
148Rijden en bediening
Trap om de achteruitversnelling in te
schakelen bij een 6-traps versnel‐ lingsbak op het koppelingspedaal,
haal de ring onder de schakelhendel
omhoog en haal de hendel helemaal
naar links en naar voren.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan koppeling in de
neutrale stand laten opkomen,
koppeling weer intrappen en
nogmaals schakelen.
Laat de koppeling niet onnodig slip‐
pen.
Bij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
het pedaal laten rusten.
Wanneer het systeem gedurende een bepaalde tijd koppelingsslip waar‐
neemt, wordt het motorvermogen
verlaagd. U ziet een waarschuwing
op het Driver Information Center. Laat
de koppeling los.Voorzichtig
Rijd bij voorkeur niet met de hand
voortdurend op de selectorhendel.
Aanduiding versnelling  3 91.
Stop/Start-systeem  3 136.
Remmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remvertraging
wordt echter alleen bereikt wanneer u het rempedaal stevig intrapt. Hiervooris aanzienlijk meer kracht nodig. De
remweg wordt langer. Alvorens de rit
te vervolgen, moet u de hulp van een
werkplaats.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor niet verminderd, maar er is aanzienlijk
meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelampje  R 3  91.
Antiblokkeersysteem
Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐
komt dat de wielen blokkeren. 

Rijden en bediening161
Wanneer er een vrij vak is gevonden,wordt dit op het Colour-Info-Display
aangegeven in combinatie met een akoestisch signaal. Rijd langzaam
vooruit. Stop de auto wanneer het
tweede akoestische signaal klinkt,
schakel de achteruitversnelling in,
laat het stuurwiel los en rijd op een
snelheid tot 7 km/u.Rijd voor- en achteruit en let daarbij
op de waarschuwingen van de
parkeerhulp totdat de handeling is
afgerond. Na afloop dooft  $ op de
instrumentengroep.
Inparkeren bij haaks parkeren
Inschakelen
7" Colour-Info-Display: om een
parkeervak te zoeken activeert u het
systeem door  Parkeerhulp te selecte‐
ren op de startpagina van het
aanraakscherm. Selecteer vervol‐
gens  Hier dwarsparkeren .
8" Colour-Info-Display: om een
parkeervak te activeren activeert u
het systeem door op  Í te drukken.
Kies Rijfuncties op het aanraak‐
scherm en vervolgens  Parkeerhulp.
Kies  Haaks inparkeren .
$  gaat branden op de instrumenten‐
groep om aan te geven dat het
systeem geactiveerd is.
Verlaag de rijsnelheid tot onder
20 km/u.
Kies met de richtingaanwijzerhendel
de kant van de weg waar u wenst te
parkeren.
De afstand tussen uw auto en de rij
geparkeerde auto's bedraagt zo'n 0,5 tot 1,5 meter.
Wanneer er meerdere parkeervakken
naast elkaar worden gevonden, wordt de auto naar het laatste vak gestuurd. 

162Rijden en bediening
Wanneer er een vrij vak is gevonden,wordt dit op het Colour-Info-Display
aangegeven in combinatie met een akoestisch signaal. Stop de auto,
schakel de achteruitversnelling in en
rijd op een snelheid tot 7 km/u.Rijd voor- en achteruit volgens de
instructies en let daarbij op de waar‐
schuwingen van de parkeerhulp en
de geluidssignalen totdat de hande‐
ling is afgerond. Na afloop dooft  $ op
de instrumentengroep.
Het systeem wordt tijdens een
parkeermanoeuvre automatisch
gedeactiveerd, wanneer de achter‐
kant van de auto een obstakel tot op
minder dan 50 cm is genaderd.
Uitparkeren bij fileparkeren
Inschakelen
7" Colour-Info-Display: bij het verla‐
ten van een naastgelegen parkeervak
activeert u het systeem door
Parkeerhulp  te selecteren op de start‐
pagina van het aanraakscherm. Kies vervolgens  Uitparkeren bij
fileparkeren .
8" Colour-Info-Display: om uit te
parkeren bij fileparkeren activeert u
het systeem door op  Í te drukken.
Kies Rijfuncties op het aanraak‐
scherm en vervolgens  Parkeerhulp.
Kies  Uitparkeren bij fileparkeren .
Kies met de richtingaanwijzerhendel de kant waaraan u wilt uitparkeren.
Schakel de achteruitversnelling of
een versnelling voorruit in, laat het
stuurwiel los en rijd op een snelheid
tot 5 km/u. 

