DS3_nl_Chap04_conduite_ed02-2015
Storing
Als bij aangezet contact dit
controlelampje gaat branden en de
aanduiding AUTO gaat knipperen in combinatie
met een geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display, duidt dit op een
storing in de versnellingsbak. Laat het systeem
controleren door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Resetten
(Elektronisch gestuurde
versnellingsbak met 5
versnellingen)
In uitzonderlijke gevallen kan het
voorkomen dat de versnellingsbak
automatisch gereset moet worden: in
dat geval kan de auto niet meer rijden of
schakelt de versnellingsbak niet meer.
Op het instrumentenpaneel
verschijnen de aanduidingen
AUTO en - -.
Op het instrumentenpaneel
verschijnen de aanduidingen AUTO
en - - .
F
Sel
ecteer stand N .
F
T
rap het rempedaal in.
F
W
acht ongeveer 30
seconden tot de
aanduiding N of een ingeschakelde
versnelling op het instrumentenpaneel
verschijnt.
F
B
eweeg de selectiehendel naar stand A
en vervolgens naar stand N .
F
S
tart, ter wijl u het rempedaal nog steeds
ingetrapt houdt, de motor.
De versnellingsbak werkt nu weer naar
behoren. Nadat de accu losgekoppeld is geweest, moet
u de versnellingsbak resetten.
F
Z
et het contact aan.
Volg de hierboven beschreven
procedure.
DS3_nl_Chap06_securite_ed02-2015
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.Het bandenspanningscontrolesysteem
is niet meer dan een hulpmiddel,
hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid
van de bestuurder niet door het
systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand
de bandenspanning te controleren (ook
die van het reservewiel). Doe dit ook
voordat u een lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage
bandenspanning heeft een nadelige
invloed op het weggedrag en de
remweg van de auto en veroorzaakt
vroegtijdige bandenslijtage, vooral
onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange
rit).De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
identificatie van de auto.
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud"
zijn (de auto staat langer dan een uur
stil of er is minder dan 10
km gereden
met een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden
(bij warme banden) moet de
bandenspanning ten opzichte van de
op de sticker vermelde spanning met
0,3
bar worden verhoogd.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt
bovendien een hoger
brandstofverbruik.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
ver wisselen van een wiel moeten worden
gereset
.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
151
DS3_nl_Chap06_securite_ed02-2015
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.
Een te lage bandenspanning is niet
altijd aan de band te zien. Een visuele
controle is dus niet voldoende. Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met
de bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist
is.
Waarschuwing te lage bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit
lampje blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
S
top zodra dit mogelijk is op een veilige
plaats. F
C ontroleer als u een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld. Rijd
voorzichtig verder als het niet mogelijk is
om deze controle onmiddellijk uit te voeren.
of
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering).
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
Veiligheid
DS3_nl_Chap06_securite_ed02-2015
Het resetten van het systeem moet gebeuren bij afgezet contact en stilstaande auto via het configuratiemenu van de auto.
Monochroom display A
F Druk op de toets MENU om het algemene
menu te openen.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om het menu
Config. auto te selecteren en bevestig uw
keuze door op de toets OK te drukken.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om het menu
" Reset bandensp " te selecteren en bevestig
uw keuze door op de toets OK te drukken.
E
r verschijnt een melding ter bevestging
van het verzoek.
F
B
evestig uw keuze door op de toets OK te
drukken.
Monochroom display C
F Druk op de toets MENU om het algemene
menu te openen.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om het
menu " Persoonlijke instellingen -
configuratie " te selecteren en bevestig uw
keuze door op de toets OK te drukken.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om het
menu " Configuratie auto instellen " te
selecteren en bevestig uw keuze door op
de toets OK te drukken. F
D ruk op de toets "
5" of " 6" om het menu
" Bandenspanning " en vervolgens het
menu " Resetten " te selecteren en bevestig
uw keuzes door op de toets OK te drukken.
H
et resetten wordt bevestigd door een
melding.
153
DS3_nl_Chap06_securite_ed02-2015
Touchscreen
F Druk op de toets MENU.
F S electeer het menu " Rijden "
F
S
electeer op de secundaire pagina "
Initialisatie bandensp.controle ".
Het resetverzoek wordt bevestigd door een
melding.
F
Sel
ecteer " j a " of " Nee " en bevestig uw
keuze.
Het resetten wordt bevestigd door een melding. De nieuw opgeslagen waarden van de
bandenspanning worden door het systeem
beschouwd als referentiewaarden.Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset
te worden na het aanbrengen of
verwijderen van sneeuwkettingen.
Controleer na werkzaamheden aan
het systeem altijd de spanning van
de vier banden en reset het systeem
vervolgens.
Het bandenspanningscontrolesysteem
werkt alleen betrouwbaar als bij het
resetten van het systeem de vier
banden de correcte spanning hebben.
Storing
Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en vervolgens
blijft branden in combinatie met het lampje
Service, wijst dit op een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheid
203
DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
F Schakel de compressor in door de schakelaar in de stand " I" te zetten en
breng de band op de spanning die is
aangegeven op de bandenspanningssticker
van de auto.
O
m de bandenspanning te verlagen:
druk op de zwarte knop op de slang van
de compressor, bij de aansluiting op het
ventiel.
F
Z
et, zodra de gewenste spanning is
bereikt, de schakelaar in de stand " O".
F
V
er wijder de set en berg deze op.
