolgens
w e e r.
Het Stop & Start-systeem vereist
de toepassing van een 12V-accu
met specifieke technologische
eigenschappen. Werkzaamheden aan
dit type accu mogen uitsluitend worden
uitgevoerd bij het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
12V-accu .
Bij een storing in het systeem gaat
het controlelampje in de schakelaar
"ECO OFF" eerst knipperen en
brandt vervolgens permanent.
Met de toets op het
dashboard
Als u nogmaals op de toets drukt,
wordt de functie weer ingeschakeld. F
D
ruk op deze toets.
Ter bevestiging van de uitschakeling brandt het
verklikkerlampje van de toets en wordt er een
melding weergegeven. Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer rijadviezen
, met name over
het rijden op overstroomde wegen. Openen van de motorkap
Schakel omwille van uw veiligheid het Stop &
Start-systeem altijd uit alvorens werkzaamheden
onder de motorkap uit te voeren om
verwondingen als gevolg van het automatisch
inschakelen van de START-stand te voorkomen.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het verklikkerlampje van de toets dooft en er
wordt een melding weergegeven.
06
Rijden
246
Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau
Het stuurbekrachtigingsvloeistofniveau
dient zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MA XI" te bevinden. Draai
bij koude motor de dop open om het
niveau te controleren.
Remvloeistofniveau
Remvloeistof verversen
Raadpleeg het onderhoudsschema van
de fabrikant voor het voorgeschreven
verversingsinterval.
Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
remvloeistof.
Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht
mogelijk bij het merkteken "MA XI" te
bevinden. Controleer indien dit niet het geval is
of de remblokken van uw auto zijn versleten.Motorolie bijvullen
De plaats van de vulopening voor de motorolie
is aangegeven op de desbetreffende
afbeelding van de motorruimte.
F
D
raai de dop van de vulopening.
F
G
iet de olie voorzichtig in de opening om
morsen op motoronderdelen te voorkomen
(dit kan brand veroorzaken).
F
W
acht enkele minuten en controleer
vervolgens nogmaals het oliepeil met de
peilstok.
F
V
ul indien nodig nog olie bij.
F
D
raai nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd de dop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de
schacht.
Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het
dashboard bij het aanzetten van het contact na
30 minuten de juiste waarde aangeven.
Olie verversen
Raadpleeg het onderhoudsschema van de
fabrikant voor het verversingsinterval voor uw
auto.
Maak om een verminderde betrouwbaarheid
van de motor en de emissieregeling te
voorkomen nooit gebruik van additieven in de
motorolie.
07
Praktische informatie
271
DS4_nl_Chap08_en-cas-de-panne_ed01-2016
ReservewielIn het geval van een beschadigde band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap ver wisselen volgens de onderstaande procedure.
Het gereedschap bevindt zich onder de vloer
van de bagageruimte:
F
o
pen de achterklep,
F
t
il de vloerplaat op,
F
b
evestig het koord van de vloerplaat met
de haak aan de steun van de hoedenplank,
F
b
ij een volwaardige reservewiel: maak de
houder met het gereedschap in het midden
van het wiel los,
of
F
b
ij een noodreservewiel: trek het wiel
aan de achterzijde naar u toe om bij het
boordgereedschap te komen.
Toegang tot het gereedschap
1. Wielsleutel. H
iermee kan de wieldop worden verwijderd
en kunnen de wielbouten worden losgedraaid.
2.
K
rik met geïntegreerde slinger.
H
iermee kan de auto worden opgekrikt.
3.
G
ereedschap voor het ver wijderen van
sierdoppen.
H
iermee kunnen bij lichtmetalen velgen
de sierdoppen van de wielbouten worden
verwijderd.
4.
D
op voor het verwijderen van slotbouten
(in het dashboardkastje).
H
iermee kunnen met behulp van de
wielsleutel de speciale slotbouten worden
verwijderd. Dit gereedschap is specifiek voor
uw auto en kan, afhankelijk van de
uitvoering van uw auto, verschillen.
Gebruik het niet voor andere
doeleinden.
De krik mag uitsluitend worden gebruikt
voor het ver wisselen van een wiel met
een beschadigde band.
Gebruik niet een andere krik dan de
door de fabrikant geleverde krik.
Als de auto niet is voorzien van de
originele krik, neem dan contact op
met het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats, om de
door de fabrikant voorgeschreven krik
aan te schaffen.
De krik voldoet aan de Europese
regelgeving zoals deze is vastgelegd in
de Richtlijn 2006/42/EG over machines.
De krik is onderhoudsvrij.
Beschikbaar gereedschap
08
Storingen verhelpen
288
DS4_nl_Chap08_en-cas-de-panne_ed01-2016
Zekering vervangen
De tang voor het verwijderen van zekeringen
is bevestigd aan de binnenzijde van het deksel
van de zekeringkast in het dashboard:
F
t
rek het deksel eerst rechtsboven en dan
linksboven los,
F
v
erwijder het deksel en keer het om,
Toegang tot het gereedschap
F neem de steun los waarop aan de achterzijde de tang is bevestigd. Voordat u een zekering vervangt, dient u
F
d
e oorzaak van de storing te achterhalen
om deze te verhelpen,
F
s
troomverbruikers uit te schakelen,
F
d
e auto stil te zetten met het contact uit,
F
d
e defecte zekering te achterhalen
met behulp van de zekeringtabel en de
schema's op de volgende bladzijden.
Vervangen van een zekering
Goed Defect
Het vervangen van een zekering door
een andere dan in de volgende tabellen
genoemd, kan tot ernstige storingen
leiden. Raadpleeg het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Tang
Voor ingrepen aan een zekering geldt:
F
g
ebruik een speciale tang om de zekering
uit de zekeringkast te ver wijderen en te
controleren of het smeltdraadje van de
zekering intact is,
F
v
ervang een defecte zekering altijd door
een zekering met dezelfde stroomsterkte
(zelfde kleur): een afwijkende
stroomsterkte kan storingen veroorzaken
(brand).
Mocht de storing kort na het vervangen
van de zekering terugkeren, laat dan de
elektrische uitrusting controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
08
Storingen verhelpen