184Verzorging van de auto
Leg de veiligheidsgrendel links opzij
en open de motorkap.
De motorkap wordt automatisch
omhoog gehouden.
Als de motorkap wordt geopend
tijdens een Autostop, wordt de motor automatisch herstart omwille van
veiligheidsredenen.
Stop/Start-systeem  3 136.
Sluiten Laat de motorkap zakken en laat het
vanaf een lage hoogte (20-25 cm) in het slot vallen. Controleer of de
motorkap vergrendeld is.
Voorzichtig
Druk de motorkap niet in het slot
om deuken te voorkomen.
Motorolie
Controleer het oliepeil ook regelmatig
handmatig om schade aan de motor te voorkomen. Vergewis u ervan dat
de gebruikte olie de juiste specificatie heeft. Aanbevolen olie en smeermid‐
delen  3 222.
Het maximale motorolieverbruik is
0,6 l per 1000 km.
Alleen op een vlakke ondergrond
controleren. De motor moet op
bedrijfstemperatuur zijn en minstens
vijf minuten uitgeschakeld zijn
geweest.
Oliepeilstok uittrekken, afvegen, tot
aan de aanslag van de handgreep
weer insteken, opnieuw uittrekken en
het motoroliepeil aflezen.
Peilstok tot aan de aanslag van de
handgreep insteken en een halve
slag draaien.
Wanneer het motoroliepeil tot het
merkteken  MIN is gedaald, dan
motorolie bijvullen. 

Verzorging van de auto187Accu
De accu van de auto is onderhouds‐ vrij als het rijgedrag zodanig is dat
deze voldoende wordt opgeladen.
Door korte ritten en vaak starten kan
de accu ontladen raken. Vermijd het
gebruik van onnodige elektrische
verbruikers.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto meer dan vier
weken achtereen stilstaat, kan de
accu ontladen raken. Poolklem van
de minpool van de accu loskoppelen.
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐
keld contact aansluiten en loskoppe‐
len.
Ontlaadbeveiliging van accu  3 118.
De accu ontkoppelen
Als de boordaccu moet worden losge‐
koppeld (bijv. voor onderhoudswerk‐
zaamheden), moet de alarmsirene
als volgt worden gedeactiveerd:
Schakel het contact in en uit en
ontkoppel de boordaccu binnen
15 seconden.
Accu vervangen Let op
Elke afwijking van de in dit hoofdstuk gegeven instructies kan leiden tot
een tijdelijke uitschakeling van het
stop- startsysteem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐
roosters open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening open is, moet
deze met een afdekkap worden afge‐ sloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Vervang bij auto's met een  AGM-accu
(Absorptive Glass Mat) de accu door een andere AGM-accu.
U kunt een  AGM-accu herkennen aan
het label op de accu. Wij bevelen het
gebruik aan van een originele Opel-
accu.
Let op
Als u een andere AGM-accu
gebruikt dan de originele Opel accu, kunnen slechtere prestaties het
gevolg zijn.
Het wordt geadviseerd de accu door
een werkplaats te laten vervangen.
Stop/Start-systeem  3 136. 

188Verzorging van de autoAccu opladen9Waarschuwing
Bij auto's met een stop-startsys‐
teem moet u ervoor zorgen dat het oplaadvermogen geen 14,6 volt
overschrijdt wanneer u een accu-
oplader gebruikt. Anders kan de
accu beschadigd raken.
Starthulp gebruiken  3 214.
Waarschuwingslabel
Betekenis van symbolen: ● Geen vonken of open vlammen en niet roken.
● Bescherm de ogen altijd. Explo‐ sieve gassen kunnen blindheid of
letsel veroorzaken.
● Houd de accu buiten het bereik van kinderen.
● De accu bevat zwavelzuur dat aanleiding kan geven tot blind‐
heid of ernstige brandwonden.
● Zie de gebruikershandleiding voor meer informatie.
● Explosief gas kan in de buurt van
de accu aanwezig zijn.
Dieselbrandstofsysteem
ontluchten
Na het leegrijden van de tank moet
het dieselbrandstofsysteem worden
ontlucht. Schakel het contact drie‐
maal 15 seconden in. Start de motor
vervolgens maximaal 40 seconden.
Herhaal deze procedure na minstens vijf seconden. Slaat de motor niet
aan, dan Roep de hulp in van een
werkplaats.Wisserblad vervangen
Til de ruitenwisserarm op tot hij
omhoog blijft staan, druk op de knop
om het wisserblad los te maken en
verwijder het.
Maak het ruitenwisserblad in een
lichte hoek aan de ruitenwisserarm vast en druk tot het vastklikt.
Laat de ruitenwisserarm voorzichtig
zakken. 

