147)Probeer nooit een bevroren accu op
te laden: ontdooi eerst de accu om
ontploffing ervan te voorkomen. Als de
accu bevroren is geweest, moet door
vakbekwaam personeel worden
gecontroleerd of de cellen niet beschadigd
zijn en of de behuizing geen scheuren
vertoont, waardoor de giftige en corrosieve
vloeistof kan weglekken.RUITENWISSER/
ACHTERRUITWISSER
WISSERBLADEN
Vervang de wisserbladen wanneer het
rubber vervormd of versleten is. Het
is in elk geval raadzaam de
wisserbladen ongeveer jaarlijks te
vervangen.
148)Met enkele eenvoudige
voorzorgsmaatregelen kan de
beschadiging van het wisserblad
worden gereduceerd:
bij temperaturen onder het vriespunt
moet men controleren of het wisserblad
niet op de ruit is vastgevroren. Gebruik
zo nodig een antivriesmiddel om de
wissers vrij te maken;
verwijder sneeuw van de ruit: dit
voorkomt schade aan de wisserbladen
en beschermt de ruitenwissermotor
tegen oververhitting;
gebruik de ruitenwissers/
achterruitwisser nooit op een droge ruit.
WISSERBLADEN
VOORRUIT VERVANGEN
Ga als volgt te werk:
til de wisserarm 1 fig. 111 op en
plaats het wisserblad onder een hoek
van 90° ten opzichte van de arm;
druk op knop 1 en verwijder het
wisserblad 3 uit de arm 2;
breng het nieuwe wisserblad aan en
controleer of het goed vastzit.
WISSERBLAD
ACHTERRUIT
VERVANGEN
Ga als volgt te werk:
til deksel 1 fig. 112 op en verwijder
de arm van de auto door de moer 2 fig.
112 los te draaien waarmee de arm
bevestigd is aan het scharnierpunt;
zet de nieuwe arm goed op zijn
plaats en draai de moer helemaal vast;
zet de afdekking omlaag.
2
3
1
111AB0A0112C
133
HET VOERTUIG
OPKRIKKEN
35)
Vanwege zijn sportieve karakter is de
auto aan de onderkant voorzien van
aerodynamische spoilers en aan de
zijkanten van zijskirts. Als het voertuig
opgeheven moet worden, ga dan
naar een Abarth dealer die is uitgerust
met een garagekrik of een hefbrug.
BELANGRIJK
35)Let bijzonder goed op bij het plaatsen
van de hefarmen van de brug of de
garagekrik, zodat de spoilers en de zijskirts
niet beschadigd raken.
WIELEN EN BANDEN
Controleer voor een lange reis en elke
twee weken de spanning van de
banden en het ruimtebesparende
reservewiel. Deze controle moet bij
koude banden worden uitgevoerd.
149) 150) 151) 152)
Het is normaal dat de spanning tijdens
het rijden toeneemt. Zie voor de
correcte bandenspanning de paragraaf
“Wielen” in het hoofdstuk “Technische
gegevens”.
WINTERBANDEN
De winterbanden moeten dezelfde
maat hebben als de standaard
geleverde banden.
Het Abarth Servicenetwerk kan u raad
geven over de meest geschikte band
voor elk gebruik.
153)
Voor het type band, de
bandenspanning en de specificaties
van de winterbanden, de aanwijzingen
gegeven in de paragraaf “Wielen” in het
hoofdstuk “Technische gegevens”
opvolgen.SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen moet
aan de plaatselijke voorschriften in elk
land voldoen.
Sneeuwkettingen mogen alleen op de
banden van de voorwielen
(aandrijfwielen) gemonteerd worden.
Controleer de spanning van de
sneeuwkettingen na enkele tientallen
meters rijden.
36)
BELANGRIJK
149)Onthoud dat de wegligging van de
auto in grote mate van een juiste
bandenspanning afhankelijk is.
150)Als de bandenspanning te laag is, kan
de band oververhit raken en als gevolg
daarvan ernstig beschadigd raken.
151)Verwissel de banden niet kruiselings,
door ze van de rechterzijde naar de
linkerzijde en omgekeerd te verplaatsen.