Bandenspanningscontrolesysteem
Het verklikkerlampje voor te lage
bandenspanning zal na het repareren
van een wiel blijven branden tot het
systeem is gereset.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem.
Als de spanning van een of meer
banden is aangepast, moet het
bandenspanningscontrolesysteem
worden gereset.
Zie de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem.
Praktische informatie
1
1
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
317
DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed02-2015
Niveau 1Niveau 2 Aanwijzingen
Internetdiensten
Secundaire pagina Bluetooth
Verbinding Zoeken
Het zoeken naar een te verbinden extern
apparaat starten.
Verbinden /Loskoppelen De Bluetooth-verbinding van een geselecteerd
extern apparaat tot stand brengen of beëindigen.
Updaten De contacten van de geselecteerde telefoon
importeren om ze op te slaan in de autoradio.
Verwijderen De geselecteerde telefoon Ver wijderen.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Internetdiensten
Secundaire pagina Internetsnelheid Reset
De teller van het gegevensverbruik resetten en
vervolgens bevestigen.
Bevestigen
Internetdiensten
Secundaire pagina Wi-Fi-verbinding Alle
Alle Wi-Fi-netwerken weergeven.
Beveiligd Beveiligde Wi-Fi-netwerken weergeven.
Opgeslagen Geselecteerd(e) Wi-Fi-netwerk(en) opslaan.
Toevoegen Een nieuw Wi-Fi-netwerk toevoegen.
On /Off Een Wi-Fi-netwerk activeren of deactiveren.
Verbinden Een door het systeem gevonden Wi-Fi-netwerk
selecteren en hiermee verbinding maken.
Audio en telematica
367
DS3_nl_Chap12_index-recherche_ed02-2015
Eco-modus .................................................... 231
Eco-rijden (adviezen) ...................................... 14
Electronic Brake Force Distribution (EBD)
...15 4
Electronic Stability Program (ESC)
..............15
5
Elektronisch gestuurde versnellingsbak
.............14, 10 6 , 120, 227, 253 Gereedschap
................................................
20
4
Gewichten
.............................................
259, 263
Gewichten, overzicht ............................
259, 263
Grootlicht
...............................................
13 4, 214
D
Halogeenlampen ........................................... 212
Handgrepen .............................................. 74, 75
Handrem
............................................... 104, 253
Handsfree set
............................... 330, 331, 350
Hill Start Assist
...............................
...............123
Hoedenplank
................................................... 97
Hoofdsteunen achter
...................................... 77
H
oofdsteunen verstellen
.................................73
Hoofdsteunen vóór .......................................... 73
Hulpoproep
........................................... 14
9, 270
Hulpoproep gelokaliseerd
............................. 2
70
E
F
DAB (Digital Audio Broadcasting) - Digitale radio ...................................... 300, 301
Dagrijverlichting
.................................... 13 8, 215
Dagteller
.......................................................... 40
Dagteller resetten
........................................... 40
Dashboardkastje
...............................
..............93
Dashboardverlichting
...................................... 41
D
ashboardverlichting (dimmer)
...................... 41
D
atum (instellen)
................................. 42, 45 , 53
Datum instellen
................................... 42, 45 , 53
Derde remlicht
............................................... 2
18
Diesel
............................................................ 189
Dieselmotor
..................... 24, 189 , 247, 262, 263
Digitale radio - DAB (Digital Audio Broadcasting) ..............300, 301
Dimlicht
................................................. 13
4, 213
Display instrumentenpaneel
.............18, 20 , 11 9
Follow-me-home-verlichting
.................137, 13 8
Frequentie (radio)
................................. 298, 299
Functie snelweg (richtingaanwijzers)
........... 14
8Identificatiegegevens
....................................266
Identificatie (stickers)
.................................... 26
6
Instellen van de uitrustingen
.......42, 45 , 51, 353
Instellingen (Menu's)
....................306, 308 , 310
Instellingen van het systeem
........................3
13
Instrumentenpaneel
.................................. 18,
20
Instrumentenpanelen
................................18, 20
Interieurfilter
..................................................252
Interieurfilter (vervangen)
.............................252
Interieurindeling
........................................ 92,
93G
H
IInterieur ontgrendelen ....................................67
Interieurverlichting ........................14 4, 145 , 219
ISOFIX
.......................................................... 183
ISOFIX (bevestigingen) .........................182, 18 4
ISOFIX bevestigingen
...........................182, 18 4
ISOFIX kinderzitjes
................................ 182-18 4
Jack
........
....................................................... 302
JACK-aansluiting
........................... 94,
302, 3 47
Jack-kabel
..................................................... 302
Jukebox (beluisteren)
.................................... 305
Jukebox (kopie)
............................................. 3
05
J
K
Kaartleeslampjes .................................. 14 4, 219
Kentekenplaatverlichting ...................... 2
16, 217
Kilometerteller
................................................. 40
K
inderbeveiliging
.................................. 179, 18 4
Kinderen
......................................... 179, 182-18 4
Kinderen (veiligheidsvoorzieningen)
..........165, 172-174 ,
179 , 182-18 4
Kinderzitjes
................................... 16
3, 172-174 ,
178 , 179
Kinderzitjes (conventioneel)
.........................178
Klembeveiliging
............................................... 64
Kleurcode lak
................................................ 266
Klokje (instellen)
...............................
...42 , 45 , 53
Koelvloeistofniveau
................................. 35, 250
Trefwoordenregister