Service en onderhoud221Service en
onderhoudAlgemene informatie ..................221
Service-informatie ...................221
Aanbevolen vloeistoffen, smeer‐ middelen en onderdelen ............222
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen .......................222Algemene informatie
Service-informatie
Het is voor de bedrijfs- en verkeers‐ veiligheid en voor het behoud van de
waarde van uw auto belangrijk dat
alle servicewerkzaamheden met de
voorgeschreven intervallen worden
uitgevoerd.
Het uitgebreide bijgewerkte service‐
schema voor uw auto is beschikbaar in de werkplaats.
Er is sprake van zware bedrijfsom‐
standigheden als een of meer van de
volgende situaties vaak voorkomen:
Koude starts, frequent stoppen en
optrekken zoals bij taxi's en politie‐
voertuigen, ritten met een aanhanger, ritten in de bergen, ritten op slechte
en rulle wegdekken, ernstige lucht‐
vervuiling, zand en veel stof in de
lucht, ritten op grote hoogte en grote
temperatuurschommelingen. In deze
zware omstandigheden moeten
bepaalde onderhoudswerkzaamhe‐
den wellicht vaker dan met het regu‐
liere service-interval worden verricht.
Servicedisplay  3 87.Service-intervallen - landengroep
1
Aan de auto moet om de 25.000 km
onderhoud gepleegd worden, of na
één jaar, wat het eerst voorkomt,
tenzij anders vermeld op het service-
display.
De service-intervallen gelden voor de volgende landen:
Andorra, Oostenrijk, België, Cyprus,
Denemarken, Finland, Frankrijk,
Duitsland, Griekenland, Groenland,
IJsland, Ierland, Italië, Liechtenstein,
Luxemburg, Malta, Monaco, Neder‐
land, Noorwegen, Portugal, San
Marino, Spanje, Zweden, Zwitser‐
land, Verenigd Koninkrijk.
Service-intervallen - landengroep
2
Aan een auto met motortype EB2DT, EB2FDTM of EB2DTS moet om de
15.000 km onderhoud gepleegd
worden, of na één jaar, wat het eerst
voorkomt, tenzij anders vermeld op
het service-display. Aan een auto met
een ander motortype dan genoemd
moet om de 25.000 km onderhoud 

251Regensensor................................ 94
Registreren van autogegevens en privacy ................................ 245
Remassistentie  .......................... 150
Rem- en koppelingssysteem  .......91
Rem- en koppelingsvloeistof ......222
Remmen  ............................ 148, 186
Remvloeistof  .............................. 186
Reparatie ongevalsschade .........240
Reservewiel  ............................... 212
Richtingaanwijzer  ........................89
Richtingaanwijzers ..................... 114
Roetfilter ............................... 92, 140
Ruiten ........................................... 37
Rijgedrag en aanhangertips  ......176
Rijverlichting  .......................... 12, 93
S Schakelen ..................................... 91
Schakel motor uit ..........................90
Selectieve katalysatorreductie ....141
Service ............................... 130, 221
Service-display  ............................ 87
Service-indicatie  .......................... 90
Service-informatie ...................... 221
Sjorogen  ...................................... 70
Sleutels  ........................................ 21
Sleutels, sloten ............................. 21
Sneeuwkettingen  .......................206
Snelheidsbegrenzer .............94, 154Snelheidsmeter ............................ 85
Software-update .........................243
Spanningsverliesdetectie .............93
Spanningsverliesdetectiesys‐ teem  ....................................... 204
Spiegelverstelling  ..........................9
Sproeiervloeistof  ........................186
Startbeveiliging  ............................ 34
Starten en bedienen ...................132
Starthulp gebruiken  ...................214
Stoelpositie  .................................. 43
Stoelverstelling  ........................7, 44
Stoelverwarming ........................... 46
Stop/Start-systeem .....................136
Storing  ....................................... 146
Storingsindicatielamp  ..................90
Stroomonderbreking  ..................147
Stroomspaarmodus ....................134
Sturen ......................................... 132
Stuurbedieningsknoppen  .............75
Stuurwiel instellen .......................... 9
Stuurwielverstelling ...................... 75
Stuurwielverwarming  ...................75
Symbolen ....................................... 4 Systeemcontrole ........................... 90
T
Tanken ....................................... 174 Te laag brandstofpeil  ...................93
Toerenteller  ................................. 86Trechter...................................... 174
Trekhaak .................................... 177
Trekken............................... 176, 215
Trekstang.................................... 176
Typeplaatje  ................................ 225
U
Uitlaatgassen  ............................. 140
Uitrol-brandstofafsluiter  .............136
Uitstapverlichting  .......................117
Ultrasoonparkeerhulp .................156
Uw autogegevens  ..........................3
V Valetmodus................................... 97
Van banden- en velgmaat veranderen  ............................. 206
Vaste luchtroosters  ....................129
Veiligheidsgordel  ...........................8
Veiligheidsgordels  .......................48
Velgen en banden  .....................202
Ventilatie ..................................... 119
Verbanddoos  ............................... 70
Vergrendelingssysteem  ...............32
Verkeersbordherkenning ..............94
Verlichting middenconsole  ........117
Verlichtingsfuncties..................... 117
Verlichting zonneklep  ................117
Vermoeidheidsdetectie ...............172
Versnellingsbak  ........................... 16
Versnellingsbakdisplay  ..............144