
Sleutels, portieren en ruiten23
1. Ontgrendel het deksel door eenschroevendraaier in de uitsparing
te plaatsen.
2. Verwijder het deksel.
3. Verwijder de lege batterij.
4. Vervang de batterij. Gebruik een CR1620 of een vergelijkbare
batterij. Let op de stand van de
batterij.
5. Plaats het deksel.
Storing
Als de centrale vergrendeling niet met
de handzender kan worden vergren‐
deld of ontgrendeld, kan dit het
gevolg zijn van het volgende:
● Storing in de handzender.
● Het bereik wordt overschreden.
● De batterijspanning is te laag. ● Herhaald, opeenvolgend gebruik van de handzender buiten hetbereik, waardoor er opnieuwgesynchroniseerd moet worden.
● Overbelasting van de centrale vergrendeling door herhaalde,
snel opeenvolgende activering
van de handzender, waardoor de
stroomvoorziening voor korte tijd
wordt onderbroken.
● Storing door radiogolven afkom‐ stig van externe zenders met eenhoog vermogen.
Handmatig ontgrendelen 3 25.Elektronisch sleutelsysteem
Voor een passieve bediening van de
volgende functies:
● centrale vergrendeling 3 25
● contact inschakelen en motor starten 3 135
U hoeft alleen de elektronische sleu‐
tel bij zich te dragen.
De elektronische sleutel bevat ook de
functionaliteit van de handzender
3 22.
Handzender met zorg behandelen,
vochtvrij houden, beschermen tegen
hoge temperaturen en onnodig
gebruik vermijden.

24Sleutels, portieren en ruitenBatterij elektronische sleutel
vervangen
Batterij meteen vervangen zodra het systeem niet meer goed werkt of het
bereik ervan afneemt. Een bericht op het Driver Information Center geeft
aan dat de batterij moet worden
vervangen 3 101.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
1. Ontgrendel het deksel door een schroevendraaier in de uitsparing
te plaatsen.
2. Verwijder het deksel.
3. Verwijder de lege batterij.
4. Vervang de batterij. Gebruik een CR2032 of een vergelijkbare
batterij. Let op de stand van de
batterij.
5. Plaats het deksel.
Storing
Als de centrale vergrendeling niet kan
worden vergrendeld of ontgrendeld of als de motor niet kan worden gestart,
kan dit de volgende oorzaken
hebben:
● Storing in elektronische sleutel.
● De elektronische sleutel is buiten
ontvangstbereik.
● De batterijspanning is te laag. ● Overbelasting van de centrale vergrendeling door herhaalde,
snel opeenvolgende activering
van de handzender, waardoor de
stroomvoorziening voor korte tijd
wordt onderbroken.
● Storing door radiogolven afkom‐ stig van externe zenders met eenhoog vermogen.
Om de storing te verhelpen, de positie van de elektronische sleutel verande‐
ren.
Handmatig ontgrendelen 3 25.

34Sleutels, portieren en ruiten
Elektronisch sleutelsysteem: Bij
ontgrendeling van de auto door met
een vinger of duim het gemarkeerde
gebied van een van de voorportier‐
grepen aan te raken wordt het dief‐
stalalarmsysteem gedeactiveerd.
De elektronische sleutel moet zich
binnen een bereik van ongeveer één
meter van het desbetreffende portier
buiten de auto bevinden.
Het systeem wordt niet gedeactiveerd door het bestuurdersportier te
ontgrendelen met de sleutel of met de
centrale vergrendelingsknop in het
interieur.
Alarm
Bij het activeren klinkt de alarmclaxon
en gaan de alarmknipperlichten tege‐ lijkertijd knipperen. Het aantal en de
duur van de alarmsignalen zijn voor‐
geschreven door de wetgever.
Het diefstalalarmsysteem is te deac‐ tiveren door c in te drukken, op de
schakelaar op de portiergreep te
drukken (met elektronisch sleutelsys‐ teem) of door het contact in te scha‐
kelen.
Het diefstalalarmsysteem is te deac‐ tiveren door c in te drukken, door het
gemarkeerde gebied van een van de
voorportiergrepen aan te raken (met elektronisch sleutelsysteem) of door
het contact in te schakelen.
Wanneer het alarm is afgegaan
zonder dat de bestuurder het heeft
uitgeschakeld, geven de alarmknip‐
perlichten dat aan. Ze lichten bij het
ontgrendelen van de auto met de
handzender driemaal kort achtereen
op. Bovendien verschijnt er na
inschakeling van het contact een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center.Boordinformatie 3 101.
Als de accu van de auto moet worden
ontkoppeld (bijv. voor onderhouds‐
werkzaamheden), moet de alarmsi‐
rene als volgt worden gedeactiveerd:
schakel het contact in en uit en
ontkoppel de accu van de auto binnen 15 seconden.
Startbeveiliging
Het systeem is onderdeel van de
contactschakelaar en het controleert
of de auto met de gebruikte sleutel
mag worden gestart.
De startbeveiliging activeert zichzelf
automatisch nadat u de sleutel uit de
contactschakelaar hebt gehaald.
Let op
RFiD-tags (Radio Frequency Identi‐
fication) kunnen de werking van de
sleutel storen. Houd de tag bij het
starten uit de buurt van de sleutel.
Let op
De startbeveiliging vergrendelt de
portieren niet. Vergrendel daarom
steeds na het verlaten van de auto
de portieren en schakel het diefstal‐
alarmsysteem in 3 25, 3 32.