152)Voer bij lichtmetalen velgen nooit
spuitwerkzaamheden uit die een
temperatuur vereisen boven 150°C. Dit kan
de mechanische eigenschappen van de
wielen in gevaar brengen.
153)De max. snelheid voor winterbanden
met "Q"-markering is 160 km/h. De
snelheidsbeperkingen moeten echter altijd
nauwlettend worden opgevolgd.
135
Versies met stickers
Auto's die geheel of gedeeltelijk zijn
bedekt, versierd en/of aangepast met
stickers, mogen alleen met de hand
worden gereinigd.
Gebruik van oplosmiddelen, was,
schoonmaakmiddelen of vergelijkbare
producten wordt niet aanbevolen voor
het onderhoud van de auto, aangezien
de stickers hierdoor zouden kunnen
beschadigen of losraken.
Gebruik van dergelijk
reinigingsmiddelen en -wijzen maken de
garantie daarom nietig.
OPMERKING We raden gebruik van
milde producten aan voor de reiniging
van de auto.
BELANGRIJK In geval van vlekken
(ringen) op het omhulsel, deze
verwijderen, door ze opnieuw te
wassen en af te drogen met een
niet-schurende, zachte doek.
37) 38) 39) 40)
Ruiten
Gebruik specifieke
schoonmaakmiddelen voor ruiten.
Gebruik tevens schone doeken om
krassen en beschadigingen te
voorkomen.BELANGRIJK Veeg het
binnenoppervlak van de achterruit
voorzichtig met een doek af, en volg
hierbij de richting van de elektrische
weerstandsdraden om de
achterruitverwarming niet te
beschadigen.
41)
Koplampen
Gebruik een zachte, vochtige doek die
in water met een specifiek
autowasmiddel is gedrenkt.
BELANGRIJK Gebruik nooit
aromatische stoffen (bijv. benzine) of
ketonen (bijv. aceton) om de kunststof
lampenglazen van de koplampen te
reinigen.
BELANGRIJK Als de auto met een
hogedrukreiniger wordt gewassen,
moet de straal op minstens 20 cm van
de koplampen worden gehouden.
Motorruimte
Spuit de motorruimte na het
winterseizoen zorgvuldig uit. Hierbij
mag de waterstraal niet rechtstreeks op
de elektronische regeleenheden
worden gericht. Scherm de bovenste
luchtroosters goed af om de motor van
de ruitenwisser niet te beschadigen.Laat deze werkzaamheden uitvoeren
door een gespecialiseerd bedrijf.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van
de motorruimte moet de contactsleutel
in de stand STOP staan en de motor
koud zijn. Controleer na het reinigen of
de verschillende beschermingen (bijv.
rubberen doppen en kappen) niet
verwijderd of beschadigd zijn.
Softtop wassen/reinigen
Het is raadzaam speciale producten
voor het reinigen van de stof van de
softtop te gebruiken.
De stof van de softtop is behandeld
met een speciaal waterafstotend en
waterdichtmakend product. De
waterafstotende eigenschappen zullen
in de loop der tijd slechter worden
vanwege de blootstelling aan de
weersinvloeden.
42) 43) 44) 45) 46)
Verwijder zoveel mogelijk vuil van het
oppervlak van de softtop met een
zachte borstel of een stofzuiger voordat
u hem gaat wassen. Dit zal het
eindresultaat aanmerkelijk verbeteren.
Als er geen speciale producten
voorhanden zijn, het dak met water en
neutrale zeep reinigen met een spons
(bij voorkeur in de schaduw).
Spoel de softtop af met schoon water
nadat alle vlekken verwijderd zijn.
137
RICHTLIJNEN VOOR DE BEHANDELING VAN HET VOERTUIG AAN
HET EINDE VAN DE LEVENSDUUR
(voor bepaalde markten)
Al jaren zet FCA zich volledig in voor de bescherming van het milieu via de continue verbetering van de productieprocessen en
de realisatie van producten die steeds "eco-compatibeler" zijn. Om de klanten de best mogelijke service te garanderen in
overeenstemming met de milieuwetgeving en conform de Europese richtlijn 2000/53/EG inzake de behandeling van voertuigen
aan het einde van hun levensduur, biedt FCA haar klanten de mogelijkheid hun auto aan het einde van zijn levensduur zonder
extra kosten in te leveren. De Europese richtlijn bepaalt namelijk dat het voertuig kan worden ingeleverd zonder kosten voor de
laatste houder of eigenaar als het voertuig geen of een negatieve marktwaarde heeft.
