Laten we eens kijken naar het "hart" van het voertuig: dan kunt u
zien hoe u het potentieel ervan optimaal kunt benutten.
We zullen u laten zien hoe u het voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echt "maatje" voor u kan zijn, waarbij het
comfort en de portefeuille niet vergeten worden.
STARTEN EN RIJDEN
DEMOTORSTARTEN............................86
VERSNELLINGSBAK MET DUBBELE KOPPELING...........88
START&STOP SYSTEEM..........................92
CRUISE-CONTROL.............................93
PARKEERSENSOREN............................95
EEN AANHANGER TREKKEN .......................97
DE AUTO PARKEREN ...........................87
GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK . . ...............91
TANKEN....................................98
BELANGRIJK
101)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
102)In geval van slechte werking of storing
van het systeem, contact opnemen met het
Alfa Romeo Servicenetwerk.
PARKEERSENSOREN
(voor bepaalde versies/markten)
Deze sensoren bevinden zich in de
voorbumper en de achterbumper en
detecteren de aanwezigheid van
obstakels achter het voertuig en
waarschuwen de bestuurder met een
geluidssignaal.
INSCHAKELING
Versie met sensoren achter
Bij de versie met sensoren achter wordt
het systeem automatisch ingeschakeld
wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
Versie met sensoren voor en achter
Bij versies met sensoren voor en achter,
wordt het systeem ingeschakeld wanneer
de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld of de knop
wordt
ingedrukt.
Wanneer de achteruit wordt
uitgeschakeld, blijven de sensoren voor
en achter geactiveerd totdat een
snelheid van circa 15 km/h wordt
overschreden, om voltooiing van de
parkeermanoeuvre toe te staan.
De sensoren worden uitgeschakeld door
opnieuw op de knop
te drukken of
wanneer een snelheid van 15 km/h wordtoverschreden: de led in de knop is uit
wanneer het systeem niet actief is.
AANWIJZINGEN OP HET DISPLAY(voor bepaalde versies/markten)
Versie met sensoren achter
Bij het activeren van de sensoren
verschijnt de afbeelding van het voertuig
met achterafstandsstangen op het
"Herconfigureerbare multifunctionele
display".
Versie met sensoren voor en achter
Bij het activeren van de sensoren,
verschijnt de afbeelding van het voertuig
met voor- en achter afstandsstangen op
het "Herconfigureerbare
multifunctionele display".
Informatie over de aanwezigheid en de
afstand van obstakels wordt gegeven
door middel van een zoemer (volume van
de geluidswaarschuwing kan niet worden
aangepast) en een aanduiding op het
display.
Wanneer er meerdere obstakels zijn,
wordt het dichtstbijzijnde obstakel
weergegeven. Bij de versie met sensoren
voor en achter, wordt het dichtstbijzijnde
obstakel in de zone voor en achter de
auto weergegeven.
95
GELUIDSSIGNAAL
De informatie over de aanwezigheid en
afstand van een obstakel ten opzichte
van de auto wordt gegeven door middel
van geluidssignalen uit zoemers die in het
interieur zijn gemonteerd.
Wanneer de achteruitversnelling
ingeschakeld is, klinkt automatisch een
geluidssignaal als er een obstakel is
binnen het werkingsbereik.
Het geluidssignaal:
neem toenaarmate de afstand tussen
de auto en het obstakel afneemt;
wordt ononderbrokenwanneer de
afstand tussen de auto en het obstakel
minder dan 30 cm bedraagt en stopt
onmiddellijk als de afstand toeneemt;
blijft constantals de afstand
ongewijzigd blijft; als deze situatie de
zijsensoren betreft, zal de zoemer na
circa 3 seconden stoppen om
bijvoorbeeld signalen te voorkomen
tijdens manoeuvres langs muren.
WERKING MET EEN AANHANGER
De werking van de parkeersensoren
wordt automatisch uitgeschakeld zodra
de elektrische stekker van de aanhanger
in het stopcontact van de trekhaak van de
auto wordt gestoken.
31)
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de stekker van deaanhangerkabel verwijderd wordt.