238KlantinformatieKlantinformatieKlantinformatie........................... 238
Conformiteitsverklaring ............238
Reparatie ongevalsschade ......240
Erkenning van software ...........240
Software-update ......................243
Gedeponeerde handelsmerken .......................244
Registratie van voertuigdata en
privacy ....................................... 245
Event Data Recorders (EDR) ..245
Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 246Klantinformatie
Conformiteitsverklaring Radiozendsystemen
Deze auto heeft systemen die radio‐
golven conform Richtlijn 1999/5/EC of
2014/53/EU verzenden en/of ontvan‐
gen. Deze systemen voldoen aan de
essentiële vereisten en alle andere
relevante bepalingen van Richtlijn 1999/5/EC of 2014/53/EU. Exempla‐
ren van de originele Conformiteitsver‐ klaringen vindt u op onze website.

246KlantinformatieRadiofrequentie-identificatie (RFID)
RFID-technologie wordt in sommige
voertuigen gebruikt voor functies
zoals de bandenspanningscontrole
en ontstekingsbeveiliging. Het wordt
ook samen gebruikt met apparaten
zoals radiogestuurde handzenders
voor het vergrendelen/ontgrendelen
van de deuren en starten en zenders
in de auto voor het openen van gara‐ gedeuren. RFID-technologie in Opel-
voertuigen gebruikt geen persoonlijke
informatie, houdt ze niet bij of koppelt deze niet aan andere Opel-systemen
die persoonlijke informatie bevatten.

250Hellingrem ................................. 150
Hoedenplank ............................... 68
Hoofdsteunen .............................. 42
Hoofdsteunverstelling ....................8
Hulpverwarming.......................... 128
I
Inbouwposities kinderveilig‐ heidssystemen ......................... 60
Inductief opladen ..........................80
Info-Display................................... 97
Inhouden ................................... 235
Inklapbare spiegels .....................35
Inleiding ......................................... 3
Instapverlichting ......................... 117 Instrumentengroep ......................82
Instrumentenverlichting .............197
Interieurverlichting ..............116, 197
K Katalysator ................................. 141
Kentekenverlichting ...................197
Keuzehendel ............................. 145
Kilometerteller .............................. 86
Kindersloten ................................. 29 Kinderveiligheids-systemen ..........57
Klimaatregeling ............................ 15
Klimaatregelsystemen ................119
Klok............................................... 79
Koelvloeistof .............................. 185
Koelvloeistof en antivries ............222Koelvloeistoftemperatuur .............92
Koelvloeistoftemperatuurmeter ...87
Koplampverstelling ....................112
L Laadsysteem ............................... 90
Lane Departure Warning ......91, 171
Led-koplampen ........................... 191
Leeslampen ............................... 116
Lekke band ................................. 210
Lichtschakelaar .......................... 110
Lichtsignaal ................................ 111
Luchtinlaat ................................. 130
Luchtroosters .............................. 128
M
Meters........................................... 85
Mistachterlicht ...................... 94, 115
Mistlamp ...................................... 94
Mistlampen ................................ 191
Mistlampen voor ........................114
Motorgegevens .......................... 230
Motor-ID...................................... 226
Motorkap .................................... 183
Motorolie .................... 184, 222, 227
Motoroliedruk ............................... 93
Motor starten ............................. 135
N
Nieuwe auto inrijden ..................132O
Olie, motor .......................... 222, 227
OnStar ........................................ 106
Ontlaadbeveiliging accu ............118
Opbergruimte................................ 64
Opbergvakken .............................. 64
Opbergvak middenconsole ..........65
Overzicht instrumentenpaneel .....10
P Panne ......................................... 215
Panoramadak .............................. 40
Panoramazichtsysteem ..............166
Parkeerhulp ............................... 156
Parkeerlichten ............................ 115
Parkeren .............................. 19, 139
Partikelfilter ................................. 140
Persoonlijke instellingen ............102
Portieren ....................................... 31
Portier open ................................. 94
Prestaties ................................... 232
Profieldiepte ............................... 205
Q Quickheat ................................... 128
R Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 246
Regelbare instrumentenverlichting ...........116