Voor de kosteloze inlevering van het voertuig aan het einde van zijn levensduur kunt u als u een andere auto gaat aanschaffen,
zich tot een van onze dealers of tot een door FCA goedgekeurd inzamelings- en verwerkingsbedrijf wenden. Deze bedrijven zijn
zorgvuldig geselecteerd en bieden kwaliteitsservice voor de inzameling, verwerking en recycling van afgedankte auto’s met
respect voor het milieu.
Voor meer informatie over deze inzamelings- en verwerkingsbedrijven kunt u zich wenden tot een FCA Servicepunt, het
telefoonnummer in het garantieboekje bellen of naar de websites van de verschillende merken van FCA gaan.
156
TECHNISCHE GEGEVENS
Overzichtstabel bedieningselementen op stuurwiel
Tekst Bediening (drukken/draaien)
Inkomend gesprek aannemen;
Een tweede inkomend telefoongesprek aannemen en het lopende telefoongesprek in de wacht
zetten;
Weergave van de 10 laatste oproepen op het instrumentenpaneel
Inkomend gesprek weigeren;
Lopend gesprek beëindigen;
Het display verlaten op het instrumentenpaneel van de laatste oproepen (alleen met het
bladeren door oproepen actief)
Uitschakelen/opnieuw inschakelen van de microfoon tijdens een telefoongesprek;
Inschakelen/uitschakelen van de Pauze van de bron USB/iPod,Bluetooth®;
Inschakelen/uitschakelen van de Mute-functie van de radio
+/-
Kort indrukken: volume stapsgewijs verhogen/verlagen;
Ingedrukt houden: volume continu verhogen/verlagen tot de toets wordt losgelaten
Spraakherkenning inschakelen;
Spraakbericht onderbreken om nieuwe spraakopdracht te kunnen geven;
Spraakherkenning onderbreken
Rechter wieltje naar boven of beneden draaien:Kort indrukken: (Radiomodus): selectie van volgende/vorige radiostation
Lang indrukken (Radiomodus): scannen van hogere/lagere frequenties tot de knop wordt
losgelaten
Kort indrukken (USB/iPod,Bluetooth® modus): selectie van vorige/volgende nummer
Ingedrukt houden (USB/iPod,Bluetooth®-modus): snel vooruit-/terugspoelen tot de toets
wordt losgelaten.
Kort indrukken (telefoonmodus): selectie van volgende/vorige oproep (alleen met bladeren door
oproepen actief)
163
Systeem in-/
uitschakelen
Het systeem wordt in-/uitgeschakeld
door het indrukken van de
(ON/OFF)
toets/knop.
Draai de toets/knop respectievelijk
rechtsom/linksom om het radiovolume
te verhogen/verlagen.
Radiomodus
Nadat het gewenste radiostation is
gekozen, wordt de volgende informatie
op het display weergegeven:
Bovenaan: de lijst van opgeslagen
(voorkeuze) radiostations wordt
weergegeven; het station dat
momenteel beluisterd wordt, is
gemarkeerd.
In het midden: weergave van de naam
van het huidige radiostation en de
toetsen om het vorige of het volgende
radiostation te selecteren.
Onderaan: weergave van de volgende
toetsen:
"Browse": lijst van beschikbare
radiostations;
"AM/FM", "AM/DAB", "FM/DAB":
selectie van de gewenste golfband
(herconfigureerbare toets al naar gelang
de geselecteerde golfband: AM, FM of
DAB);
"Afstem.": handmatige afstemming
op het radiostation (niet beschikbaar
voor DAB-radio's);
"Info": aanvullende informatie over
de beluisterde bron;
"Audio": toegang tot het scherm
"Audio-instellingen".
