Kort en bondig13Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
Alarmknipperlichten 3 145.
Claxon
j indrukken.
Wis-/wasinstallatie
VoorruitwissersHI:snelLO:langzaamINT:intervalwissen of automatisch
wissen met regensensorOFF:uit
Hendel omlaag in de stand 1x duwen
om wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitwisser uitgescha‐
keld is.
Voorruitwisser 3 90, wisserblad
vervangen 3 254.
28Sleutels, portieren en ruitenSluiten
Binnenste handgreep gebruiken.
Centrale vergrendeling 3 21.
Elektrische achterklep
9 Waarschuwing
Wees voorzichtig bij het gebruik
van de elektrische achterklep. Er
bestaat verwondingsgevaar, met
name voor kinderen.
Houd tijdens de bediening de
bewegende achterklep goed in de gaten. Zorg ervoor dat er tijdens
de bediening niets bekneld raakt
en dat er niemand in het bewe‐
gingsgebied staat.
U kunt de elektrische achterklep als
volgt bedienen:
● Door tweemaal op X van de
elektronische sleutel te drukken.
Om onbedoeld openen van de
achterklep te voorkomen, moet
X langer worden ingedrukt dan
bij het vergrendelen of ontgren‐
delen.
● Handsfree bediening met behulp van de bewegingssensor onder
de achterbumper.
● Met de tiptoets onder de sierlijst van de achterklep en C in de
geopende achterklep.
● De schakelaar C aan de
binnenzijde van het bestuurders‐ portier.
Bij auto's met automatische versnel‐
lingsbak kan de achterklep alleen worden bediend wanneer de auto stil‐ staat en met de keuzehendel in P.
De richtingaanwijzers knipperen en u
hoort een geluidssignaal wanneer de elektrische achterklep in werking is.
Let op
De bediening van de elektrische
achterklep heeft geen invloed op de
centrale vergrendeling. Het is niet
nodig om de auto te ontgrendelen
om de achterklep te openen met de
knop op de elektronische sleutel, de
tiptoets onder de sierlijst van de
achterklep of de handsfree bedie‐
ning. Hiervoor moet de elektroni‐
sche sleutel zich wel buiten de auto
bevinden, binnen ongeveer
één meter van de achterklep.
Laat de elektronische sleutel niet
achter in de bagageruimte.
Vergrendel de auto na het sluiten,
indien hij eerder werd ontgrendeld.
Centrale vergrendeling 3 21.
Sleutels, portieren en ruiten29Bediening met de elektronische
sleutel
Druk tweemaal op X om de achter‐
klep te openen of te sluiten. Om onbe‐
doeld openen van de achterklep te
voorkomen, moet X langer worden
ingedrukt dan bij het vergrendelen of
ontgrendelen.
Handsfree bediening met behulp van
de bewegingssensor onder de
achterbumper
Beweeg uw voet heen en weer onder
de achterklep, onder het gedeelte
waar het hologram op de grond wordt
geprojecteerd. Houd uw voet niet
langer onder de bumper en beweeg
niet te langzaam. De elektronische
sleutel moet zich buiten de auto
bevinden, binnen ongeveer
één meter van de achterklep.
Wanneer het systeem een voetbewe‐ ging detecteert, activeert het systeemna korte tijd de achterklep.
9 Gevaar
Raak tijdens de handsfree bedie‐
ning geen voertuigonderdelen
onder de auto aan. Er bestaat dan gevaar voor verwonding vanwege
hete motoronderdelen.
Bediening met de tiptoets onder de
sierlijst van de achterklep
Om de achterklep te openen, drukt u
op de tiptoets onder de achterkleplijst
totdat de achterklep begint te bewe‐
gen. Als de auto is afgesloten, moet
Sleutels, portieren en ruiten31
● Normale modus MAX: Elektri‐
sche achterklep opent tot maxi‐
male hoogte.
● Tussenmodus 3/4: Elektrische
achterklep opent tot een vermin‐
derde hoogte, die u kunt instel‐ len.
● Modus Off: Achterklep kan alleen
handmatig worden bediend.
Verminderde openingshoogte in
tussenmodus instellen
1. Draai de modusschakelaar naar 3/4 .
2. Open de elektrische achterklep met één van de schakelaars.
3. Stop de klep op de gewenstehoogte door één van de schake‐
laars in te drukken. Zet de stil‐
staande achterklep zo nodig met
de hand in de gewenste stand.
