
114Verlichting
Bij noodremmanoeuvres worden de
alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld afhankelijk van de
vertraging. De alarmknipperlichten
worden automatisch uitgeschakeld
zodra u weer accelereert.
Richtingaanwijzershendel omhoog:rechter richting‐
aanwijzerhendel omlaag:linker richtingaan‐
wijzer
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐ draaien van het stuurwiel gaat derichtingaanwijzer automatisch uit.
Om driemaal te knipperen, bijv. om
van rijstrook te wisselen, de hendel
tot tegen het weerstandspunt duwen
en loslaten.
Als u bij een rijsnelheid hoger dan 60 km/u de richtingaanwijzers niet
binnen twintig seconden uitschakelt,
wordt het volume van het richtingaan‐ wijzersignaal verhoogd.
Mistlampen voor
Om in te schakelen >
indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van de mistlampen
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.

140Rijden en bediening● Vergrendel de auto.
● Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
● Koelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de motor in
werking treden 3 183.Voorzichtig
Na een rit waarbij met hoge motor‐
toerentallen of met hoge motorbe‐
lasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
30 seconden stationair laten
draaien om de turbolader te
beschermen.
Let op
Bij een ongeval waarbij airbags
worden geactiveerd, wordt de motor automatisch uitgeschakeld als de
auto binnen een bepaalde tijd tot stil‐
stand komt.
Noodfunctie bij extreem lage
temperaturen9 Waarschuwing
Deze noodhandeling mag alleen
bij extreem lage temperaturen
worden uitgevoerd en als de auto
op een vlakke ondergrond staat.
In landen waar de temperatuur
extreem laag kan zijn, kan het nood‐
zakelijk zijn de handrem niet in te
schakelen.
Dit is een noodoplossing die voor‐
komt dat de handrem bevriest.
Uitlaatgassen9 Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij
inademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de
passagiersruimte dringen, de
ruiten openen. Oorzaak van de
storing door een werkplaats laten
verhelpen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte
binnen kunnen dringen.
Roetfilter
Automatische regeneratie
Het roetfilter verwijdert schadelijke
roetdeeltjes uit de uitlaatgassen.

Rijden en bediening165of zelfs een kruising als een parkeer‐
plek herkennen. Na het inschakelen van de achteruitversnelling begint
het systeem met inparkeren. Kijk
goed of de voorgestelde parkeerplek
inderdaad beschikbaar is.
Het systeem detecteert geen onre‐
gelmatigheden in het wegdek, bijv.
op bouwterreinen. De bestuurder
neemt de verantwoordelijkheid op zich.
Blindehoeksysteem
Het dodehoeksysteem detecteert en meldt objecten die zich, binnen een
specifieke dodehoekzone, aan
weerszijden van de auto bevinden.
Het systeem geeft een visueel alarm
visueel in elke buitenspiegel bij het
detecteren die in de binnen- en
buitenspiegels wellicht niet zichtbaar zijn.
Het dodehoeksysteem maakt gebruik van sommige sensoren van de
geavanceerde parkeerhulp in de
voor- en achterbumper aan beide
zijden van de auto.9 Waarschuwing
Het blinde-hoeksysteem vervangt
het zicht van de bestuurder niet.
Het systeem detecteert geen:
● auto's die zich buiten de blinde hoeken bevinden, en die moge‐
lijk snel naderen
● voetgangers, fietsers of dieren Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzer.
Inschakelen
7'' Colour-Info-Display: selecteer
Dodehoekbewaking op de startpa‐
gina van het aanraakscherm. Het
systeem is te activeren door W te bekij‐
ken.
8'' Colour-Info-Display: druk op Í.
Kies Rijfuncties op het aanraak‐
scherm en kies vervolgens
Dodehoekdetectie . Het systeem is te
activeren door on te bekijken.
B brandt continu groen op de instru‐
mentengroep om aan te geven dat
het systeem geactiveerd is.
Werking
Wanneer het systeem tijdens het
vooruitrijden een voertuig in een dode hoek detecteert, gaat een rond ledje
op de desbetreffende buitenspiegel
branden.
Het ledje gaat bij detectie van het
voertuig onmiddellijk branden.
Wanneer u zelf langzaam inhaalt,
gaat het ledje met vertraging bran‐
den.