Audiomenu
Via het menu “Audio” kunnen de
volgende regelingen worden gemaakt:
"Equalizer" (waar aanwezig);
"Balans / Fade" (om audiobalans
rechts/links en voor/achter te regelen);
"Volume / Snelheid" (automatische
snelheidsafhankelijke volumeregeling);
"Loudness" (waar aanwezig);
"Auto-On Radio";
"Vertrag. uitsch. radio"
Druk op de toets
/ Gereed om het
menu "Audio" af te sluiten.
Media-modus
Audiobron selecteren
Druk op de toets "Bron" om de
gewenste audiobron uit de beschikbare
bronnen te selecteren. AUX, USB,
iPod ofBluetooth®
Toepassingen die worden gebruikt op
draagbare apparaten zijn mogelijk
niet compatibel met het
Uconnect™-systeem.Nummer kiezen (Browse)
Bij ingeschakelde Media-modus, de
knoppen
/kort indrukken om
het vorige/volgende nummer af te
spelen of de knoppen
/
ingedrukt houden om het nummer
snel vooruit/achteruit te spoelen.
Voor talen met speciale tekens (bijv.
Grieks) die niet door het systeem
worden ondersteund, is het
toetsenbord niet beschikbaar. In deze
gevallen is bovenstaande functie
beperkt.
Bluetooth® bron
Een Bluetooth® Audioapparaat
koppelen
Ga als volgt te werk om eenBlu-
etooth® audioapparaat te koppelen:
schakel de functieBluetooth®in
op het apparaat;
druk op de knop MEDIA op het
voorpaneel;
als de "Media"-bron actief is, druk
dan op de knop "Bron";
selecteer deBluetooth® Media-
bron;
druk op de knop "Toestel toev.";
zoekUconnect®ophet
Bluetooth®-audioapparaat (tijdens de
koppelingsfase verschijnt op het
scherm de voortgang van het proces);
164
MULTIMEDIA
voer, als het audioapparaat hierom
vraagt, de PIN-code in die wordt
getoond op het display van het
systeem of bevestig de op het apparaat
getoonde PIN;
als de koppelingsprocedure met
succes is afgesloten, wordt een scherm
getoond. Als "Ja" op de vraag wordt
geselecteerd, wordt hetBluetooth®-
audioapparaat als favoriet gekoppeld
(het apparaat heeft voorrang op alle
andere apparaten die later worden
gekoppeld). Als "Nee" wordt geselect-
eerd, wordt de prioriteit op basis van de
volgorde van verbinding bepaald. Het
laatst verbonden apparaat heeft de
hoogste prioriteit;
een audioapparaat kan ook
gekoppeld worden door te drukken op
de telefoontoets op het voorpaneel
en door "Instellingen" te selecteren of
door, vanuit het menu "Instellingen",
"Telefoon/Bluetooth" te selecteren.
Raadpleeg het instructieboekje van de
mobiele telefoon als deBluetooth®
verbinding tussen mobiele telefoon en
systeem wordt verbroken.
De radio kan het nummer dat wordt
gespeeld veranderen door het wijzigen
van het naam-apparaat in de
Bluetooth®-instellingen van de tele-
foon (waar voorzien), als het apparaat is
aangesloten via USB na de
Bluetooth®-verbinding.Telefoonmodus
Activering telefoonmodus
Druk op de toets PHONE op het
voorpaneel om de Telefoonmodus in te
schakelen.
Met de knoppen op het display kan
men:
het telefoonnummer kiezen (met
behulp van het grafische toetsenbord
op het display);
de contacten in het telefoonboek
van de mobiele telefoon weergeven en
bellen;
de contacten uit de registers van
vorige gesprekken weergeven en
bellen;
een maximum van 10 telefoons/
audioapparaten koppelen om de
toegang en de verbinding eenvoudiger
en sneller te maken;
gesprekken van het systeem naar
de mobiele telefoon en andersom
overzetten en het geluid van de
microfoon uitschakelen bij
privégesprekken.
Het geluid van de mobiele telefoon
wordt over het audiosysteem van het
voertuig uitgezonden: het systeem
schakelt automatisch het geluid van de
autoradio uit wanneer de
Telefoonfunctie wordt gebruikt.Als u de lijst met mobiele telefoons en
ondersteunde functies wilt te
raadplegen, gaat u naar de website
www.DriveUconnect.eu.