4. Houd de toets C aan de
binnenkant van de geopende
achterklep drie seconden inge‐
drukt.
Let op
De openingshoogte moet met de auto op de grond worden gepro‐ grammeerd.
U hoort een geluidssignaal en de rich‐ tingaanwijzers knipperen wanneer de
nieuwe instelling is opgeslagen. De
verlaagde hoogte kan alleen worden
ingesteld bij een openingshoek van
meer dan 30°.
Wanneer u het stelwiel in het bestuur‐ dersportier naar de tussenmodus
3/4 draait, zal de elektrische achter‐
klep opengaan tot aan de nieuw inge‐ stelde positie.
De achterklep kan alleen geopend
blijven als er een minimale hoogte is
overschreden (minimale openings‐
hoek van 30°). U kunt geen openings‐
hoogte programmeren die een lagere
hoogte oplevert.
Beveiligingsfunctie
Wanneer de elektrische achterklep
tijdens het openen of sluiten een
obstakel raakt, keert de klep automa‐ tisch een stukje om. Bij meerdere
obstakels tijdens één beweging wordt
de functie gedeactiveerd. In dat geval moet u de achterklep met de hand
openen of sluiten.
De elektrische achterklep heeft
beknellingssensoren langs de zijran‐
den. Herkennen deze sensoren een
obstakel tussen de achterklep en de
34Sleutels, portieren en ruitenLet op
Wijzigingen in het interieur, zoals het
aanbrengen van stoelhoezen en het
openen van de ruiten of het zonne‐
dak, zijn mogelijk van invloed op de
interieurbewaking.
Inschakelen zonder interieur- en
hellingshoekbewaking
Schakel de bewaking van het interi‐
eur en de hellingshoek van de auto uit
als u dieren in de auto achterlaat, om te voorkomen dat hoge ultrasone
tonen of bewegingen het alarm acti‐
veren. Schakel ze ook uit wanneer de auto op een veerboot of een trein
staat.
1. Sluit de achterklep, de motorkap, de ruiten en het zonnedak.
2. Druk op o. De led in de knop
o brandt maximaal
tien minuten.
3. Portieren sluiten.
4. Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
Het statusbericht verschijnt in het
Driver Information Center.
Status-LED
De status-LED is geïntegreerd in de
sensor boven op het instrumentenpa‐
neel.
Status tijdens de eerste
30 seconden na het activeren van het alarmsysteem:LED aan:test, inschakel‐
vertragingLED knippert snel:portieren,
achterklep of
motorkap niet
goed dicht,
eventuele
systeemstoring
Status nadat systeem is geactiveerd:
LED knippert lang‐
zaam:systeem is
geactiveerd
Bij storingen de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Sleutels, portieren en ruiten39Ruiten
Voorruit Voorruitstickers
Plak geen stickers, zoals bijvoorbeeld
tolvignetten, rondom de binnenspie‐
gel op de voorruit. Anders kunnen de detectiezone van de sensor en het
zichtveld van de camera in de spie‐ gelbehuizing kleiner worden.
Vervanging van voorruitVoorzichtig
Als de auto met een vooruitzicht‐
camera voor de bestuurderson‐
dersteuningssystemen uitgevoerd is, is het zeer belangrijk dat een
eventuele vervanging van de voor‐ ruit precies volgens de specifica‐
ties van Opel plaatsvindt. Anders
werken deze systemen wellicht
niet goed en bestaat het risico van
onverwacht gedrag en/of berich‐
ten van deze systemen.
Voorzichtig
Als de auto is uitgerust met een
head-updisplay, is het van groot belang dat de voorruit precies
conform de Opel specificaties
wordt vervangen. Anders werkt
het systeem mogelijk niet goed en is het beeld mogelijk onscherp.
Elektrisch bediende ruiten
9 Waarschuwing
Wees voorzichtig bij het gebruik
van de elektrische ruitbediening.
Er bestaat verwondingsgevaar,
met name voor kinderen.
Als er achterin kinderen zitten,
moet u de kinderbeveiliging van
de elektrische ruitbediening
inschakelen.
Ruiten tijdens het sluiten goed in
de gaten houden. Ervoor zorgen dat niets of niemand bekneld
raakt.
Schakel het contact in om de elek‐
trisch bediende ruiten te bedienen.
Behouden stroom uit 3 167.
Druk # van de betreffende ruit in
om de ruit te openen of trek eraan om
de ruit te sluiten.