182Verzorging van de autoAlgemene informatieAccessoires en modificatiesvan auto
We adviseren u alleen gebruik te
maken van originele onderdelen,
accessoires en andere uitdrukkelijk
door de fabriek voor uw autotype
goedgekeurde onderdelen. Voor
andere onderdelen kunnen we – ook
als deze door autoriteiten of anders‐
zins zijn goedgekeurd – niet beoorde‐ len of deze betrouwbaar zijn en er
evenmin garant voor staan.
Bij eventuele aanpassingen, omzet‐
tingen of andere wijzigingen in de
standaard voertuigspecificaties
(waaronder, zonder beperkingen,
softwarematige aanpassingen,
aanpassingen in de elektronische
regeleenheden) wordt de door Opel
geboden garantie mogelijk ongeldig.
Bovendien kunnen dergelijke wijzi‐
gingen bestuurdersondersteunings‐ systemen, het brandstofverbruik, de
CO 2-uitstoot en andere uitstoot van
de auto nadelig beïnvloeden waar‐
door deze mogelijk niet meer voldoetaan de typegoedkeuring en de geldig‐
heid van uw kentekenbewijs in het
geding kan komen.Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een
takelwagen kunnen de spatlappen beschadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
● Auto wassen en conserveren.
● Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
● Afdichtrubbers reinigen en conserveren.
● Brandstoftank helemaal vullen.
● Motorolie verversen.
● Sproeiervloeistofreservoir leeg‐ maken.
● Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
● Bandenspanning instellen op dewaarde voor maximale belading.
● Auto in een droge en goed geventileerde ruimte parkeren.Eerste versnelling of achteruit‐
versnelling inschakelen of keuze‐ hendel in stand P zetten. Voor‐
komen dat auto kan wegrollen.
● Handrem niet aantrekken.
● Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen.
● Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat
geen van de systemen werkt,
waaronder het diefstalalarmsys‐
teem.
Weer in gebruik nemen Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
● Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voor
de elektrische ruitbediening
inschakelen.
● Bandenspanning controleren.
● Sproeiervloeistofreservoir vullen.
● Motoroliepeil controleren.

Verzorging van de auto187Accu
De accu van de auto is onderhouds‐ vrij als het rijgedrag zodanig is dat
deze voldoende wordt opgeladen.
Door korte ritten en vaak starten kan
de accu ontladen raken. Vermijd het
gebruik van onnodige elektrische
verbruikers.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto meer dan vier
weken achtereen stilstaat, kan de
accu ontladen raken. Poolklem van
de minpool van de accu loskoppelen.
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐
keld contact aansluiten en loskoppe‐
len.
Ontlaadbeveiliging van accu 3 118.
De accu ontkoppelen
Als de boordaccu moet worden losge‐
koppeld (bijv. voor onderhoudswerk‐
zaamheden), moet de alarmsirene
als volgt worden gedeactiveerd:
Schakel het contact in en uit en
ontkoppel de boordaccu binnen
15 seconden.
Accu vervangen Let op
Elke afwijking van de in dit hoofdstuk gegeven instructies kan leiden tot
een tijdelijke uitschakeling van het
stop- startsysteem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐
roosters open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening open is, moet
deze met een afdekkap worden afge‐ sloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Vervang bij auto's met een AGM-accu
(Absorptive Glass Mat) de accu door een andere AGM-accu.
U kunt een AGM-accu herkennen aan
het label op de accu. Wij bevelen het
gebruik aan van een originele Opel-
accu.
Let op
Als u een andere AGM-accu
gebruikt dan de originele Opel accu, kunnen slechtere prestaties het
gevolg zijn.
Het wordt geadviseerd de accu door
een werkplaats te laten vervangen.
Stop/Start-systeem 3 136.

200Verzorging van de autoNr.Stroomkring5Voorruitsproeierpomp voor/
achter6Voorruitsproeierpomp voor/
achter7Verwarmd stuurwiel8Achterruitenwisser9–10Centrale vergrendeling11Centrale vergrendeling12Instrumentengroep13Klimaatregelsysteem / USB14OnStar15Instrumentengroep / Klimaatre‐
gelsysteem16Rem / Startmotor / Vertraagde
uitschakeling stroom17Instrumentengroep18Geavanceerde parkeerhulp19Module kolom boven / Regelmo‐ dule aanhanger20–Nr.Stroomkring21Diefstalalarmsysteem / Start‐
knop22Regensensor / Camera23Portiermodule24Geavanceerde parkeerhulp /
Camera / Infotainment25Airbag26Module kolom boven27Diefstalalarmsysteem28–29Infotainment30–31Infotainment32Aansluiting voorin33–34Verwarmde buitenspiegels /
PortiermoduleNr.Stroomkring35Instrumentengroep / Lichtscha‐
kelaar / Geavanceerde parkeer‐
hulp / Regelmodule transmissie36Instapverlichting / Verlichting
zonneklep / Verlichting hand‐
schoenenkastje
Zekeringhouder aan de
rechterkant van het
instrumentenpaneel
Bij auto's met het stuurwiel links zit de
zekeringhouder achter een afdekking in het handschoenenkastje. Open hethandschoenenkastje en verwijder het deksel. Verwijder de steun.

