20
Als dit niet het geval is, is het laden
niet begonnen. Herhaal de procedure
en controleer daarbij of u alles goed
hebt aangesloten.
Als de buitentemperatuur lager is
dan -25°C, is het laden wellicht
niet mogelijk.
- controleer of het
laadstroomcontrolelampje op het
instrumentenpaneel en het groene
lampje CHARGING
van het
controlepaneel blijven branden.
De energievoorraadindicator van
de tractiebatterij wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven;
de wijzer geeft de voortgang van het
laden aan.
Als de laadkabel op de
laadaansluiting van de auto is
aangesloten, is het starten van
de motor om veiligheidsredenen niet
mogelijk. Als u de motor toch probeert
te starten, zal de laadprocedure
worden afgebroken. U moet in dat
geval de laadstekker losnemen en
opnieuw op de auto aansluiten om het
laden te hervatten.
Laad de tractiebatterij eens in de
14 dagen helemaal op; hiermee zorgt
u voor een optimale levensduur van
de tractiebatterij.
Om de tractiebatterij helemaal op te laden
moet u de procedure voor normaal laden
volgen zonder het laden te onderbreken,
tot het systeem automatisch wordt
uitgeschakeld. Dit wordt bevestigd door het
doven van het laadstroomcontrolelampje
op het instrumentenpaneel. Als het
bestuurdersportier wordt geopend,
wordt tijdelijk de laadtoestandindicator
weergegeven zodat u de laadtoestand van
de tractiebatterij kunt controleren.
Als het laden begint, wordt dit
bevestigd door het knipperen van
de richtingaanwijzers.
21
LADEN VAN DE TRACTIEBATTERIJ
- Druk op de knop om de speciale
laadstekker los te nemen,
- plaats de beschermkap op de
laadkabel,
- sluit het deksel van de
laadaansluiting en vervolgens de
klep,
- haal de stekker van de laadkabel
aan de zijde van het controlepaneel
uit het stopcontact,
- berg de laadkabel op.
Loskoppelen
Het doven van het
laadstroomcontrolelampje op
het instrumentenpaneel en het
knipperen van het groene lampje
CHARGING
van het controlepaneel
duiden erop dat het laden is voltooid.
Na het laden
- Controleer of het deksel en de
klep van de laadaansluiting zijn
gesloten.
- Let er goed op dat er geen stof of
water in de laadaansluiting, onder het
deksel van de laadaansluiting of in
de speciale laadstekker terechtkomt
(kans op brand of elektrocutie).
- Laat de kabel na het laden niet
in het stopcontact zitten (kans
op kortsluiting of elektrocutie als
de kabel nat wordt of in water
terechtkomt).
- Demonteer de laadaansluiting van de
auto en de laadkabel niet en wijzig er
niets aan (kans op brand).
Ga zorgvuldig om met de kabel en
het controlepaneel
- Trap er niet op, zorg dat ze niet
in het water terechtkomen, trek er
niet aan en stel ze niet bloot aan
schokken. Als de laadkabel of het
controlepaneel is beschadigd, dient
u deze niet te gebruiken.
- Neem voor het vervangen van
de kabel of het controlepaneel
contact op met het netwerk van de
fabrikant of een gekwalifi ceerde
werkplaats.
- Doe dit ook bij een beschadiging
van het deksel of de klep van de
laadaansluiting, ook als het om
slechts een kleine beschadiging
gaat.
Als het laden is voltooid maar de
laadkabel nog is aangesloten,
wordt bij het openen van het
bestuurdersportier het laden voor een
duur van 20 seconden hervat.