103)
104)
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres in
bijzondere mate op obstakels die zich
boven of onder de sensoren kunnen
bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden kunnen
voorwerpen in de buurt van de achterkant
van de auto niet gedetecteerd worden en
kunnen zo schade aan de auto
veroorzaken of zelf beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen de
werking van het parkeerhulpsysteem
beïnvloeden:
verminderde gevoeligheid van de
sensoren en afname van de prestaties
van het systeem kunnen te wijten zijn aan
de aanwezigheid van ijs, sneeuw, modder,
dikke verf op de sensoren.
De sensoren kunnen een
niet-bestaand voorwerp (echogeluid)
wegens mechanische interferentie
detecteren, bijvoorbeeld tijdens het
wassen van de auto, in geval van regen
(sterke wind), hagel.
De door de sensoren verzonden
signalen kunnen ook gewijzigd worden
door ultrasoonsystemen (bijv.
pneumatisch remsysteem of
pneumatische hamers) in de buurt van
het voertuig.
sensorprestaties kunnen ook worden
beinvloedt door de stand van de
sensoren. Als bijvoorbeeld de geometrie
gewijzigd wordt (door slijtage van de
schokdempers, wielophanging) of de auto
te veel beladen is, of speciale afstellingen
worden uitgevoerd die de auto lager
zetten.
De detectie van obstakels in het hoge
gedeelte van de auto kan niet
gegarandeerd zijn, aangezien het
systeem obstakels detecteert die de
auto in het lage gedeelte kunnen raken.
BELANGRIJK
31)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken. De
sensoren moeten met schoon water worden
gewassen, waaraan eventueel autoshampoo
is toegevoegd. Wanneer speciale
reinigingsapparaten worden gebruikt, zoals
stoomreinigers of hogedrukreinigers, reinig
dan de sensoren zeer snel en houd de straal
op minstens 10 cm afstand.
96
STARTEN EN RIJDEN
BELANGRIJK
103)Voor het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag in de
zone van de sensoren, dient men zich
uitsluitend tot het Alfa Romeo
Servicenetwerk te wenden. Het verkeerd
opbrengen van de lak kan de werking van de
parkeersensoren negatief beïnvloeden.
104)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere gevaarlijke manoeuvres
ligt echter altijd bij de bestuurder.
Controleer tijdens deze manoeuvres altijd of
er geen mensen (vooral kinderen) of dieren in
het betreffende gebied aanwezig zijn. De
parkeersensoren dienen als hulp voor de
bestuurder, die echter nooit zijn aandacht
mag laten verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze
met lage snelheden verricht.
EEN AANHANGER TREKKEN
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Voor het trekken van aanhangers of
caravans moet de auto zijn voorzien van
een goedgekeurde trekhaak en een
geschikte elektrische installatie. De
montage moet door een vakspecialist
worden uitgevoerd.
Monteer eventuele speciale en/of extra
buitenspiegels conform de
wegenverkeerswetgeving.
Vergeet niet dat het klimvermogen van
de auto door het gewicht van een
aanhanger wordt gereduceerd. Ook de
remweg wordt langer en er is meer tijd
nodig om in te halen.
Schakel een lage versnelling in bij een
helling omlaag om een continu gebruik
van de rem te voorkomen.
Het laadvermogen van de auto wordt
proportioneel gereduceerd door het
gewicht van de aanhanger. Om er zeker
van te zijn dat het maximum toelaatbaar
getrokken gewicht (op de
typegoedkeuring vermeld) niet wordt
overschreden, dient men in acht te nemen
dat deze waarde betrekking heeft op het
toelaatbare gewicht van een volle lading,
inclusief accessoires en bagage.
Neem de snelheidsbeperkingen van het
land waar u bent voor auto’s met
aanhanger in acht. Rijd in geen gevalharder dan 100 km/h.MONTAGE VAN DE TREKHAAK
Neem contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk voor de montage van een
trekhaak.
105) 106)
BELANGRIJK
105)Het ABS waarmee de auto is uitgerust
heeft geen controle over het remsysteem
van de aanhanger. Wees daarom bijzonder
voorzichtig op gladde wegen.
106)Breng, onder geen enkele voorwaarde,
wijzigingen aan het remsysteem van het
voertuig aan om het remsysteem van de
aanhanger te regelen. Het remsysteem van
de aanhanger moet volledig onafhankelijk
zijn van het hydraulisch systeem van de auto.