248TrefwoordenlijstAAan/Uit-knop ............................... 133
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen ..............222, 227
Aanduidingen op banden ..........202
Aanhangerkoppeling ..................176
Aanhanger trekken ....................177
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 182
Accu ........................................... 187
Accuspanning ............................ 102
Achterlichten .............................. 192
Achterruitverwarming ................... 39
Achteruitkijkcamera ...................169
Achteruitrijlichten .......................115
Adaptief rijlicht (AFL) .................112
AdBlue .................................. 92, 141
Afmetingen auto ........................233
Airbag deactiveren ....................... 56
Airbag-deactivering ...................... 90
Airbag en gordelspanners ...........89
Airbaglabel.................................... 51
Airbagsysteem ............................. 51
Airconditioning ........................... 120
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 130
Akoestische signalen .................101
Alarmknipperlichten ...................113
Algemene informatie .................. 176Algemene richtlijnen voor het rijden ....................................... 132
Andere auto slepen ...................216
Antiblokkeersysteem .................148
Antiblokkeersysteem (ABS) .........91
Armsteun ................................ 46, 47
Asbakken ..................................... 80
Autogegevens ............................ 227
Autokrik....................................... 201
Automatische dimfunctie .............36
Automatische verlichting ............ 111
Automatische versnellingsbak ...144
Automatisch vergrendelen ...........29
Auto ontgrendelen .........................6
Auto slepen ................................ 215
Auto stallen ................................. 182
Autostop ............................... 93, 136
B Bagageruimte ........................ 31, 65
Bandenreparatieset ...................207
Bandenspanning .......................203
Bandenspanningswaarden ........236
Bedieningsorganen ......................75
Bekerhouders .............................. 64
Bekleding .................................... 220
Beladingsinformatie .....................72
Beslagen lampglazen ................115
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ...................................... 152

249Beveiliging van de auto................32
Binnenspiegels ............................. 36
Blindehoeksysteem ....................165
BlueInjection ............................... 141
Bolle vorm .................................... 35
Boordgereedschap .....................201
Boordinformatie .........................101
Brandstof .................................... 173
Brandstofmeter ............................ 87
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot. 175
Brandstof voor benzinemotoren 173
Brandstof voor dieselmotoren ...174
Buitenspiegels .............................. 35
Buitenspiegelverwarming ............36
Buitentemperatuur .......................78
Buitenverlichting .........................110
C
Centrale vergrendeling ................25
Claxon ................................... 13, 76
Conformiteitsverklaring ...............238
Contactslotstanden ....................132
Controlelampjes...................... 85, 88
Controle over de auto ................132
Controles .................................... 183
Cruisecontrol ....................... 94, 152
D Dagrijlicht ................................... 112
Dagteller ...................................... 86
Dak ............................................... 40Dakbelasting................................. 72
Dakdrager .................................... 71
DEF ............................................ 141
Detectiesystemen .......................156
Diefstalalarmsysteem ..................32
Dieselbrandstofsysteem ontluchten .............................. 188
Dieseluitlaatvloeistof ...................141
Dimlicht ......................................... 94
Dimlicht of groot licht ..................110
Driepuntsgordel ........................... 49
Driver Information Center .............95
E Eerste hulp ................................... 70
Elektrisch bediende ruiten ...........37
Elektrische aansluitingen .............79
Elektrische verstelling ..................35
Elektrisch systeem...................... 197
Elektronische hulpsystemen bij het rijden ................................. 150
Elektronische rijprogramma's ....146
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ..
.......................................... 91, 150
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem uit 92
Elektronisch klimaatregelsysteem ..............123
Elektronisch sleutelsysteem .........23Erkenning van software ..............240
Event Data Recorders (EDR) .....245
F
Frontaal airbagsysteem ...............54
G
Geavanceerde parkeerhulp ........159
Gebruik van deze handleiding .......3
Gedeponeerde handelsmerken ..244
Gereedschap ............................. 201
Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig ................................. 4
Gevarendriehoek .........................70
Gloeilamp vervangen ................189
Gordels ......................................... 48
Gordelverklikker ........................... 89
Gordijnairbagsysteem .................. 55
Groot licht ............................ 93, 111
Grootlichtassistent ........................94
H Halogeenkoplampen .................189
Handgeschakelde versnellingsbak ......................147
Handmatige dimfunctie ................36
Handmatige modus ...................146
Handrem ............................. 148, 149
Handschoenenkastje ...................64
Handzender ................................. 22
Head-updisplay............................. 99