Toets een beetje indrukken of uittrek‐
ken: ruit gaat omhoog of omlaag
zolang u de schakelaar bedient.
Knop zover mogelijk indrukken of
uittrekken en loslaten: ruit gaat auto‐
matisch omhoog of omlaag met geac‐
tiveerde beveiligingsfunctie. U stopt
de ruit door de schakelaar nogmaals
in dezelfde richting te bedienen.
Stoelen, veiligheidssystemen71Voetgangersbescher‐
mingssysteem
Actieve motorkap
Het voetgangersbeschermingssys‐
teem vermindert mogelijk de ernst
van het letsel aan voetgangers bij een frontale botsing.
Wanneer de sensoren in de voorbum‐
per een bepaalde impact waarnemen binnen het snelheidsbereik van
25 km/u tot 50 km/u te gaan, wordt het
achtergedeelte van de motorkap
opgetild om hoofdletsel aan voetgan‐
gers te voorkomen.
Bovendien is de voorbumper ontwor‐
pen op minder beenletsel aan voet‐
gangers.
De actieve motorkap kan maar één
keer worden geactiveerd en blijft
omhoog staan. Er verschijnt een
bericht op het Driver Information
Center.
Begeef u zo spoedig naar een werk‐
plaats, en rijd daarbij zeer behoed‐
zaam, om de stelelementen, schar‐
nieren en motorkap te laten vervan‐
gen.9 Waarschuwing
Rijd niet met de motorkap
omhoog.
9 Waarschuwing
Na een frontale botsing kan de
voorbumper weliswaar intact
lijken, maar kunnen de sensoren toch beschadigd zijn. Laat een
werkplaats nagaan of de sensoren
goed werken.
In de volgende situaties wordt het
systeem mogelijk niet actief:
● De impact ligt buiten het sensor‐ bereik.
● De sensoren zijn beschadigd of afgedekt door accessoires.
● De motorkap is geblokkeerd door
sneeuw of ijs.
● De rijsnelheid is niet binnen het bereik.
● Het object is te klein.
Motorkap handmatig laten
zakken9 Waarschuwing
Na het activeren van het systeem
zijn de scharnieren van de motor‐
kap heet. Niet aanraken.
Ga als volgt om de geactiveerde
motorkap te laten zakken om naar de
dichtstbijzijnde werkplaats te gaan:
1. Trek aan de ontgrendelingshand‐ greep motorkap.
2. Druk op de veiligheidspal links op
de auto.
3. Open de motorkap zo'n 20 cm en laat deze langzaam zakken
zonder vast te klikken.
4. Druk de motorkap met beide handen op de achterste afwisse‐
lend tussen rechts en links in
kleine stapjes omlaag.
86OpbergenZet de dakdrager volgens de
montage-instructies vast.
Dakdrager wegnemen als deze niet
wordt gebruikt.
Sports Tourer
De bevestigingspunten zitten aan
weerskanten in de dakrails.
Zet de dakdrager volgens de bij de
dakdrager geleverde montage-
instructies vast.
Dakdrager wegnemen als deze niet
wordt gebruikt.
Beladingsinformatie
● Zware voorwerpen in de bagage‐
ruimte tegen de rugleuningen
leggen. Zorg dat de rugleuningen
goed vastklikken. D.w.z. dat de
rode merktekens dichtbij de
ontgrendelingshendel aan de
zijkant mogen niet meer zicht‐
baar mogen zijn. Bij stapelbare
voorwerpen de zwaarste voor‐
werpen onderop leggen.
● Voorwerpen met spanbanden aan de sjorogen vastzetten 3 81.
● Losse voorwerpen in de bagage‐
ruimte vastzetten om glijden
tegen te gaan.
● Bij het vervoeren van voorwer‐ pen in de bagageruimte mogen
de rugleuningen van de achter‐
bank niet schuin naar voren
geklapt zijn.
● Bagage niet boven de rugleunin‐ gen laten uitsteken.
● Leg niets op de bagageruimte- afdekking of op het instrumenten‐
paneel en dek de sensor boven
op het instrumentenpaneel niet af.
● De bagage mag de bediening van pedalen, handrem, schakel‐
hendel en de bewegingsvrijheid van de bestuurder niet belemme‐ ren. Geen losse voorwerpen inhet interieur leggen.
● Niet met een geopende achter‐ klep rijden.