Mobiele telefoon koppelen
Ga als volgt te werk voor het koppelen
van de mobiele telefoon:
schakel de functieBluetooth®in
op de mobiele telefoon;
druk op de knop PHONE op het
voorpaneel;
als er nog geen telefoon aan het
systeem gekoppeld is, toont het display
een speciaal scherm;
selecteer "Ja" om de
koppelingsprocedure te starten en zoek
vervolgens hetUconnect™-apparaat
op de mobiele telefoon (als "Nee" wordt
geselecteerd, wordt het hoofdscherm
van de Telefoon getoond);
voer, als de mobiele telefoon hierom
vraagt, de PIN-code getoond op het
display van het systeem in op het
toetsenbord van uw telefoon of
bevestig de op de mobiele telefoon
getoonde PIN;
vanuit het scherm "Telefoon" kan de
mobiele telefoon altijd gekoppeld
worden door op de knop "Instelling" te
drukken: druk op de knop "Toestel
toev." en ga verder zoals hierboven
beschreven;
165
my:Car
Met my:Car kunt u de toestand van uw
voertuig bewaken.
my:Car kan storingen in realtime
detecteren en de gebruiker informeren
wanneer het onderhoudsinterval
verlopen is. Druk op de knop "my:Car"
om van deze toepassing gebruik te
maken.
Op het display verschijnt een scherm
met de "care:Index" sectie, waarin alle
gedetailleerde informatie over de status
van het voertuig wordt getoond. Druk
op de knop "Actieve waarschuwingen"
om de informatie (indien aanwezig)
over de storingen van het voertuig te
tonen die het branden van een
waarschuwingslampje tot gevolg
hadden.
De voertuigstatus kan worden
geraadpleegd op
www.driveuconnect.eu of via de
Uconnect™LIVEApp.
Instellingen
Druk op de knop
op het voorpaneel
voor de weergave van het menu
"Instellingen".
OPMERKING De weergegeven
menu-items hangen van de versie af.
Het menu omvat de volgende opties:
Weergave;
Meeteenheid;
Spraakopdrachten;
Klok & Datum;
Lichten (waar aanwezig);
Portieren+Vergrend.;
Opties uit. motor;
Audio;
Telefoon /Bluetooth®;
Configur. SiriusXM (waar aanwezig);
Configur. Radio;
Instellingen Resetten;
Persl. gegev. wissen.
Navigatie (alleen
Uconnect™ 5" Nav LIVE)
Een route plannen
WAARSCHUWING In het belang van de
veiligheid en om afleiding tijdens het
rijden te beperken, kunt u het beste
altijd uw route plannen voordat u op
weg gaat.
Ga als volgt te werk om een route te
plannen:
tik op het scherm om het
Hoofdmenu te openen;
tik op "Navigeer naar";
tik op "Adres"; U kunt de land- of
provincie-instelling wijzigen door de
vlag aan te raken voordat u een stad
selecteert;
voer de naam of de postcode van
de plaats in. Tijdens het typen worden
plaatsen met vergelijkbare namen in
de lijst weergegeven;
voer de straatnaam in. Tijdens het
typen worden straten met vergelijkbare
namen in de lijst weergegeven. Zodra
de juiste straatnaam in de lijst
verschijnt, tikt u op de naam om de
bestemming te selecteren;
voer het huisnummer in en tik op
"Ok";
als de optie "Toon locatievoorbeeld"
in het menu Geavanceerde instellingen
is ingeschakeld, wordt uw positie op
de kaart weergegeven. Tik op
"Selecteer" om door te gaan of op
"Terug" om een ander adres in te
voeren;
wanneer de nieuwe route wordt
weergegeven, tikt u op "OK". Voor
nadere informatie over de route tikt u
op “Details”. Als u uw route wilt
wijzigen, bijvoorbeeld als u via een
bepaalde locatie wilt reizen of een
nieuwe bestemming wilt selecteren, tik
dan op “Wijzig route”.
U wordt dan naar uw bestemming
geleid aan de hand van gesproken
instructies en aanwijzingen op het
scherm.
170
MULTIMEDIA