97
STROOMVERBRUIKERZEKERING AMPÈRE
Diverse voorzieningenF50
7,5
Diverse voorzieningenF51 5
+30F53 7,5
Zekeringenkast in motorruimtefig. 83
STROOMVERBRUIKERZEKERING AMPÈRE
Stroomtoevoer pomp koplampsproeier F09 30
ClaxonF10
15
AC-compressorF19 7,5
AchterruitverwarmingF20 30
BrandstofpompF21 15
Aansteker/stopcontactF85 20
12V stopcontact kofferbakF86 20
IBS Sensor laadtoestand accu voor Start&Stop systeem F87 5
Verwarming buitenspiegelsF88 7,5
112
NOODGEVALLEN
km x 100015 30 45 60 75 90 105 120 135 150
Jaren12345678910
Werking van het ruitenwisser/-
sproeiersysteem controleren en zo
nodig de sproeiers afstellen
Sloten van motorkap en achterklep op
aanwezigheid van vuil controleren,
mechanismen reinigen en smeren
Slag van handrem controleren en zo
nodig afstellen
Conditie en slijtage remblokken van
schijfremmen voor visueel
controleren en de werking van
remblokslijtagesensor controleren
Conditie en slijtage remblokken van
schijfremmen achter visueel
controleren en de werking van
remblokslijtagesensor controleren
(voor bepaalde versies/markten)
Conditie en spanning van
aandrijfriem(en) hulporganen (alleen
bij versies zonder automatische
riemspanner) visueel controleren
Conditie getande distributieriem
visueel controleren
131
km x 100020 40 60 80 100 120 140 160 180 200
Jaren12345678910
Visueel de toestand controleren van:
buitenzijde van carrosserie,
bodemplaatbescherming, slangen en
leidingen uitlaat, brandstof- en remsysteem
en rubber elementen (hoezen, slangen,
bussen enz.)
Stand en conditie van wisrubbers van
ruitenwissers voor/achter controleren
Werking van het ruitenwisser/-
sproeiersysteem controleren en zo nodig de
sproeiers afstellen
Sloten van motorkap en achterklep op
aanwezigheid van vuil controleren,
mechanismen reinigen en smeren
Slag van handrem controleren en zo nodig
afstellen
Conditie en slijtage remblokken van
schijfremmen voor visueel controleren en de
werking van remblokslijtagesensor
controleren
Conditie en slijtage remblokken van
schijfremmen achter visueel controleren en
de werking van remblokslijtagesensor
controleren (voor bepaalde versies/markten)
135
de acculader aan te sluiten. Gebruik geen
"snellader" voor de levering van
startspanning. De kabels van het
elektrische systeem moeten weer
correct worden aangesloten op de accu,
d.w.z. de pluskabel (+) op de plusklem en
de minkabel (–) op de minklem. De
accuklemmen zijn gemarkeerd met de
symbolen plus (+) en min (–), en zijn
weergegeven op het deksel van de accu.
De kabelklemmen moeten ook
corrosievrij zijn en stevig aan de
klemmen bevestigd worden.
VERSIES ZONDER
START&STOPSYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
maak de klem van de minpool van de
accu los;
sluit de kabels van de acculader aan
op de accupolen; let daarbij op de
polariteit;
schakel de acculader in;
schakel na het opladen eerst de
acculader uit voordat deze wordt
losgekoppeld van de accu;
sluit de klem weer op de minpool van
de accu aan.
VERSIES MET START&STOPSYSTEEM(voor bepaalde versies/markten)
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
Koppel de stekker 1 fig. 116 los van de
accusensor 3 op de minklem 4 (–) van de
accu los (door op de knop 2 te drukken);
sluit de pluskabel (+) van de acculader
aan op de plusklem 5 van de accu en de
minkabel (–) op de klem van de sensor4 zoals aangegeven in de figuur fig. 117;
schakel de acculader in. Schakel na het
opladen de acculader uit;
sluit na de acculader te hebben
afgekoppeld de stekker 1 terug op de
sensor 3 aan zoals aangegeven in de
figuur.
116A0K0530AC
117A0K0530BC
145