192Verzorging van de autoAls w bij lagere temperaturen oplicht
en na een stukje rijden dooft, kan dit
duiden op een naderende te lage
bandenspanning. Controleer de
bandenspanningswaarden van alle
vier de banden.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden
verhoogd of verlaagd.
Monteer uitsluitend wielen met druk‐
sensoren, omdat anders w dan
enkele seconden knippert en vervol‐ gens blijft branden, samen met
controlelamp F 3 98 en er een bijbe‐
horend bericht op het Driver Informa‐ tion Center verschijnt.
Een reservewiel of tijdelijk reserve‐
wiel heeft geen druksensor. Het
bandenspanningscontrolesysteem
werkt niet op deze wielen. Voor de
overige drie wielen blijft het banden‐
spanningscontrolesysteem in
werking.
Controlelamp w en het bijbehorende
bericht blijven actief totdat de banden op de juiste bandenspanning zijn
gezet.
Driver Information Center 3 102.Boordinformatie 3 103.
Lekke band Een lekke band of een veel te lage
bandenspanning wordt aangegeven
door het oplichten van controlelamp
w samen met C 3 98 en een bijbe‐
horend bericht op het Driver Informa‐
tion Center. Stop de auto en schakel
de motor uit.
Bandenspanning 3 225.
Bandenreparatieset 3 194.
Reservewiel 3 199.
Wiel verwisselen 3 197.
InleerfunctieNa het repareren van een lekke band
en het weer op spanning brengen van de banden moet het bandenspan‐
ningscontrolesysteem opnieuw bere‐
kenen.
Bandenspanning 3 225.
Bandenreparatieset 3 194.
Selecteer onderweg het menu
Bandenspanning op het Driver Infor‐
mation Center door de knop op het
uiteinde van de wisserhendel in te
drukken. Houd de knop gedurende
ongeveer vijf seconden ingedrukt om
het systeem opnieuw te laten bereke‐ nen. Een bijbehorend bericht
verschijnt in het Driver Information
Center.
Voor het voltooien van de inleerpro‐
cedure moet u wellicht enkele minu‐
ten met een snelheid van meer dan
40 km/u rijden. Het systeem kan
tijdens deze tijd alleen beperkte infor‐
matie verstrekken.
Wanneer tijdens het inleren proble‐
men optreden, blijft controlelamp w
branden en wordt een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center weergegeven.
Verzorging van de auto193Driver Information Center 3 102.
Boordinformatie 3 103.
Algemene informatie
Gebruik van sneeuwkettingen of in de handel verkrijgbare vloeibare
bandenreparatiesets kan de werking
van het systeem nadelig beïnvloe‐
den. Gebruik door de fabriek goedge‐
keurde bandenreparatiesets.
Bandenreparatieset 3 194, Sneeuw‐
kettingen 3 194.
Externe zendinstallaties met een
hoog vermogen kunnen storingen in
het bandenspanningscontrolesys‐
teem tot gevolg hebben.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteem
worden gedemonteerd en onderhou‐
den door een werkplaats.
Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van twee tot drie mm (vier mm voor
winterbanden) is bereikt.
Omwille van de veiligheid wordt het
aanbevolen dat de profieldiepte van de banden op één as onderling niet
meer dan twee mm verschilt.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De locatie hier‐ van is met markeringen op de zijkant
van de band weergegeven.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de zes jaar te
vervangen.
Van banden- en velgmaatveranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moeten mogelijk de
snelheidsmeter en de voorgeschre‐
ven bandenspanning geherprogram‐
meerd worden en moeten er eventu‐
eel andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Na montage van banden met een
andere bandenmaat de sticker met
de bandenspanning laten vervangen.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte
banden of velgen kan tot ongeluk‐ ken leiden en maakt de typegoed‐keuring van het voertuig ongeldig.
233Lampenkappen, beslagen..........113
Leeslampen ............................... 115
Leeslampjes met LED's ..............113
Leeslamp vooraan ......................115
Lekke band ................................. 197
Lichtschakelaar .......................... 109
Lichtsignaal ................................ 110
Luchtinlaat ................................. 130
Luchtrecirculatie .................118, 202
M
Maximumsnelheidsbegrenzer ....157
Meldingen ................................... 103
Meters........................................... 91
Mistachterlicht ...102, 109, 112, 182
Mistlamp .................................... 102
Mistlampen .................109, 112, 178
Mistlampen voor ........................112
Modus ECO ................................ 131
Momentsleutel ............................ 188
Motoraanduiding .........................214
Motor afzetten ............................ 136
Motorgegevens .......................... 216
Motor-ID...................................... 214
Motorkap .................................... 169
Motorluchtfilter ............................ 171
Motorolie ............170, 210, 215, 224
Motorolieadditieven ....................210
Motoroliedruk ............................. 100
Motoroliepeil .............................. 105Motorolieviscositeitsindexen .......210
Motorremmomentregeling ..........152
Motor starten ........................ 17, 135
Muntenhouder .............................. 73
N Neerklapbare rugleuning midden. 75
Nieuwe auto inrijden ..................133
Noodontgrendeling achterklep .....35
O
Obstakeldetectiesystemen .........157
Olie ............................................. 170
Oliedruk ...................................... 100
Olie, motor .................. 170, 210, 215
Ontlaadbeveiliging accu ............116
Ontwasemen en ontdooien ..........15
Opbergruimte................................ 73
Opbergruimte plafond ..................78
Opbergruimte portierbekleding .....76
Opbergruimte voor........................ 75
Opbergvak .............................. 75, 76
Opbergvakken .............................. 73
Opbergvakken instrumentenpaneel ..................73
Opbergvak onder passagiersstoel 76
Opschakelen................................. 99 Opwarmen van de turbomotor ....135
Overzicht instrumentenpaneel .....10P
Panne ......................................... 202
Parkeerhulp ............................... 157
Parkeerrem - zie Handrem .........150
Parkeren .............................. 18, 140
Park pilot met ultrasoonsensoren 157
Partikelfilter ................................. 141
Passagiersstoel middenvoor neerklappen .............................. 50
Pedalen ...................................... 132
Pollenfilter .................................. 130
Portieren ....................................... 32
Portier open ............................... 102
Portiersloten ................................. 25
Profieldiepte ............................... 193
R Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 229
Regelbare instrumentenverlichting ...........113
Regeling stationair toerental .......136
Registratie van voertuigdata en privacy ..................................... 228
Remassistentie .......................... 150
Rem- en koppelingsvloeistof ......210
Remmen ............................ 149, 173
Remsysteem ................................ 98
Remvloeistof .............................. 173
Reparatie ongevalschade ...........228